Nederland - Duitsland - Oostenrijk - Italië - Sicilië - Sardinië - Corsica - Frankrijk - België - Nederland
Dag 1: Bunnik - Amerongen - Rhenen - Doorwerth - Nijmegen - Berg en Dal - Groesbeek 101 km
Ik kijk nog eenmaal om. Mijn buren zwaaien nog steeds. Dan ben ik uit het zicht en ben ik op weg.Voor het tiende achtereenvolgende jaar
ben ik begonnen aan een middelgrote tot grote fietsreis. Deze keer blijf ik in Europa. Het plan is
om via Duitsland naar Zuid Italië te fietsen en via Sicilië, Sardinië, Corsica, Frankrijk en
België terug te fietsen naar huis. Een globale schatting leert me dat ik in de komende tien weken
een zes- tot zevenduizend kilometer af te leggen heb om het plan volledig te realiseren. Maar zo ver kijk ik liever niet
vooruit. Ik heb gisteren nog examen gedaan en vanmorgen nog mijn spullen gepakt; ik heb in de drukte nog maar ternauwernood
de globale routemogelijkheden kunnen overdenken. Het begin is in ieder geval eenvoudig. Overmorgen heb ik met Marco Duiker
en Willem Hoffmans afgesproken in Gulpen, Zuid Limburg. Zij zullen drie dagen met me meefietsen en vervolgens
de trein terugnemen.
Het is redelijk zonnig weer en behoorlijk warm. Het is 12 uur als ik richting de Utrechtse Heuvelrug fiets.
Ik wil gelijk zo veel mogelijk heuvels meepikken en steek bij de eerste mogelijkheid de Heuvelrug over:
de Ruiterberg. Met de racefiets kom ik hier geregeld. Ik fiets nu met zware fiets en bagage bijna twee
keer zo langzaam omhoog als met de racefiets. Via de Amerongse berg steek ik de Heuvelrug nogmaals
over en vanaf Amerongen fiets ik naar Rhenen en na de grebbeberg heb ik de Heuvelrug definitief verlaten.
Ik blijf nog even in het ritme doorgaan Via de Wageningse berg fiets ik naar Doorwerth en via het Italiaanse Weggetje
fiets ik naar Oosterbeek voor het pontje over de Rijn. In de Betuwe heb ik tegenwind naar Nijmegen.
Hier neem ik nog een paar klimmetjes mee door Berg en Dal en eindig in Groesbeek. Het is me gelukt
om behoorlijk wat klimwerk mee te pakken in de "Dutch Mountains". Morgen op weg naar Zuid Limburg.
Dag 2: Groesbeek - Arcen - Venlo - Roermond - Geleen - Schinnen - Valkenburg - Schin op Geul - Gulpen 166 km
Het is een prachtige zomermorgen als ik om 8 uur wegfiets door de laatste heuvels
van Berg en Dal. Het landschap is opvallend heuvelachtig, ik heb het gevoel dat
ik in het buitenland ben. Het Berg en Dalgebied is echter maar klein en al gauw
ben ik weer in egaal vlakke gebieden. Een sfeervol stukje Limburg leidt me naar
het Nationale Park van de maasduinen. ik steek het gebied dwars door over tal van
kleine fietspaden. Het blijkt een mysterieus fenomeen te zijn, die maasduinen. Je
ziet ze niet maar je voelt de klimmetjes wel. Het bijzondere van deze klimmetjes
is dat ze niet gevolgd worden door afdalingenen dat ze me geen meter hoger brengen.
Naast de klims die niet omhoog gaan heb ik te maken met een sterke tegenwind. Na
bijna 3 uur zwoegen heb ik 45 kilometer overbrugd en zie ik een fietsbord: nog 24
kilometer naar Venlo. Ik kijk op de kaart: klopt dit wel? I shet nog zo ver?? Ik
had vanavond in Gulpen afgesproken dus ik heb nog wel een eindje te gaan. Hoe heb
ik me zo kunnen verkijken op de afstand? De volgende keer toch maar eerst de kaart
bestuderen voordat ik op weg ga. Het weer slaat ook om.
De egaal blauwe lucht is vervangen door een egaal grijze lucht. Het is ook na de
weersomslag onveranderd zweterig: het is alleen maar warmer geworden. Niet alleen
ikzelf zweet als een otter, ook de lucht om heen lijkt te zweten. Langs het mooie
plaatsje Arcen fiets ik naar Venlo, waar ik de rechtsreekse weg naar Roermond volg.
Geen mooie route maar ik moet ook opschieten. Hoogtepunt van de dag is een fietspaadje
van Merlich naar het prachtige Sint Odiliënberg. Een dreigende zwarte lucht
hangt boven het Roerdal. Uiteindelijk komt dan toch de regen en daarmee de gewenste
afkoeling. De wind draait naar het westen, waardoor ik de wind nu niet meer recht
tegen heb. Het schiet nu aanmerkelijk meer op. Het lukt me gedeeltelijk om de
industrie van Geleen en Sittard te omzeilen en ik bereik bij Schinnen het
heuvelland van Zuid Limburg.
Een mooie, steile, holle weg brengt me op een plateau maar door een ongelukkige
routekeuze draait de weg in de afdaling terug naar Schinnen. Ik probeer een meer doorgaande weg naar Spaubeek om Schinnen te verlaten. Deze
keer heb ik meer succes en ik daal af naar Valkenburg. Op de weg naar Gulpen zie ik de Keutenberg liggen. De van
de Amstel Gold Race bekende heuvel is opvallend steil (21%) en daarmee ongeschikt om met volbeladen fiets tegen
omhoog te fietsen. Maar het is een mooie klim en ik vind het aardig om me te testen. Dus trek ik mijn fiets
omhoog tegen de steile helling. Als ikboven ben wordt mijn ijdelheid onmiddellijk afgestraft met een helse
onweersbui die precies mijn kant op komt. Zo snel ik kan steek ik het plateau over en daal af naar Gulpen.
Daar klim ik naar de camping en ben net op tijd voordat het noodweer losbarst. Als de bui over is getrokken,
verschijnen Willen en Marco.
Dag 3: Gulpen - Epen - Gemmenich (België) - Kelmis - Lammersdorf (Duitsland) - Kesternich - Heimbach 84 km
Tot mijn verrassing is het prachtig weer als we opstaan. We pakken onze spullen en fietsen via Eperheide naar Epen.
We ontbijten in een cafeetje aan de voet van de Camerig en genieten van het mooie weer. Via de Camerig steken we
door naar de Belgische grens om via Gemmenich en Kelmis al snel in Duitsland te komen. Het weer is intussen betrokken
en af en toe valt er een bui. De laatste kilometers gaan over een onverharde weg langs een stuwmeer in de Rur.
Ik vind het wel welletjes voor vandaag na het continue klim- en daalwerk van vandaag door de Ardennen en de Eifel en
na de 166 kilometer van gisteren in Limburg. We besluiten de dag in Heimbach.
Dag 4: Heimbach - Hergarten - Kallmuth - Pesch - Schönau - Adenau - Nürburgring 83 km
Tweede dag in de Eifel. Na de bosrijke landschappen van gisteren hebben we vandaag meer open landschappen met
graan- en maisvelden op de plateaus. Het grijze, winderige weer is gebleven. Soms zijn er ook felle opklaringen.
Het bij tijd en wijle spookachtige weer geeft de dag een bijzondere sfeer.
Na 83 kilometer vinden we een camping aan het racecircuit van de Nürburgring.
Het circuit ligt op 600 meter hoogte rondom een van de hogere heuveltoppen van de
Eifel. De camping is een belevenis op zich. We bevinden ons tussen louter auto-
en motorliefhebbers. De camping is erg groot maar desalniettemin behoorlijk vol.
Voor elke tent staan stapels met kratten bier. Iedereen heeft muziek aan en wel
ontzettend hard. Het blijkt dat AC/DC buitengewoon populair is maar ook inferieure
Duitse hardrockbands komen met vol volume uit de boxen. De kledingvoorschriften
zijn duidelijk: zo veel mogelijk leer. En dan komen wij aan met onze wielerkleren en
onze fleece truitjes. Alles bij elkaar bevalt het me wel op de camping. Gek genoeg
is het allemaal toch erg ordentelijk. Het sanitair is schoon. Langs de randen van
de camping zijn restaurants die prima kwaliteit bieden. In de kampwinkel werkt een
teer oud vrouwtje, dat blijkbaar geen schrik heeft van de ruig uitziende mannen.
Tussen elf en twaalf uur gaat de muziek overal zachter en ik heb gewoon een
heerlijke nachtrust.
Dag 5: Nürburgring - Kaisersesch - Pommern - Treis - Beltheim - Oberwesel 88 km
We steken de laatste heuvels van de Eifel over. Het gebied is van vulkanische origine en soms zijn
er flauwe kratervormen zichtbaar in het landschap. Het weer is nog steeds instabiel. Gitzwarte wolken
wisselen felle opklaringen af. Marco voelt zich niet fit maar wil wel door fietsen.
We dalen af naar de Moezel en
klimmen weer steil omhoog naar het plateau tussen Moezel en Rijn. Dit is het gebied waar de beide rivieren diep in het landschap
verzonken liggen. De flanken langs de Moezel zijn ook behoorlijk steil. Geen kloof maar wel imposant genoeg.
Nieuwe buien jagen voorbij en een onweersbui scheert rakelings langs. De zwarte luchten steken mooi af tegen de hel verlichte
graanvelden.
De laatste kilometers naar het Rijndal fietsen we over een sfeervolle onverharde weg, dat uitkomt in
Oberwesel, een middeleeuwse stad vol met spitse torens. We hebben het gehaald ondanks Marco's fysieke ongemak. We
dineren in het stadje; het is de laatste dag voor Marco en Willem. Morgen moet ik er weer alleen tegenaan.
Dag 6: Oberwesel - Bacharach - Bingen - Wörrstadt - Worms - Lampertheim - Mannheim - Schriesheim 136 km
We nemen afscheid op station Oberwesel. Ik ben weer alleen. Ik pak de draad weer open langs de
Rijn fiets ik naar het zuiden. Er is een fietspad langs de Rijn. Ik kan dus ongehinderd door auto's wegdromen
op de fiets. Het is wederom grijs weer maar wel droog. De weg voert door mooie stadjes met een overdaad aan
vakwerkhuizen en langs steile wijnvelden. Bacharach is erg mooi, evenals het uitzicht op Kaub aan de overzijde
van de rivier.
In het gebied tussen koblenz en Bingen wringt de Rijn zich door de heuvelruggen
van Midden Duitsland. Ten zuiden van Bingen wordt het dal wijder en is het mooie
landschap ten einde. Ik verlaat hier het Rijndal en klim omhoog naar het plateau
ten zuiden van Bingen, ook om de drukke regio rondom Mainz te vermijden. Ik fiets over Wörrstadt
naar Worms, een verrassend mooie route met open panoramische landschappen met wuivende korenvelden.
Bij Worms bereik ik opnieuw het Rijndal. En wat een verschil met de Rijn bij Oberwesel
en Bacharach! Hier ligt de Rijn in een vele kilometers breed dal met veel industrie.
Ik steek de Rijn over en moet de vallei oversteken om weer in mooi heuvellandschap te
komen. Ik heb echter twee problemen: er is een stevige tegenwind opgestoken en de afstand
dat op de bewegwijzering staat aangegeven naar het dichtstbijzijnde dorp aan de heuvels
is veel groter dan ik had verwacht.
Ik heb geen nauwkeurige kaart van dit gebied meegenomen maar ik besluit toch dat
ik 'op gevoel' wel een snellere route kan vinden. Ik krijg er een derde, tamelijk
voorspelbaar, probleem bij. Ik verdwaal hopeloos. Weliswaar zijn de heuvels
zichtbaar, dus weet ik welke richting ik moet aanhouden maar alle wegen die in die
richting zouden kunnen lopen, buigen af richting de gigantische industriegebieden
en grootstedelijke lelijkheid van Mannheim. Het is alsof een boze vloek zich tegen me keert, alles
pakt nu slecht uit. Wat ik ook doe, als een magneet wordt ik naar Mannheim gezogen.
In een laatste poging om Mannheim te ontlopen, fiets ik over een onverharde weg een
bos in. Er staat weer niets aangegeven en ik raak hopeloos verdwaald. In totaal ben ik
nu al vijftig kilometer ongericht bezig en het is al 8 uur 's avond en ik moet nog
zeker twintig kilometer. Op goed geluk fiets ik door het bos en na een half uur ben
ik eindelijk het bos uit, in de bewoonde wereld... Dat is althans het minste dat je
er van kunt zeggen. Bewoonde wereld: ik ben uiteindelijk toch in Mannheim terecht
gekomen, ondanks mijn verwoede pogingen om Mannheim te ontlopen. Blijkbaar is het
zinloos geweest om te vechten tegen het noodlot. En nu Mannheim nog zien te verlaten.
Ook dat project verloopt stroefjes. Na enkele malen te zijn vastgelopen in woonwijken,
besluit ik over een drukke weg Mannheim te verlaten, in de hoop dat ik gauw een rustige
zijweg kan vinden. Nu is dan toch het geluk aan mijn zijde, want er zijn fietspaden
ichting de heuvels. Na een uurtje fietsen bereik ik de eerste camping in de heuvels.
Toch nog goed gekomen.
Dag 7: Schriesheim - Heidelberg - Neckarsteinach - Mosbach - Möckmühl - Jagsthausen - Künzelsau 141 km
Ik wil vandaag Künzelsau bereiken in hartje Schwaben om op bezoek te gaan bij een
vriendin. Langs de zoom van de heuvels van het Rijndal fiets ik naar het zuiden. Het duurt niet lang
voordat ik Heidelberg bereik, de oudste universiteitsstad van Duitsland. Het centrum
van Heidelberg ademt inderdaad de sfeer van een universiteitsstad uit. In tegenstelling tot
de meeste grote Duitse steden is het oude centrum bewaard gebleven gedurende de Tweede
Wereldoorlog. De stad ligt aan beide zijden van de Neckar, een van de belangrijkste
zijrivieren van de Rijn. Na een kort bezoek aan Heidelberg volg ik de koers van de
Neckar. Aan beide zijden van de rivier zijn beboste hellingen van driehonderd meter
hoog. De rivier slingert zich in ruime bogen door het landschap. Net als bij de Moezel
en de Rijn zijn er zijn fietspaden langs de rivier aangelegd die relatief veel fietsers trekken.
Het fietspad is betrekkelijk vlak. Het passeert een aantal mooie dorpen, Neckarsteinach
en Hirschhorn springen er uit. Bij Mosbach verlaat ik het nauwe dal van de Neckar en
klim naar een licht golvend plateau met panoramische vergezichten, die worden geaccentueerd
door de laaghangende, voorbij jagende wolken. Langzaam maar zeker wordt het steeds
zonniger en warmer. Als ik Möckmühl bereik, zijn de wolken definitief verdreven.
De wind is nog krachtig maar aangezien ik de wind in de rug heb, heb ik niets te klagen.
Langs de Jagst fiets ik naar het oosten, buig kort af naar het zuiden bij Jagsthausen en
klim over een heuvelrug en daal af naar het dal van de Kocher. De laatste twintig kilometer
zijn een makkie; de wind blaast me voort. Ik bereik Künzelsau, waar ik het weekend zal
doorbrengen; even een rustpauze voor de 'grote' Alpenetappes die er spoedig aankomen...
Dag 10: Künzelsau - Vellberg - Kammerstatt - Abstgmünd - Aalen - Neeresheim - Demmingen - Mörslach 140 km
Na een weekend met een sociaal programma ben ik weer alleen op de fiets. Ik heb gelijk
het ritme te pakken, ik voel me veel meer uitgerust dan de eerste week en ik heb
er dan ook echt plezier in. Door glooiend heuvelland fiets ik langs de Kocher tot Braunsbach,
waar ik over gedeeltelijk onverharde weggetjes richting Vellberg fiets, een mooi oudduits
vestingstadje met mooie uitzichten over het dal van de Bühler. Het is heerlijk rustig fietsen
over goed aangelegde fietspaden. Duitsland blijkt sowieso opvallend fietsvriendelijk. Op het gedwaal
bij Mannheim na van enkele dagen geleden (wat ik eigenlijk zelf over me heb afgeroepen door de
bewegwijzering te negeren), heb ik eigenlijk alleen maar goede ervaringen: rustige
fietspaden, rustig autoverkeer, goede en betrekkelijk goedkope voorzieningen. Ik fiets tientallen
kilometers door plezierige heuvellandschappen.
Aan het einde van de middag komt er vanuit het westen dreigende, donkere wolken aan
over de hele breedte van de horizon. Deze regen zal ik niet kunnen ontwijken. Het
is volledig bewolkt als ik Neeresheim bereik, een dorp dat mooi ligt tussen de
groene heuvels. Een reusachtig klooster met tal van sierlijke, barokke ornamenten
beheerst het uitzicht. Alles bij elkaar is het erg sfeervol hier en nu. Ik fiets
door richting het dal van de Donau. Het regent nog altijd niet als ik afdaal naar de brede
vlakte van de Donau. In Mörslach bereik ik de camping, waar ik de nacht doorbreng. Ik ontmoet
André en zijn vrouw en zoontje. Met André kom ik tot een interessante fysische
en filosofische discussies. Leven bomen nu wel of niet van binnen? Is leven bezield of
beantwoorden we louter aan chemische of fysische wetten of trekt er iets of iemand anders als
een marionettenspeler aan de touwtjes? Heeft het leven op Aarde zin of is er sprake van kosmische
aberratie? We komen er niet uit maar hebben wel een hele geslaagde avond.
Dag 11: Mörslach - Dillingen - Oberschönenfeld - Reinhartshausen - Reinhartshofen 68 km
Over niet al te interessante landschappen fiets ik naar het huis van Sebastian, met wie ik
in 2005 in de Indiase Himalaya heb gefietst. De omgeving van Sebastians huis bij reinhartshofen
wordt al beduidend interessanter. Al vroeg in de middag bereik ik mijn doel voor vandaag. De
laatste kilometers beloven veel goeds voor de dag van morgen als ik op de Alpen af zal koersen...
Dag 12: Reinhartshofen - Schwabmünchen - Landsberg am Lech - Vilgertshofen - Schongau - Wieskirche - Schloß Neuschwanstein - Füssen - Reutte (Oostenrijk) 148 km
Ik word wakker van een knallende onweersbui. Even later ontbijten Sebastian en ik samen.
Het is nog pas half 7; Sebastian moet vandaag gewoon werken en ik heb een mooie rit voor de boeg.
Als het mee zit, kan ik vandaag de voet van de Alpen bereiken. Om half 8 nemen we afscheid en
vervolg ik mijn reis. De bui is overgetrokken maar het is nog wel zwaar bewolkt en overal hangen
zware buien. Op een of andere manier weet ik tussen alle buien door te fietsen naar Landberg am Lech.
Ik bevind me nu op de Romatische Straße. Deze bekende route volgt globaal de loop van
de Lech in de richting van de Alpen maar voert soms ook door de omringende heuvels en
passeert mooie stadjes, barokke kerken en imposante kastelen. Tientallen kilometers in de
verte kan ik tussen de buien door reeds delen van de brede muur van de Alpen ontwaren.
Ik trek de heuvels in en bereik het dorpje Vilgertshofen. Het dorp is vooral bekend om
de barokke Wallfahrtskirche die prachtig gelegen is tussen de heuvels. Als ik aankom, zie
ik een jongeman rond de kerk lopen, de enige persoon die ik in lange tijd buiten zie.
Twintig kilometer later kom ik de jongeman opnieuw tegen. Elmar blijkt ook op fietsreis te zijn
en maakt een pelgrimstocht naar Rome. We willen allebei de beroemde barokke Wieskirche zien
in de voorheuvels van de Alpen en trekken samen verder. Na Schongau klimmen we de
heuvels in. Het begint ondertussen hard te regenen. Het maakt het steeds heuvelachtiger
wordende landschap niet minder sfeervol. Tal van kleine, slingerende fietspaadjes
voeren afwisselend door naaldbossen en alpenweides.
Na een uur of twee bereiken we de Wieskirche, die mooi ligt in een alpenweide
tegen de achtergrond van een hoge heuvel met donkergroene naaldbomen. Na een bezoek
aan de overdadige, hoogbarokke kerk, gaan Elmar en ik onze eigen weg. Elmar volgt
de Claudia Augustaroute naar Rome die over de drukke Fernpas voert, ik wil morgen
de veel meer alpiene Hahntenjoch over. De donkere wolken zijn
inmiddels overgetrokken.
De laatste wolkenflarden jagen over en voor het eerst sinds Nederland baadt het
landschap om me heen zich in het zonlicht. Ik bereik een kleine pas over de heuvels
en ineens liggen de Alpen aan mijn voeten. Door de regen is alle stof uit de lucht en
de uitzichten messcherp.
De zon staat al betrekkelijk laag en mooie strijklichten geven een boeiend spel van
licht en schaduw. Beneden me ligt een brede grasvlakte met grote meren en tal van kleine dorpen.
Ik daal af naar de vlakte en zet koers richting de Alpen. Ik fiets langs de voet van de bergen
en bereik de van de legpuzzels bekende Schloß Neuschwanstein op een uitstekende rotspunt
boven het dal. Ik laat mijn fiets staan en klim naar het sneeuwwitte sprookjeskasteel. Het kasteel rijst
steil en slank omhoog en vanuit het immense bastion verheffen zich tal van uitstekende torens.
Hoogromantiek grenst hier aan pure megalomanie maar het resultaat is zeker indrukwekkend. Na het bezoek
aan het kasteel vervolg ik mijn route naar Füssen en bereik vervolgens de Oostenrijkse grens.
Het weer is zo mooi, dat ik zo lang mogelijk wil profiteren van de prachtige omgeving. Uiteindelijk
strand ik op de camping van Reutte.
Dag 13: Reutte - Stanzach - Hahntenjoch (1.894 m) - Imst - Landeck 82 km
Ik fiets door het lieflijke dal van de Lech langs de azuurblauwe rivier. De bergen
van de Allgaüer en de Lechtaler Alpen aan weerszijden van de rivier met hun
grijze rotswanden en donkergroene naaldbossen vormen een dramatische tegenhanger.
Het dal is dun bevolkt en hele passages fiets ik door uitgestrekte bossen in het dal.
In Europa is het een ongewone ervaring om in een breed dal te zijn dat niet in gebruik is
genomen voor landbouw of bewoning. In het dorpje Stanzach pauzeer ik even en ik raak aan de
praat met een vrouw vam 90 jaar. Haar ogen zitten nog vol leven en ze wil precies weten wat ik
allemaal van plan ben. Als we afscheid nemen, moet ik beloven dat ik voorzichtig zal zijn.
Niet lang na dit lieve intermezzo begint de klim naar de Hahntenjoch en wel meedogenloos.
De weg klimt parallel aan het dal en al snel bevind ik me hoog boven dit dal. De eerste echte
klim van de reis hakt er meteen goed in. Na iets meer dan een kilometer draait de weg om een
bergpunt en gaat de weg omhoog door een zijdal van het Lechdal. De weg wordt minder steil en voert
langs enkele Alpendorpen en door groene alpenweides. De laatste vijf kilometer van de pas zijn gemiddeld
10 % steil en vallen niet gemakkelijk. De Hahntenjoch blijkt een ambitieuze start in de Alpen.
Eenmaal boven is het genieten van de uitzichten. Het landschap aan de zuidwestzijde van de
pas is nog ruiger dan de oostzijde met breed opgetrokken grijze muren van kalksteen. De weg
voert onder de kalkwanden langs, over grote puinhellingen. Ik suis naar beneden tussen de grote
rotsblokken en binnen een mum van tijd ben ik afgedaald naar het Inndal bij Imst. Het is
bloedheet in het dal en ik beperk het middagprogramma tot een ritje langs de Inn naar
Landeck. De kop is eraf. De eerste Alpen zijn overgestoken.
Dag 14: Landeck - Prutz - Pfunders - Nauders - Reschen (Italië) - Graun 66 km
Vandaag fiets ik samen met Dietmar. Althans de eerste kilometers door het dal van de Inn
richting Italië. Op de camping van Reutte kwam ik Dietmar ook al tegen maar hij
fietste via de Fernpas naar Landeck en ik over de Hahntenjoch. Dietmar heeft een blessure
aan zijn knie en zal vandaag niet verder fietsen dan Pfunders, vlak voor de klim naar
de Reschenpas. Ik wil vandaag nog wel de Reschenpas oversteken, de grens met Italië.
Na het ontbijt begint het te regenen en al gauw hangen de bergen volledig in de wolken.
Het uitzicht beperkt zich nu tot het dal van de Inn. Koud is het niet; de omstandigheden
zijn geenszins belastend. Desalniettemin nemen we de nodige koffiestops. Na een stop haalt
Elmar ons in, de Duitse jongeman met wie ik naar de Wieskirche fietsen. Met drie man trekken we
door in de richting van Pfunders. Elmar en Dietmar volgen beide de Claudia Augustaroute, Elmar via Verona
naar Rome, Dietmar tot Verona. Beide heren hebben mooi vormgegeven boekjes bij zich. Verdwalen is
er niet meer bij. Als we Pfunders naderen, houden de buien op en breekt onverwacht
de zon door. In Pfunders nemen Elmar en ik afscheid van Dietmar. Het is rond het middaguur
en Dietmar heeft de hele middag en avond de tijd om te reflecteren op de dingen des levens.
Er zit ook niet veel anders op want het dorp is erg mooi maar ook erg stil. We wisselen adressen uit en
Dietmar zal ons berichten als er belangrijke filosofische of spirituele inzichten te melden zijn.
Na pfunders fietsen we verder langs de Inn door een stuk niemandsland tussen Oostenrijk en Zwitserland.
Bij de Zwitserse grens begint de klim naar Nauders en de Reschenpas. De klim is niet steil en
ook het te overbruggen hoogteverschil is niet indrukwekkend. Na een paar kilometer klimmen en
een kleine afdaling bereiken we Nauders, waar we al bijna op pashoogte zijn. De combinatie
van de Fernpas en de Reschenpas is waarschijnlijk de gemakkelijkste manier om de Alpen over
te steken. In Nauders hebben Elmar een nieuwe caféstop. Als we wachten op de bestelling,
zien we twee fietsers die boodschappen inslaan. Een van de fietsers lijkt zó sterk op de bekendste
Nederlandse wereldfietser Frank van Rijn, dat ik hem er ernstig van verdenk ook daadwerkelijk
te luisteren naar de naam Frank van Rijn. Ik besluit het gewoon maar te vragen en het blijkt
inderdaad dat we te maken hebben met de intussen 61-jarige man die vrijwel een heel mensenleven
lang gefietst heeft op alle continenten en daar de nodige leuke boeken over heeft vol geschreven.
Binnen een mum van tijd zitten we met zijn vieren aan het terras en gaan de verhalen
over de tafel. De compagnon van Frank heet Hans en is een Zwitserse veteraan van 66
jaar oud. Zijn droge, aardse humor is een leuke aanwinst voor het gezelschap.
Met zijn vieren trekken we de Reschenpas over. Vanaf Nauders hoeven we nauwelijks meer te klimmen. Wel moeten we
nog de nodige kilometers vals plat omhoog met een aanzienlijke tegenwind. We bereiken de pas
en daarmee de grens met Italië.
We zien we dat er gitzwarte wolken vanuit Italië op ons afkomen. Het slechte
weer is niet te vermijden.
Direct voorbij ligt de Reschensee. Onder Mussolini is hier een enorm stuwmeer
aangelegd. Zonder rekening te houden met de Zuidtirolse bevolking zijn hele dorpen
onder water zijn gezet, waaronder het dorp Graun. De bewoners van Graun hebben
toentertijd uit protest de kerk verplaatst naar de huidige rand van het meer,
zodanig dat sinds de ingebruikname van de dam de kerk voor de helft onder water staat;
alleen de kerktoren steekt boven het water uit. Precies op deze bijzondere plek breekt
het noodweer los. Donder en bliksem, hooswind en stortregen. We besluiten met zijn vieren een
hotelletje te nemen en gaan samen uit eten. Frank van Rijn blijkt ook aardig schaak te
kunnen spelen (ex-kampioen van De Bilt en Bilthoven). De discussie aan de dis concentreert
zich op de landelijke Duitse zoektocht naar de grootste Duisters aller tijden. Dat
blijken Adenauer, Beckenbauer en Mozart (nota bene een Oostenrijker) te zijn. Vervolgens zijn
de grootste Nederlanders aan de beurt. We hebben allemaal meegemaakt dat dat Willem van
Oranje en Pim Fortuijn bleken te zijn. Ik betoog nog dat Frank misschien ook wel een plaats
in deze illustere rij namen verdiend had. Frank betoogt dat niet hij maar zijn familielid Rembrandt de eerste
plaats verdient. En Mozart de eerste plaats in Oostenrijk (en niet in Duitsland). Ik leg uit
dat weliswaar geen stuk van Mozart maar wel "Rock me Amadeus" van Falco door de
Oostenrijkers is gekozen tot beste song ooit. Dit werkje blijkt Frank echter niet te kennen.
Als ik de stotterende ADHD-voordracht van Falco imiteer, inclusief pruilmondje en gebaartjes,
wendt Frank moedeloos het gezicht af. Na nog veel meer zin en onzin te hebben uitgewisseld,
keren we terug naar het hotel. Een geslaagde dag met een geslaagd einde.
Dag 15: Graun - Mals in Vischgau - Glurns - Prato - Stilfserjoch / Stelvio (2.757 m) 59 km
Vandaag regent het nog steeds maar nu op een bedaard niveau. Maar regen is regen en
daar word je nat van. En als Frank ergens een hekel aan heeft - naast scherp eten -
is het aan regen en aan kou. Frank en Hans blijven dan ook achter in het hotel. Elmar en ik
fietsen door. Ik wil toch na de afdaling een andere kant op dan de andere heren.
De buien hebben flink huis gehouden vannacht. De sneeuwgrens ligt dan ook extreem laag, op
slechts 1.700 meter hoogte, slechts iets hoger dan waar we ons nu bevinden. We dalen
af naar Prato, aan de voet van de 2.757 meter hoge Stelvio of Stilfserjoch. De afdaling
voert door tal van mooie dorpen van Sudtirol zoals Burgeis, Mals in Vinschgau en Glurns.
De sfeer is eigenlijk Oostenrijkser dan Oostenrijk zelf.
We nemen afscheid in Prato. Elmar daalt verder af naar Verona, ik fiets richting de Stelvio.
De Stelvio is een van de bekendste en langste klims van Italië en van Europa. Vanaf de
voet van de klim in Prato op 949 meter hoogte moeten 1.808 hoogtemeters overwonnen
worden om op de 2.757 meter hoge pas uit te komen. Het is 2 uur in de middag en het
druilt nog steeds. Ik heb geen zin om de hele verdere dag op de camping van Prato
te druipen dus ik fiets omhoog naar Pradoi op een derde van de klim, waar een camping
is. Ook deze camping ligt er halfverlaten en verzopen bij. De weg is al de hele dag afgesloten geweest
vanwege de sneeuwval maar nu is de weg open. Verkeer is er echter niet. Ik ben helemaal alleen
in het landschap, nu ik het laatste dorp voor de pas gepasseerd heb. Vanaf Pradoi
fiets ik een stukje verder omhoog naar een van de berghutten. Ik beland al snel in
een sneeuwlandschap maar de weg zelf is sneeuwvrij. De beoogde berghut blijkt slechts
een restaurant te zijn, zodat ik verder omhoog moet. Ik kom boven de boomgrens en even
later bereik ik de Franzenshöhe, aan de voet van de dramatische slotklim.
Ik pauzeer even met een warme choco, alvorens ik mezelf weer in de sneeuw en de wind begeef.
De Franzenshöhe ligt aan de voet van een reusachtige witte arena. De weg slingert
zich tussen besneeuwde rotsmuren omhoog door de sneeuwbedekte puinhellingen. De pas
is half in de wolken en is net zichtbaar maar de omringende bergen van het Ortlermassief
hangen allemaal in de wolken. De Stelvio is een van de weinige passen die zich een
weg banen dwars door hoogalpiene landschappen. De Ortler, die nu weliswaar niet zichtbaar
is, torent pal boven de weg uit naar 3.908 meter hoogte. De weg slingert steil omhoog
over de met sneeuw bedekte puinhellingen.
De wind neemt toe naarmate ik hoger kom en ook de sneeuwintensiteit neemt toe.
Langzamerhand wordt het fris. Voor ik er erg in heb, sta ik echter op de top van
de Stelvio, 48 haarspeldbochten boven Prato, een uur of 4 nadat ik ben vertrokken
uit Prato. Naar beneden is de weg als een lang zwart, slingerend lint zichtbaar
door het verder witte landschap. Hier neem ik een hotelletje in de hoop om de
volgende morgen in een heerlijk zonnetje door de sneeuw af te dalen naar Bórmio.
Daar wacht morgen een nieuwe gigant op me: de 2.621 meter hoge Passo di
Gávia.
Dag 16: Stilfserjoch / Passo di Stelvio (2.757m) - Bórmio - Passo di Gávia (2.621 m) - Ponte di Legno - Passo di Tonale (1.884 m) - Ossana 90 km
Het is snijdend koud op de pas maar het slechte weer is definitief voorbij. Een stralend
blauwe hemel strekt zich boven me uit en een maagdelijk witte wereld onder me. Daar
tussenin klimt de zon boven de bergen en dompelt het sneeuwtapijt in een oranje gloed.
Benden zie ik de haarspelden die ik gisteravond omhoog heb gefietst. Lang geniet ik
niet van het uitzicht. Het is ijzig kouden er staat een briesje die door mijn huid
heen lijkt te snijden. Ik vlucht naar binnen, rust nog een uurtje uit en begin vervolgens
rustig aan mijn ontbijt. Om half 8 ben ik klaar en heb ik mijn fiets gepakt. Het vriest
nog steeds maar het is zeker tien graden warmer; over een half uurtje zal het dooien.
Ik begin aan de afdaling naar Bórmio. Het is wel uitkijken; af en toe moet ik om een
ijspassage heen fietsen en een enkele korte passage is helemaal niet te vermijden.
Niet remmen is dan natuurlijk het devies. Het duurt niet lang voordat ik in de dooizone
ben aangekomen. Ik kan nu meer ontspannen fietsen en genieten van de witte bergen om heen.
Het landschap is niet zo hoogalpien als de andere zijde van de pas maar het is er
niet minder indrukwekkend om. De uitzichten zijn soms adembenemend. De laatste kilometers
van de afdaling is er geen sneeuw meer om me heen en fiets ik door naaldbossen. Overal
steken scherpe rotspieken boven me uit. De Stelvio is zeker een van de mooiste passen
van Europa.
Ik bereik Bórmio, een stadje op 1.200 meter hoogte, midden tussen de Stelvio en de al even
roemruchte Gávia in. Het is de eerste echte Italiaanse stad die ik bereik - de
dorpen en stadjes van Sudtirol zijn qua sfeer veel meer Oostenrijk dan Italië.
Het is al aardig opgewarmd en de Italiaanse dames zijn gekleed op een zomerse Italiaanse
dag. Ongelooflijk te bedenken dat ik een uurtje geleden nog door sneeuwlandschappen
heen fietste. Dat is een deel van de charme van het reizen op de fiets: de veranderingen gaan snel en
de beleving is intens met alle zintuigen. De eerste espresso van Italië bevalt goed,
ik kan me intussen mentaal prepareren om de klim naar de Gávia te beginnen.
Ruim 1.400 hoogtemeters scheiden me van de top. Daarmee is de klim weliswaar lang
maar niet zo lang als de Stelvio gisteren. Ik loop nog wat met de fiets aan de hand
door het stadje en begin aan de klim.
Het begin van de klim is al gelijk bijzonder; aan de westzijde doemen indrukwekkende
rotswanden op. Met name de volledig besneeuwde rotsmuur van de 3.859 meter hoge Königsspitze
imponeert. De klim is nog niet steil. Pas vanaf Santa Caterina, halverwege de afstand naar
de pas, word ik serieus op de proef gesteld. De klim blijkt erg onregelmatig en de wegkwaliteit is
aanzienlijk minder dan die van de Stelvio. Door de gaten in de weg en de vele asfaltklodders op de weg
loopt de klim niet. Dat is aan de ene kant wellicht vervelend maar aan de andere kant moet een klim als de
Gávia ook niet al te gemakkelijk gaan; ik wil graag in de mystiek van de klim kunnen
blijven geloven. Nu ja, dat lukt dus maar al te goed en des te beter als ik hoger kom en weer
in de sneeuwlandschappen beland. In de uren dat de zon op is, is de sneeuwgrens al
aanzienlijk omhoog gekropen; ik had niet veel later moeten zijn. Dit zijn toch de mooiste
omstandigheden die je kunt meemaken. En dat nog wel op een van de mooiste passen van de Alpen.
Ik bereik de pas, waar ik een uurtje pauzeer.
Als ik aan de afdaling begin, is bijna alle sneeuw al weggesmolten. De afdaling is
steil voor mijn volbeladen fiets en voorzichtig daal ik over het smalle weggetje.
De afdaling is spannender dan die van de bredere Stelvio, soms zijn er luchtige uitzichten.
Volkomen uit het niets doemt er ineens een tunnel op. Ik kan geen noodrem maken, omdat
een treintje auto's op enkele meters achter me rijdt - dat is hier blijkbaar het lokale gebruik.
Ik schrik me wezenloos. Ik suis in volle vaart de tunnel in, die volkomen onverlicht blijkt te zijn
en ook nog eens bochten bevat. Het is aardedonker en ik zie helemaal niets. Ik maak
een noodrem en vlieg gelukkig niet tegen de tunnelwand. Langzaam raken mijn ogen gewend maar
er zijn nog meer gevaren: er zijn ook auto's in de tunnel. Ik heb me niet voorbereid
en heb mijn lichten en reflecterende hesje in mijn fietstassen. Daar heb ik nu dus
niets aan. Gelukkig is de tunnel maar kort en fiets ik veilig het donkere gevaar uit. De
rest van de afdaling gaat voorspoediger en ik bereik Ponte di Legno.
Ik wil vandaag nog een pas oversteken: de 1.884 meter hoge Passo di Tonale. De laatste klim is geen hoogtepunt
na de fantastische krakers van de Stelvio en de Gávia. De weg is breed en ook erg druk.
Het is zondag en er zijn veel mensen die bedacht hebben om vandaag eens over de Tonale
te gaan rijden. Het is hier beneden opvallend heet, misschien wel dertig graden. Wat een
contrasten vandaag. De klim naar de Tonale gaat door rommelige wintersportgebieden en
de pas is misschien wel een van de minst mooie stukken van de Alpen.
De afdaling is ook niet veel soeps maar eenmaal beneden zijn sfeervolle dorpen en af en toe
mooie doorkijkjes naar hoge Alpentoppen. Ik vind een leuke, typisch Italiaanse, camping
in Osanna.
Dag 17: Ossana - Dimaro - Campo Carlo Magno (1.682 m) - Madonna di Campiglio - Pinzolo - Storo - Passo di Amporo (782 m) - Pieve di Ledro 115 km
Ik wil vandaag het Lago di Ledro bereiken, een meertje vlakbij het Gardameer waar vrienden verblijven.
Dat is nog wel zeker honderd kilometer fietsen door de bergen maar het lijkt een haalbaar doel
te zijn. De dag begint met een afdaling naar Dimaro. Onderweg zijn er mooie uitzichten op de
3.769 meter hoge Cevedale, een kleine drieduizend meter boven het dal. Vanaf Dimaro fiets ik
zuidwaarts en klim naar de 1.682 meter hoge Passo Campo Carlo Magno. De klim is niet zo
spectaculair en eindigt in weinig esthetische wintersportgebieden. Wel zijn er
spectaculaire uitzichten op het Brenta Massief.
De afdaling naar Pinzolo biedt nog meer mooie uitzichten. Daarna is het voorbij.
De bergen worden in rap tempo minder hoog. Het wordt steeds heter en vochtiger
en de tegenwind zwelt aan tot ongemakkelijke proporties. Mijn inspiratie zakt weg
tot een halflauw niveau. Het valt ook nog eens tegen als de afdaling onderbroken
wordt door een klim. Een pasje die ik over het hoofd heb gezien. Het adrenalineniveau
ligt onder het nulpunt als ik na enkele uren Storo bereik. Ik moet nu alleen nog maar
de Passo di Amporo over. Het landschap is ineens toch weer bijzonder. De weg slingert
langs, tussen en door grillige rotspunten omhoog. Het landschap is hypergroen; ook op
de steile rotsen weten de bomen zich redelijk te handhaven. Ik bereik de pas en daal
af naar het lieflijke meer. Het vinden van het appartement van mijn vrienden kost
maar liefst anderhalf uur maar ik ben blij dat ik het heb gehaald.
Dag 19: Pieve di Ledro - Riva del Garda - Rovereto - Pian delle Fugazze (1.156 m) - Schio - Thiene - Bassano di Grappa 120 km
Er zijn twee routemogelijkheden vanaf Pieve di Ledro daal naar het Gardameer. Er is een
geasfalteerde weg maar er is ook een mountainbikeroute. Ik daal af over de mountainbikeroute.
Deze wordt superspectaculair als de trail ineens twee- tot driehonderd meter
verticaal boven het meer uitkomt. Het vervolg van de route naar het Gardameer is uitgehouwen
tegen en soms ook door de verticale rotswanden en eindigt uiteindelijk in Riva del Garda,
het noordelijkste punt van het Gardameer.
Ik wil in twee dagen naar Venetië fietsen; ik houd hiertoe een oostelijke koers aan.
Via Rovereto en de bergen van Trentino zal ik vandaag proberen Bassano di Grappa te bereiken,
in de zone waar de Povlakte overgaat in de Alpen. Maar eerst nog het obscure bergland van Trentino
doorsteken dus. De Alpen zijn hier niet zo hoog meer, de hoogste bergen zijn lage tweeduizenders.
De pas die ik moet oversteken, de Pian delle Fugazze is 1.156 meter hoog. Op het eerste gezicht allemaal
niet zo indrukwekkend dus. Wat het fietsen betreft, de klim begint laag en uiteindelijk moeten er
netto duizend hoogtemeters overwonnen worden. Omdat het geen klim uit een stuk betreft maar een
gebroken klim met veel kleine afdalingen, zijn het aantal bruto hoogtemeters nog een stuk meer.
Het is heet en vochtig weer, wat de omstandigheden zwaar maakt. Alles bij elkaar is dit een klim
die niet onderdoet voor de bekende 'hoge' klims in de Alpen. De dorpen waar ik doorheen fiets,
zijn sfeervol maar zo goed als uitgestorven. De verlatenheid is karakteristiek; ik heb het gevoel
dat ik echt aan het ontdekken ben. Wat het landschap betreft, dat is ontzettend groen en dat is steil.
In het gebied rond de pas zijn er zelfs gigantische rotspieken. Het meest indrukwekkend is wel het gedeelte
aan de overzijde - aan de oostelijke kant - van de pas. De Pasúbio is een grillige rotswand
met jachtige pieken, een beetje zoals de Dolomieten. Maar waar de Dolomieten als losse blokken in het landschap
staan, daar gaat de rotswand van de Pasúbio dynamisch over in een steile, wild begroeide helling die
steil doorloopt tot op het dalniveau, honderden meters lager. De toppen zijn half opgenomen door
moessonachtige wolken. Alles bij elkaar wordt de suggestie gewekt van een tropische bergketen, een bergketen
die veel hoger lijkt te zijn dan de werkelijke hoogte.
De doorsteek door het bergland eindigt in Schio. In een klap bevind ik me in de
Povlakte. De magie is er gelijk af, daar er geen rustige wegen zijn die parallel
aan de Alpen naar het oosten lopen. Een probleem is dat er een misselijkheid komt opzetten. Ik heb
in de bergen nogal eens water getapt bij kraantjes in de dorpen en misschienwas het water bij een van
de kraantjes niet in orde. De laatste kilometers zijn een lijdensweg. Ik storm het eerste het beste
hotel van Bassano di Grappa binnen. Er is een sublieme zonsondergang die het prachtige stadje in een
buitenwereldse gloed dompelt maar ik heb er geen oog voor. Ik gris de hotelsleutel uit de handen
van de stomverbaasde receptioniste en trek een sprint naar mijn kamer, waar ik juist op tijd het toilet
bereik. Als alles eruit is, komt een acute koortsaanval opzetten. Dit gaat de verkeerde kant op.
Ik kruip onder de dekens en geloof het verder allemaal wel.
Dag 20: Bassano di Grappa - Castelfranco - Mirano - Fussina / Venetië 73 km
Badend in het zweet word ik wakker. En... eigenlijk voel ik me al weer behoorlijk opgeknapt.
Weliswaar heb ik nog geen trek maar een stukje fietsen zit er wel in. Het is niet zo
geweldig ver naar Ventië en het is een volkomen vlak parcours. Ik besluit maar gewoon
van start te gaan, dan zie ik wel hoe het loopt.
Zo gezegd, zo gedaan. Ik fiets door de dorpen en stadjes van de Veneto. Ik vraag me af of
de route naar Venetië me bekoord zou hebben, als ik helemaal fit was. Nu ik me niet honderd
procent voel, bevalt het vlakke landschap me eigenlijk wel. De stadjes hebben hele karakteristieke,
langwerpige kerktorens, meestal roze van kleur. De weggetjes door het gebied zijn betrekkelijk rustig
en er zijn veel dorpjes onderweg die het ritme breken. Al met al is de afstand betrekkelijk snel overbrugd en
nog voor 12 uur sta ik aan de Adriatische Zee bij het plaatsje Fussina. Hier is een reusachtige camping,
gericht op bezoekers van Venetië. Ik zet mijn tent op en neem een douche en ik ben op tijd bij de
haven om de boot van 2 uur naar Venetië te nemen. De rest van de dag slenter ik door de steegjes en over de
kanalen van de stad die door Frank van Rijn het 'Giethoorn van het Zuiden' wordt genoemd.
Vantevoren werd ik gewaarschuwd. "Je zult door de kanalen moeten zwemmen want het is zo druk dat je anders de stad niet
inkomt." "Nog drukker dan Old Delhi." Als ik in de middag door Venetië slenter, is de stad echter
helemaal verlaten. Waar zijn ze, de toeristen?? Niemand die het weet. De gondeliers staan er
bedremmeld bij en de cafe's en restaurants hebben hun tafels voor niks gedekt. Voor niks?
Niet dat het gratis is. Als ik uit medelijden voor al die werkloze cafebazen ergens een hapje eet,
blijkt er 3 euro in de prijs opgenomen te zijn voor het dekken van de tafel. Ik hoor
een verhaal van twee japanners die een rekening van ruim zesduizend euro kregen na een diner in
Venetië. Voor dat geld kun je dus tweeduizend keer de tafel dekken.
Dag 21: Fussina - Mira - Stra - Padua - Arqua Petrarca - Monsélice - Ferrara 149 km
Zo fiets je door de sneeuw, zo fiets je door de verstikkende, plakkerige hitte van de
Povlakte. Ik fiets nu recht naar het zuiden en koers af op Toscane. De Povlakte
ligt als een braadpan tussen de Alpen en de Apennijnen (de randen van de pan) en ligt er
vies heet bij. Een kleffe, vochtige tegenwind begroet me en verlaat me de hele dag
niet meer. De braadpan kan dus ook als stoompan dienen. Gestoomd, gebraden en uitgewrongen
bereik ik na een lange dag fietsen zonder hoogtepunten Ferrara, de eerste plek met een camping.
Gelukkig is er gezelligheid op de camping met de nodige collegafietsers, waaronder zelfs een
groepsfietsreis.
Dag 22: Ferrara - Mezzolana - San Lazzaro - Zena - Loiana - Passo della Raticosa (968 m) - Passo della Futa (903 m) - Monte di Fo 139 km
Ik begin de dag met het verkennen van Ferrara. Ik heb een aangename indruk van de stad.
De kathedraal is sfeervol en de straatjes van het centrum zijn plezierig rustig. Wat een
terugkerend probleem lijkt te worden, is het vinden van de juiste uitvalsroute uit de Italiaanse
steden. Het is een doolhof in de eenrichtingsstraatjes en er staat niets maar dan ook echt
helemaal niets aangegeven. Ik mis de juiste afslag en rijd de halve stad rond totdat ik de
supermarkt herken waar ik gisteren mijn boodschappen haalde. Dat was vlak bij de camping
aan de noordzijde van de stad. Nu het bewolkt is, kan ik me ook op de zon niet oriënteren.
Na een paar kilometer terug fietsen over de rondweg, zie ik de plek waar ik af had moeten slaan.
De wind is gedraaid en vandaag heb ik meewind in plaats van tegenwind. Bovendien is
het behoorlijk afgekoeld. Niet dat het nu koud te noemen is, maar dat mag je in Augustus
in Italië natuurlijk ook niet verwachten. Het zonnetje komt er bij en het landschap is niet onaardig.
Ik bevind me nog steeds in de Povlakte maar ik nader de Apennijnen snel. Ik trek verder door de dorpen en
landerijen en ik krijg de Apennijnen in zicht. Ik passeer Bologna op tien kilometer oostwaarts, in het plaatsje
San Lazzaro. Dit is niet bepaald het mooiste stadje van Italië maar wel het begin van de klim over de
Apennijnen. Ik fiets over een smal weggetje naar Zena. De heuvels om me heen worden steeds hoger.
Het landschap om me heen lijkt op het Toscaanse landschap met glooiende heuvels, laantjes met
cipressen, okergele akkertjes en een verdwaald huisje op een heuveltop. Het verschil is
dat de heuvels wel een stuk hoger zijn. Met een steile klim beland ik op de doorgaande weg
naar de Passo della Raticosa. Het blijkt er stervensdruk met motorrijders te zijn. Het is
zondag en dan schijnt het normaal te zijn dat de Italiaanse motorrijders massaal deze route rijden.
Het begint laat te worden, dat is mijn geluk. De zon staat al laag en geeft prachtige
strijklichten over de bergen en dalen. De panorama's zijn schitterend in de
verbinding van de Passo della Raticosa en de Passo della Futa. Voor deze tweede
pas hoef ik nauwelijks te klimmen. En ik hoef ook nauwelijks te dalen want al gauw
vind ik een camping, de Monte di Fo. Dit blijkt een leuke, typisch Italiaanse
familiecamping te zijn. Geen Nederlanders en ook geen andere buitenlanders hier,
op een echtpaar na waarvan de man ook ooit over deze pas heen gefietst is.
Dag 23: Monte di Fo - Florence - Impruneta - Grave in Chianti - Castellina in Chianti - Siena 118 km
Ik ontbijt op de camping en pak mijn spullen. Onder een prille ochtendzon soes ik
naar beneden. De afdaling draait om tal van kleine heuveltoppen. Elke honderd meter
verandert het uitzicht compleet. Beneden ligt een groot meer, daarachter liggen weer nieuwe bergen.
Na de lange afdaling moet ik dan ook nog flink aan de bak. Na veertig minuten heb ik de heuvelrug
overgestoken en daal ik opnieuw af. Deze afdaling is al net zo mooi als de vorige. Ver beneden me
ligt Florence, daarachter de heuvels van Chianti, een van de bekendste gebieden van Toscane. Na tien minuten
afdaling ben ik al weer beneden en in een ruk daal ik door naar de Duomo.
Ik ben in 2003 ook al in Florence geweest en neem daarom nu niet weer uitgebreid
de tijd om alle kerken in te gaan. Ik fiets door naar de rivier de Arno en steek
deze over om aan de andere kant van de stad weer omhoog te fietsen, de heuvels
van de Chianti in. Onderweg passeer ik een mooi uitzichtspunt. Daarna ben ik definitief
in de heuvels van Chianti.
Het is intussen flink opgewarmd en de temperatuur zal rond de vijfendertig graden
zijn. Omdat de lucht droog is, is het voor een warmteminnend mens als ik net uit
te houden. Wel zweet ik als een otter op de vele kleine klims. De wegen zijn soms
venijnig steil, al met al een parcours dat gemakkelijk te onderschatten is. Het landschap is precies
wat van Toscaanse landschappen verwacht mag worden: glooiende heuvels, dorpjes, huisjes of kerktorens
op de heuveltoppen en landerijen op de flanken van de heuvels. In tegenstelling tot andere
gebieden in Toscane betreffen de landerijen vaak wijnbouw, waardoor de heuvels een verrassend
groen aanzien hebben.
Op een mooie heuveltop eet ik in een restaurant met een schitterend uitzicht over
het dal. Ik heb nog nooit truffels gegeten en ik besluit me deze primeur niet te
misgunnen. De Toscaanse specialiteit is mijns inziens enigszins overgewaardeerd
ten opzichte van andere paddestoelen zoals onze eigen champignon. Ik heb honger
en gooi mijn bakje parmezaanse kaas volledig leeg over de spaghetti en de truffels.
De exquise smaak van de truffel is nu volledig verdronken in de veel krachtigere
smaak van de parmezaanse kaas en eigenlijk is het wel zo lekker zo. Het levert me
de juiste energie om de laatste heuvels te overwinnen die me scheiden van de
camping bij Siena.
Dag 24: Siena - Montenori - Asciano - Pienza - Montepulciano - Tuoro sul Trasimeno 124 km
Het vinden van de juiste uitvalsweg uit een grote Italiaanse stad: daar was iets mee. Waarom staat er
nooit iets aangegeven? Siena ligt op een heuvel en een verkeerde keuze van de weg is duur:
beneden ligt een snelweg met tunnels en een verkeerde keuze betekent dat ik weer terug moet
klimmen. Na drie keer op een verschillende manier op hetzelfde punt te zijn beland en drie keer
voor niks terug te zijn geklommen (plus een eerste keer die ik sowieso moest doen om de stad te bereiken),
ben ik mezelf en de Italianen helemaal zat. In andere landen verdwaal ik nooit! Dat maak ik me althans wijs.
Maar dit slaat wel alles. Ik besluit uit arren moede maar een drukke weg te volgen, die ook nog eens de verkeerde
kant op gaat.
Ik wilde eigenlijk de Crete Senesi in rijden maar fiets nu naar Montenori om vandaar de Crete
Senesi te bereiken. Als ik een uur later op de weg van Montenori naar Asciano rijd, bevind ik me alsnog
in de Crete Senesi. Dit zuidelijke deel van Toscane is veel droger dan bijvoorbeeld het Chiantigebied. Hier
domineren de geeltinten. Domineren is eigenlijk zacht uitgedrukt. Het hele landschap is geel, op de onvermijdelijke
cipressen na. Het landschap is buitengewoon panoramisch. Het landschap golft eindeloos met heuvels die naar het
zuiden toe langzaam steeds hoger worden. De 1.700 meter hoge vulkaankegel van de Monte Amiata domineert het
uitzicht. Enkele tientallen kilometers naar het noordoosten verheft de groen Apennijnenketen zich.
Naarmate ik verder naar het zuiden fiets, wordt het uitzicht alleen nog maar weidser. Mooie stadjes
zijn er ook. Pienza en Montepulciano zijn de bekendste maar ook de dorpen liggen allemaal
even mooi gedrapeerd over de heuvels. Voor liefhebbers van guur Hollands najaarsweer zal de Crete Senesi
zich zeker diskwalificeren. Het is droog, heet en hel verlicht. Het moge duidelijk zijn dat dit deel van
Italië een van de hoogtepunten van de reis tot nu toe is. Er valt weer veel te klimmen. Hier geldt:
vijftien minuten klimmen, een minuut dalen en weer opnieuw klimmen. Het is een ritme dat je moet liggen en je
moet zeker niet nadenken over de effectiviteit van de inspanningen. Montepulciano is het hoogste
punt van vandaag; diep onder me ligt een grote vlakte met het Lago di Trasimeno midden in die vlakte.
De laatste dertig kilometer naar het meer zijn niet zo bijzonder meer maar de dag krijgt een klinkende finale als
ik bij een paar Nederlandse gezinnen uitgenodigd wordt op de barbecue. Er is ook nog wijn voor handen
en alles is gezelligheid.
Dag 25: Tuoro sul Trasimeno - Magione - Torgiano - Bevagna - Montefalco - Spoleto 113 km
Het is heiig weer en ik ben niet in mijn hum met mijn omgeving. Een grauw zesminnetje.
Ook de mooie stadjes Bevagna en Montefalco kunnen niet echt imponeren. Vermoedelijk
komt hetroutineuze gevoel vanuit mezelf. Ik kan niks bedenken dat mis is hier.
Maar ook die gedachte haalt me niet uit mijn sleur.
Bij Spoleto kom ik aan de voet van de Apennijnen. Spoleto is wel een hele mooie stad en bijna drie
uur slenter ik met de fiets door de stad. De goede stemming is echter weer kwijt gespeeld
als een bord naar de camping 180 graden verkeerd blijkt opgesteld en ik bijna tien kilometer de
verkeerde kant op fiets. De eerste keer dat er in een Italiaanse stad een richting staat aangegeven,
blijkt dit nota bene de verkeerde richting te zijn. En het erge is: morgen zal ik ook
weer door de stad terug moeten fietsen, met nieuwe mogelijkheden tot verdwalen.
Dag 26: Spoleto - Forca di Cerro (747 m) - Valnerina - Cerreto di Spoleto - Preci - Forca d'Ancarano (1.008 m) - Nórcia - Pas (1.520 m) - Castellucio 101 km
Opnieuw ben ik een uur bezig voordat ik de juiste uitvalsweg uit Spoleto heb gevonden.
Ik heb het weer even helemaal gehad met Italië, de Italianen en Berlusconi. Omdat ik niemand anders
kan bedenken om de schuld te geven, moet Berlusconi het ontgelden. Ik ben nog maar net op de goede
weg en het landschap is al heel mooi. Ik fiets op een rustig weggetje zonder enig autoverkeer. Dat is dan weer
het voordeel van een weg die niemand kan vinden: dat er logischerwijs ook geen verkeer is! Ik klim een paar
honderd meter over het stille weggetje naar de Forca di Cerro. Boven aangekomen blijkt dat de achterzijde van
de pas nog veel mooier is. Ik daal af in het donkergroene Valnerina dal, midden in de Apennijnen. Kleine dorpen
liggen fraai tegen de bergen geplakt of in intieme hoekjes in de vallei verscholen. De dorpen zijn
nog heel traditioneel, hier geen nieuwbouw die het vrije uitzicht op de oude dorpskernen ontsiert.
In een dorp komt een mooie jonge vrouw op me af en vraagt hoe ik het hier vind. 'Mooi',zeg ik, niet wetende
of ik nu een compliment maak over het landschap of over de vrouw tegenover me. 'Ja, het is hier heel
mooi', zegt ze. Dan is het stil. Om deze waarheid, daar kunnen we niet om heen. Het is hier inderdaad mooi.
Dan loopt ze schuchter weg en ben ik weer alleen in het imponerende landschap van het
Valnerina-dal in Umbrië.
Ik fiets door naar Cerreto di Spoleto en begin aan een nieuwe klim naar de 1.008 meter
hoge Forca d'Ancarano. De bergen om heen worden steeds hoger. Ik bevind me nu in het
Nationale Park Monti Sibillini. De dorpen worden steeds sfeervoller naarmate ik hoger
kom. De bergen komen al boven de boomgrens en de dalen zijn lieflijk groen, met af
en toe een sfeervolle boerderij of een intiem dorpje.
Alles hier heeft een natuurlijke schoonheid. Na het bereiken van de pas daal ik
af naar Nórcia, een sfeervol stadje in een brede vallei tussen de hoge bergen
van de Apennijnen.
Wat een mooie landschappen heeft dit deel van Italië! Ik moet nog een klim maken, de
langste van vandaag. Een kleine duizend hoogtemeters moet ik overwinnen tot de ruim 1.500
meter hoge pas die me naar Castelluccio moet voeren. Ik maak een kapitale fout door te
vergeten om water te tappen in Nórcia. Ik kom daar helaas pas na een paar kilometer
klimmen achter. Ik besluit dat ik geen zin heb om terug te gaan en dat ik in noodgevallen
een auto kan aanhouden en om water kan vragen. Het blijkt niet nodig. Door heel rustig
omhoog te fietsen, red ik het met mijn beperkte voorraad water en vlak voor de pas blijkt er
een cafeetje te zijn waar ik de voorraad weer kan aanvullen. Ik bereik de pas en rijd
misschien wel het mooiste landschap van Italië in.
De hoogvlakte van de Gran Piano strekt zich voor me uit. De Gran Piano is zo vlak
als een biljartlaken, zonder bomen, maar met prachtige bloemenvelden. Tien kilometer achter
de hoogvlakte rijst het bergmassief van de Monti Sibillini op. De Monti Sibillini is een ruige,
kale bergketen, die de Gran Piano omsluit en het uitzicht domineert. Over een eenzame heuvel in
de vlakte ligt het intens sfeervolle dorpje Castelluccio gedrapeerd. Dit plaatsje heb ik met Willem Hoffmans
ook in onze reis van 2003 al aangedaan maar ook voor de tweede keer faalt dit landschap niet te imponeren.
Ik boek een hotelletje en de rest van de middag geniet ik van de uitzichten.
Dag 27: Castellucio - Forca di Presta (1.536 m) - Arquata del Tronto - Amatrice - Campotosto - Passo delle Capannelle (1.299 m) - Antrodoco - Rieti 156 km
Nog een keer steek ik de Gran Piano over en begin aan de korte klim naar de Forca di Presta.
Ik heb de laatste mooie uitzichten terug. Na het bereiken van de pas volgt een lange afdaling.
Ik daal af in de provincie de Marche en bereik het plaatsje Arquata del Tronto. Terugkijkend zie ik
de witte kalkrotsen van de Monti Sibillini als een gigantische muur boven me uittorenen. Maar dat
landschap heb ik achter me gelaten. Ik bevind me nu in de groene valleien ten oosten van de Apennijnen.
Ik heb de hoge Apennijnen echter geenszins kwijt gespeeld. Vanaf Arquata fiets ik namelijk naar
Amatrice. En niet veel ten zuiden van Amatrice beginnen de Abruzzen. En in de Abruzzen zijn de
hoogste bergen van de Apennijnen. Het verbaast dan ook niet dat ik na Amatrice aan een lange klim
begin. De weg blijft maar omhoog draaien. Zonder een pas te bereiken, daalt de weg na een uurtje klimmen weer.
Dit deel van Italië is erg dunbevolkt. Het is hier erg stil en ik heb al een tijdje geen mensen
meer gezien. Ik bereik een groot meer, waar een bord staat dat de weg die ik van plan was te volgen, nu
is afgesloten. Dat komt wel heel slecht uit! De weg aan de overige zijde van het meer is heel erg ver om. Ik fiets
het dorpje in om te vragen, of het niet mogelijk is om toch de afgesloten weg in te rijden. Er is echter
niemand te zien in het dorp. Ik merk dat ik de stilte van het gebied als onaangenaam begin te ervaren.
Ik durf het niet aan en besluit de omweg te fietsen. Ik heb nu uitzichten over het meer naar de Gran Sasso d'Italia,
met bijna drieduizend meter hoog de hoogste berg van de Apennijnen. Ik kom in het grootste dorp van het gebied.
Hier zijn weliswaar een paar mensen te zien in het dorp maar veel minder dan normaal. Het valt me op
bijna alle huizen hier te koop staan. Ik vraag me af wat er toch aan de hand is in dit gebied. Het lijkt wel
of hier een aardbeving heeft plaats gevonden! Dan dringt het pas tot me door. Ik bevind me natuurlijk in het
aardbevingsgebied van L'Aquila.
Het getroffen gebied is blijkbaar veel groter dan ik had verwacht. Ik had thuis bedacht,
dat ik in een brede boog om het aardbevingsgebied zou fietsen maar ik heb er geen moment bij stil
gestaan dat de boog wellicht niet breed genoeg zou zijn! Ik kan ook niet meer terug, dan moet ik zeker
vijftig kilometer terug fietsen door dit sombere gebied. Dan zie ik de eerste tentenkampen en verderop zie
ik nieuwe tentenkampen. Op het mooiste stuk van het meer staan tientallen campers. Volgens Berlusconi
moeten deze mensen maar denken dat het vakantie is. Maar dit ziet er niet uit als vakantie...
Ik voel me niet erg op mijn plek hier, als reiziger tussen al die mensen die huis en haard
zijn kwijt geraakt en misschien zelfs wel familieleden of vrienden hebben verloren. Ik zie dat
de meeste mensen me niet al te vriendelijk aankijken en ik kan me daar alles bij voorstellen.
Ik schaam me dood! Er zit echter niks anders op dan door te gaan. Ik klim naar de 1.299 meter
hoge Passo delle Capannelle om daar de afslag naar het oosten te nemen, weg het aardbevingsgebied uit
naar het gebied rond de Gran Sasso d'Italia. Om 4 uur bereik ik de pas. Tot mijn schrik zie ik
dat ook deze weg is afgesloten. Wanhopig pak ik mijn kaart en zoek naar oplossingen. Wat in ieder
geval niet de oplossing is, is om in dit gebied te zoeken naar een overnachtingsplaats.
Alle hotels staan te koop en ik kan toch niet bij een tentenkamp aankloppen en vragen om een
overnachtingsplaats voor een vermoeide fietsreiziger? Ik zie maar een optie en dat is af te dalen
naar het dal van de Aterno, nota bene de vallei van L'Aquila en dan over de drukke weg van L'Aquila naar Rieti.
Dat betekent dat ik nog een kleine zeventig kilometer te fietsen heb! Nogal een tegenvaller als het al 4 uur in
de middag is! Het is echter niet anders. Ik daal af naar het dal van de Aterno en zie L'Aquila liggen
op nog geen tien kilometer. Overal om me heen zijn tentenkampen. Dan fiets ik langs een paar nieuwe
appartementen waaromheen zich een heleboel mensen hebben verzameld. En een heleboel pers en politie. Het blijkt
een van de eerste opgeleverde nieuwbouwcomplexen te zijn voor de slachtoffers. De sfeer is heel emotioneel.
er zijn natuurlijk heel veel mensen die nog jaren moeten wachten op een woning. En het is hier natuurlijk wel Zuid
Italië, het gaat hier ongetwijfeld met de nodige voorkeursbehandelingen. Het is in ieder geval
het nieuws van de dag, de journaals berichten over niets anders. En ik, ik heb nog een lange weg te gaan.
Ik heb de genietstand definitief uitgeschakeld en de fietsstand aangezet. Ik maak er een lange tijdrit van
en om 8 uur bereik ik Rieti. Ik heb zeventig kilometer de verkeerde kant op moeten fietsen maar het is me gelukt om
het aardbevingsgebied te verlaten.
Dag 28: Rieti - Fiumata - Pace - Leofreni - Pietrasecca - Tagliacozzo - Capistrello - Canistro - Sora 168 km
Wat nu? Helemaal uit koers en zeker driehonderd kilometer veroordeeld tot ontoeristische,
bergachtige gebieden zonder veel faciliteiten. Pas in de buurt van Napels zal ik voor het eerst weer
met zekerheid campings kunnen vinden. Tot daar zal zelfs het vinden van hotels lastig worden.
Bovendien dreigen nog altijd de afgesloten wegen als gevolg van de aardbeving.
De eerste twintig kilometer zal ik helemaal zonder kaart moeten fietsen; mijn plan
was om een route te fietsen ten oosten van het aardbevingsgebied, terwijl ik nu ten
westen van het gebied ben. Het plan is dus om eerst terug de kaart op te fietsen en
vervolgens recht naar het zuiden. Zoals Icarus moet ik balans zien te vinden. Ik moet
zorgen dat ik niet te veel naar het oosten afbuig, dan kom ik weer terug in het
aardbevingsgebied.Maar ik moet ook zorgen dat ik niet te ver westelijk afbuig, dan
rijd ik weer van de kaart af en dreigt verdwalen. Dus fiets ik terug over de drukke
weg naar L'Aquila totdat ik weer 'op de kaart ben'. De eerste afslag fiets ik naar
het zuiden en al gauw klim ik over een smal weggetje de bergen in. Ik bereik een
groot meer, het Lago del Salto, omgeven door hoge groene bergen. Ondanks de schoonheid
van het landschap zijn hier geen toeristen. Het is hier te ver weg van de grote
Europese bevolkingscentra en misschien is het landschap toch niet bijzonder genoeg.
Sowieso zijn de faciliteiten er niet en dan houdt alles bij voorbaat al op. Ik volg
het meer een kleine twintig kilometer en klim daarna verder de bergen in over een
piepsmal weggetje. Ik ben nu beland in buitengewoon perifere gebieden. In de dorpen
krijg ik overfanatieke waakhonden achter me aan. Sommige waakhonden dreigen aan te vallen.
Bij een splitsing wil ik rechtsaf slaan maar een waakhond laat me beslist niet door.
Ik durf de confrontatie met deze hond niet aan en moet noodgedwongen genoegen nemen
met de vermoedelijk verkeerde weg. Een half uur klimmen verder blijkt dat ik geluk
heb: de vermoedelijk verkeerde weg blijkt achteraf toch de goede weg te zijn geweest.
Niet veel later bereik ik een naamloze pas. Ik bevind me honderden meters boven het
omringende landschap. Een kilometers lange afdaling volgt. Eenmaal beneden aangekomen
blijkt dat ik te ver ben afgedaald. Op de laatste kruising had ik de obscure afslag
naar links moeten nemen. Deze had me in Pietrasecca moeten brengen maar nu ben ik
rechtdoor gegaan en ben ik bijna tien kilometer te ver afgedaald. Ik baal als een
stekker; ik moet nu een uur klimmen over een drukke, brede weg totdat ik alsnog in
Pietrasecca ben. Eenmaal aldaar aangekomen moet ik nog een klein uur klimmen over de
grote, drukke weg naar Avezzano.
Een lange afdaling brengt me in Tagliacozzo, waar ik de brede weg naar Avezzano verruil
voor de veel kleinere weg naar Capistrello. Capistrello ligt spectaculair steil tegen een bergwand met
zijn gekleurde huisjes, een fascinerend gezicht. Helaas neem ik hier wel de verkeerde uitvalsweg
waardoor ik tweehonderd meter over de verkeerde weg afdaal. Ik wil niet terug fietsen, een keuze
die wel inhoudt dat ik nog een paar honderd hoogtemeters extra te klimmen heb. Na de omweg
lukt het me toch om de juiste weg te bereiken, de weg door het Val Roveto naar Sora.
Ik bevind me nu in de hoge Apennijnen; aan de linkerhand ligt het Nationale Park van
de Abruzzen en rechts het Nationale Park Monti Simbruini. Het is in dit gebied waar
ik hoop een overnachtingsplaats te vinden. Als er ergens een kans is om een camping
te vinden, dan is het hier. En ik heb geluk: er staat inderdaad een camping aangegeven.
Ik neem de afslag en kan meteen flink aan de bak. Het smalle weggetje voert steil omhoog.
Ik moet noodgedwongen naar het laagste verzet schakelen. Na een half uur klimmen, is
er nog steeds geen enkel teken van leven en ik begin bang te worden dat er iets mis
is. Ik passeer een huis, waar mensen in de tuin zitten en vraag of ik op de goede weg
ban naar de camping. Ja, ik ben op de goede weg, krijg ik te horen. Ik ben op de
goede weg, maar de camping is gesloten. De oplossing is eenvoudig. Afdalen en aan
de andere kant van het dal omhoog, daar is ook een camping. Ik weet ternauwernood
mijn innerlijke agressie te bedwingen, dit soort grappen overkomen me nergens op de
wereld maar in Italië om de haverklap. Ik daal af en ben alweer aan het klimmen
aan de overzijde van het dal. Deze route voert nog wel door enkele dorpen maar de weg
is vreselijk slecht. En de weg verslechtert met elke strekkende meter. De dorpelingen
kijken me meewarig aan, sommige mensen lachen om me; ik voel dat ik niet wordt toegelachen
maar wordt uitgelachen. Ik voel dat de mensen weten dat ik voor niks omhoog fiets. Maar het
is hier Italië en hier is het blijkbaar niet te doen gebruikelijk om elkaar te helpen.
Ik weet eigenlijk al dat het niet goed zit en an een uur zeer steil klimwerk sta ik
voor een dichte camping. Mij hoofd ontploft bijkans van woede dat ik nu alweer verkeerd zit en de
Italianen moeten het opnieuw ontgelden en Berlusconi in het bijzonder, de man die ik
persoonlijk verantwoordelijk houd voor een bevolking die in vijftien jaar oerdom is
gemaakt en gehouden door de Italianen stelselmatig te onthouden van elke vorm van relevant
onderwijs, elke vorm van relevante informatie, de pers monddood heeft gemaakt en het
rechtssysteem vakkundig onderuit heeft getrokken. O ja, heb ik vijftien jaar corruptie
en politiek-zakelijke belangenverstrengeling al genoemd? Ik ben er klaar mee. Na 140
kilometer door de bergen te hebben gefietst, is het half 8 's avonds, is het nog een
uurtje licht en moet ik nog dertig kilometer fietsen naar de provinciestad Sora,
de eerste plaats waar met zekerheid een overnachting te regelen is. Ik zet al mijn
agressie in om hard door het vlakke Val Roveto te fietsen. Ik moet voor het donker
Sora bereiken. In een uurtje heb ik de dertig kilometer overbrugd en intussen mijn
agressieve gevoel kwijt gespeeld. In Sora helpt een motorrijder me om een leuke
Bed & Breakfast te vinden. En dat lukt buitengewoon goed. Ik vind bovendien een
uitstekend restaurant waar ik helemaal in de watten word gelegd. Eind goed, al
goed. Al moest het letterlijk en figuurlijk van ver komen. Honderdachtenzestig kilometer
fietsen door de bergen van de Abruzzen, dat is wel wat veel van het goede.
Dag 29: Sora - Broccostella - Casalvieri - Roccasecca - Aquino - Pontecorvo - Sant Apollinare Sessa Aurunca - Carinola - Villa Literno - Qualiano - Pozzuoli 169 km
Hoe kan het ook anders: ik neem de verkeerde uitvalsweg uit Sora. Deze keer heeft het allemaal niet
veel consequenties. Ik vind al snel de goede weg en zet koers naar Casalvieri. Over tal van smalle
weggetjes bereik ik het stadje, vanwaar een weg door een ruig, slechts spaarzaam begroeid, kloofdal
me in Roccasecca brengt. Ik ben nu de Apennijnen doorgestoken. Voor me ligt een brede vlakte.
Een kleine twintig kilometer achter de vlakte beginnen nieuwe heuvels en daarachter: de zee!
Ik fiets eerst de vlakte in, naar het plaatsje Aquino. Hier komt de beroemde dertiende eeuwse theoloog-filosoof
Thomas van Aquino vandaan, onder meer bekend van de vijf wetenschappelijke Godsbewijzen, die overigens vandaag
de dag vrijwel unaniem worden afgewezen in de wetenschappelijke wereld. De huidige bevolking van Aquino
blijkt niet massaal het voorbeeld van hun beroemde mystieke stadsgenoot te volgen in een radicale afwijzing
van het tijdelijke en een heilige toewijding aan het eeuwige. Sterker nog: de sfeer is er een van een
oppervlakkige onverschilligheid. De vrouwen van Aquino houden zich zoals zoveel Italiaanse vrouwen met name
bezig met de drie s-en: schoonheid, schoenen en sieraden. De mannen van Aquino wijden hun leven aan
snelheid - of dat nu op een motor of in een auto is - of hangen een beetje rond. De bevolking van Aquino
onderscheidt zich op geen enkele manier van hun Italiaanse broeders en zusters.
In de middag daal ik van Sessa Aurunca af in de kustvlakte bij Napels, het gebied van de
buffelmozzarella. Maar wat is dit dan? Ik had altijd gedacht dat anarchie hooguit als
een mentale abstractie zou kunnen bestaan, maar hier blijkt dat anarchie wel degelijk bestaat,
hier en nu als fysieke realiteit. Diverse groeperingen hebben in het verleden planmatig een staat van
anarchie te proberen te creëren, wat uit de aard van de zaak een onmogelijkheid is.
Ik ben er altijd van uitgegaan dat elke poging tot anarchie zou stranden in deze paradox: mensen zijn
geneigd om plannen te maken, zelfs als ze chaos proberen te creë worden daartoe plannen gemaakt.
Maar ik bleek er naast te zitten. In dit stukje Italië is het gelukt om een staat van volkomen
anarchie te bereiken, zonder plannen, zonder bedoeling, volkomen spontaan. Anarchie zonder bijbedoelingen,
volkomen chaos. Eerste indruk: het is luidruchtig, het is lelijk en het stinkt afschuwelijk. Het is
een grote mestvaal. Het afval ligt in lange bergen langs de weg maar ook op de weg. Het verkeer is
asociaal tot een niveau dat nog verder gaat dan egoïsme. Asociaal om asociaal te zijn: de
kick van de onverantwoordelijkheid. De weg is tweebaans maar een baan is bezet met geparkeerde auto's.
Stoplichten en voorrangsregels worden vanzelfsprekend niet in acht genomen. Het is hier het recht van
de sterkste. Dat is 1) vrachtwagens 2) BMWs 3) andere auto's 4) opgevoerde scooters 5) ik en
6) voetgangers. Het is vermoeiend fietsen hier. Iedereen kan elk moment zomaar invoegen vanuit de
geparkeerde rij auto's. Daarbij geldt eerst doen, dan kijken. Elk moment kan er een deur openzwaaien
als ik voorbij fiets. Het is een grote toeterorchie. Overal staan mensen ruzie te maken, met breeduit
zwaaiende armgebaren. Het verkeer is een grote teringzooi. Het blijkt verrassend makkelijk om me aan
de nieuwe situatie aan te passen. Na een paar minuten merk ik dat ik ook toeter als iemand
moet opzouten of hef ik mijn armen ten hemel als een BMW onterecht voorrang neemt of een andere
onverantwoordelijke streek uithaalt in het verkeer. De stank van het afval is ondraaglijk. Berlusconi
zei al eens over Palermo toen daar het afval niet werd opgehaald: "Het lijkt hier wel een Afrikaanse stad".
Maar ik denk dat we het intussen beter kunnen omdraaien. Dat we, als in bijvoorbeeld Nairobi
eens een keer door omstandigheden achterstand is opgelopen bij de plaatselijke vuilnisophaaldienst, kunnen
verzuchten: "Bah, het lijkt hier wel een Italiaanse stad". Ineens zie ik het licht.
Ineens is het volstrekt helder waarom wij Balkenende hebben en zij Berlusconi.
Dag 30: Pozzuoli - Napels - Capri - Sorrento 25 km
Na de moordend zware laatste drie dagen, wil ik vandaag een rustdag. Ik bedenk dat ik de vijf kilometer
naar Napels ga fietsen en daar de boot zal nemen naar Capri. Daar zal ik de dag doorbrengen en vervolgens
met de boot naar Sorrento gaan, daar zijn campings. Zo gezegd, zo gedaan. Ik ben al vroeg op pad;
het is zondag en nog voordat de Napolitanen goed en wel wakker zijn, heb ik de stad doorkruist
en zit op de veerboot naar Capri. Napels ligt erg mooi in een ruime baai. De heuvels zijn bezaaid met huizen.
Het uitzicht is compleet met de Vesuvius, de nog altijd actieve vulkaan.
Capri is een eiland met bergen die soms loodrecht uit de zee oprijzen. In een kleine baai
ligt het stadje Marina Grande, waar de veerboot aanmeert. Het dorpje is natuurlijk extreem
toeristisch. Italianen zouden geen Italianen zijn als ze daar geen slaatje uit zouden slaan
en inderdaad: de prijzen liggen drie keer zo hoog als op het vasteland. Ik wil het eiland
met de fiets verkennen en klim omhoog over het smalle weggetje naar het stadje Capri.
Eenmaal aangekomen in het stadje wil ik met de fiets aan de hand over de drukke hoofdstraat door het dorp lopen.
Ik hoor een politiefluitje en even later weer een. Ik sla er geen acht op en loop door totdat
iemand me op mijn schouder tikt. Een man wijst naar een politieagent die komt aangestormd.
De politieagent wurmt zich door de menigte en komt tegenover me staan. Terwijl hij nog
uithijgt, kijkt hij me streng aan.
'Het is verboden voor alle verkeer.'
'O.' Ik kijk de diender verbaasd aan.
'veiligheidsbeleid.'
'Veiligheid? Beleid? Wat bedoel je? precies??'
'Dat je hier niet mag komen met je fiets.'
'Maar ik ben een voetganger', leg ik uit, 'ik loop gewoon met mijn fiets aan mijn hand door de straat.'
'Dat is verboden!'
'O.' Ik ben nog steeds niet onder de indruk. Als fietser word je in Zuid Italië meerdere
malen per dag voor levensbedreigende situaties gesteld door asociale mafiose weggebruikers. Daar wordt nooit
tegen opgetreden en nu word ik aangesproken op het lopen met de fiets aan de hand... Het
moet niet veel gekker worden!
'En hoe moet ik dan van de ene kant van het dorp naar de andere zijde komen?'
'Nou, in ieder geval zonder fiets.'
Het begint erop te lijken, dat de beambte er een serieus punt van maakt.
'U kunt uw fiets buiten het dorp parkeren.'
'Ja maar dan halen ze mijn fietstassen leeg!'
'Dat is niet mijn probleem, dat is uw verantwoordelijkheid.'
Intussen rijden er nota bene auto's door de straat. Ik maak de beambte attent op
het gevaar waaraan de bewoners van Capri ineens zo bruut worden bloot gesteld. De agent
neemt niet eens de moeite om te kijken.
'Deze mensen hebben een vergunning.'
'Mag ik dan ook een vergunning hebben?' vraag ik vriendelijk.
Het geduld van de agent begint duidelijk op te raken want hij wijst bruut dat ik moet
opzouten. Welkom is anders. Voordat ik ook nog geldboetes krijg, trek ik me terug en verlaat het dorp
Capri. En ik verlaat ook het eiland Capri. Ik ben er wel klaar mee. Mij zien ze hier niet meer terug.
Ik neem de eerste veerboot naar Sorrento.
Dag 31: Sorrento - Positano - Amalfi - Ravello - Salerno - Paestum 112 km
Vanaf Sorrento moet er stevig geklommen worden om de pas te bereiken die me scheidt van de Amalfi kust.
De pas ligt op ruim 500 meter hoogte. De moeite wordt beloond met schitterende uitzichten. Aan de noordzijde
heb ik uitzichten terug naar Napels, de Vesuvius en de Golf van Napels. Aan de zuidzijde heb ik uitzicht
over de steile klifkusten van de Amalfi kust. Ik daal af aan de Amalfizijde, waar de weg soms tegen loodrechte
wanden geplakt is. Langzaam maar zeker daal ik af en bereik ik het stadje Positano, dat steil
in een baai ligt met hoge bergpieken die als een kroon boven het stadje liggen. Positano blijkt nog
maar de eerste van een lange reeks dorpen en stadjes die op rotspunten, verscholen in baaien of steil tegen
de kliffen gebouwd zijn. De bouwstijl van de stadjes is misschien nog niet eens zo bijzonder; het is
de dramatische ligging in het landschap dat de stadje en dorpen van de Amalfi kust zo speciaal maken.
Alles bij elkaar doet het gebied aan de Cinque Terra denken, aan de Ligurische kust. Het is vandaag genieten geblazen.
De uren glijden voorbij en voor ik er erg in heb, heb ik het gebied doorkruist. De havenstad Salerno
markeert het einde van de Amalfi kust. Hier zal ik morgen met de veerboot naar Sicilië varen. Ik had
ook nog drie dagen verder door kunnen fietsen naar het zuiden om bij Reggio di Calabria over te steken naar
Sicilië maar dat zou niet uitkomen met de volgende veerboot die ik moet hebben, die van Sicilië
naar Sardinië, die maar eens per week vertrekt uit Palermo. Voor de oversteek naar Sicilië
wil ik nog veertig kilometer naar het zuiden fietsen, naar Paestum. Hier zijn twee oude Griekse tempels, die
ik wil bezoeken.
De weg van Salerno naar Paestum is zo vlak als de Nederlandse polder en ondanks
de hitte en de tegenwind fiets ik in twee uur naar de Griekse tempels. In de buurt vind ik ook
een camping. Morgen hetzelfde stuk terug fietsen naar Salerno en dan met de veerboot naar Sicilië.
Dag 33: Messina - Taormina - Naxos - Francavilla di Sicilia - Castiglione di Sicilia - Milo - Zaffarena Etnea 123 km
Nadat ik gisteren om 10 uur 's avonds met de veerboot in Sicilië aankwam, heb ik een hotel gevonden in
het centrum van Messina. Het hotel is niet bepaald een vijfsterrenhotel maar ik sliep er niet minder om.
Uitgeslapen meld ik me bij de balie en vraag waar het ontbijt wordt geserveerd.
Voor het ontbijt word ik doorverwezen naar een cafe drie straten verderop. "Breakfast Italian style",
zegt de hotelbaas er nog bij. Als mensen de behoefte voelen voor een dergelijke duiding vooraf,
weet je al dat je beduveld gaat worden. Voor de aardigheid besluit ik het gewoon te laten gebeuren.
Ik loop het betreffende cafe binnen en laat het bonnetje van mijn hotel zien. De cafebaas kijkt me
intimiderend aan: "Gasten van hotel Cairolo, die krijgen van ons altijd het kleine ontbijt".
Ze draaien er niet om heen op Sicilië. Het is een soort beroepseer om klanten vakkundig een
poot te lichten. De cafebaas komt met een theekopje met een kruimel erop en overhandigt de kruimel
met een blik van: en nu jij weer. Verbaasd kijk ik naar de kruimel op mijn theekopje. Als ik de kruimel
van dichtbij inspecteer, blijkt de kruimel nota bene de vorm van een croissant te hebben. Ik kijk de
cafebaas aan. Trots kijkt de cafebaas terug. Ik zal het ermee moeten doen. Ik ga verder geen verhaal
halen bij het hotel of bij het cafe, ze zullen me gewoon naar elkaar verwijzen. Zo veel energie heb
ik niet gekregen van mijn ontbijt, daar moest ik maar zuiniger mee omgaan...
Messina boeit me als stad niet, evenals de kuststrook naar Taormina. In Naxos kom ik een
bijzondere man tegen van een jaar of zestig, die me zijn levensverhaal begint te vertellen van
een tragische jeugdliefde die hij verknald heeft en veertig jaar later nog steeds met pijn en
weemoed naar terug kijkt. Na Naxos verlaat ik de kust en rijdt richting de Etna, die vandaag in de wolken
hangt. Via het mooie stadje Castiglione di Sicilia rijd ik naar de camping van Milo, die gesloten blijkt
te zijn. Ik moed noodgedwongen uitwijken naar een luxe hotel in Zaffarena Etnea.
Dag 34: Zaffarena Etnea - Etna - Ragalna - Adrano - Regalbuto - Agira 93 km
Vanaf Zaffarena Etnea begin ik de dag meteen met een forse klim: vanaf 500 meter naar 1.900 meter in vijftien
kilometer. Daar ligt het toeristische centrum van de Etna. De top van de Etna ligt nog veel hoger, op
3.300 meter hoogte maar daar kun je alleen met een georganiseerde tour komen. Ik slinger omhoog
door de diepgroene bossen van de Etna totdat ik na een paar kilometer door versere magmavelden fiets.
Een kaal bruin landschapstrekt zich kilometers ver uit. De weg zigzagt zich door de woestenij
omhoog. Ik fiets over de slingerende weg omhoog maar houd vaak stil voor foto's. Jammergenoeg
hangt de top van Etna al snel in de wolken en verzamelt de berg in rap tempo meer wolken om zich heen.
Hogerop de berg zijn de lavavelden roodachtig tot paars en helemaal boven is het landschap zwart. Roze mosachtige
bloemen groeien op de zwarte flanken en op andere plekken groeien gele grasachtige soorten uit de
grauwe bergflanken.
Ik bereik het toeristengebied op 1.900 meter hoogte. Vanaf hier kan ik met een korte wandeling
omhoog een van de vele kraters bereiken. Het uitzicht is beperkt door de vele wolken maar even
goed kan ik tweeduizend meter naar beneden de zee ontwaren. Ik loop terug naar mijn fiets en
daal aan de westzijde af naar het plaatsje Ragalna. Het landschap tussen Ragalna en
Adrano is rommelig en te vol gebouwd.
Vanaf Adrano koers ik af op Regalbuto. Ik kom in een droog, geel, heuvelachtig landschap terecht,
een van de hoogtepunten van deze fietsreis. Naarmate ik verder van de Etna af fiets, wordt
het uitzicht des te indrukwekkender. Het volume van de vulkaangigant tart de verbeelding. De kolos
van Sicilië troont volledig boeven het omringende landschap uit. Op deze grote afstand heeft
de Etna een smurfblauwe kleur, dat voor een prachtig contrast zorgt met de okergele heuvels van
de nabije omgeving en de donkergroene, begroeide valleien onder me.
Het meest fascinerende van dit landsschap zijn echter de stadjes en dorpen, die
organisch uit de heuvels en bergen zelf voort te komen. Het allermooiste stadje is
Agira, waar ik spontaan besluit om de nacht door te brengen. In het binnenland van
Sicilië zijn (zo goed als) geen campings, dus wijk ik uit naar een herberg van
een oud vrouwtje. Ik beland voor 25 euro in een van de sfeervolste overnachtingsplaatsen,
die ik in mijn reizen heb meegemaakt: een pastelblauwe kamer met een Vincent van
Gogh-achtig bed naast een smalle doorgang. Het enige dat de kamer versiert, is een
schilderij van Maria. En er is een spiegel. Mijn fiets kan ik net kwijt in de smalle
doorgang naast mijn bed. 's Avonds is er een zonsondergang waarbij het hele steil
gelegen stadje onder een verzengende, bloedrode gloed gedompeld komt te liggen. De
eerste dag in Sicilië was een valse start maar vandaag was zo goed als een
fietsreisdag maar kan zijn...
Dag 35: Agira - Nicosia - Gangi - Portella dei Bafurca (1.120 m) - Geraci - Castelbuono - Cefalù 124 km
Door het kurkdroge binnenland van Sicilië trek ik door naar het westen. De weg kronkelt door
het bergachtige landschap. Het is heerlijk fietsen hier. Het is geen meter vlak. Maar het
landschap is ook geen meter saai. Er is weinig verkeer. De temperatuur stijgt met de minuut
en nadat ik het fraai gelegen Nicosia heb gepasseerd, is het brandend heet. Een klein
klimmetje zorgt al voor een vervaarlijke zweetaanval.
Als vlak voor Gangi de weg is opgebroken en ik verplicht word tot een omweg over kleine
boerenweggetjes, heb ik een extraklim van tweehonderd tot driehonderd meter te overbruggen
met steilingspercentages tot dik over de 20 %. Het is nog net niet zo ver, dat mijn voorwiel
los laat van de grond maar stabiel is de wegligging niet. Het is intussen rond het middaguur
en de temperatuur zal minimaal 35 graden zijn. Het zweet gutst over mijn lichaam, het zoute
vocht loopt in mijn ogen en stroomt in kleine stroompjes mijn mond in. Dan ben ik in het
plaatsje Gangi.
Vanaf Gangi klim ik in een kleine 10 kilometer vals plat naar de 1.120 meter hoge pas
de Portella dei Bafurca. Vanaf de pas is het bijna alleen maar afdalen tot aan de zee.
Ik passeer al snel het mooie dorpje Geraci dat op een scherpe bergkam is gelegen. Het dorp heeft
merkwaardige hoge gebouwen. Ik ben nu in het natuurgebied de Madonie, een ruig berglandschap.
Ik bevind me een kleine duizend meter boven de dalen links en rechts van me; aan de overzijde van de
beide dalen liggen bergkammen en bergpunten met andere dorpen bovenop de berg. De afdaling
zwabbert van de ene naar de andere zijde van de bergkam. De weg slingert alle kanten op en er ontvouwen
zich steeds nieuwe uitzichten. Ik passeer het stadje Castelbuono, waarna ik nog een kleine klim naar de
Portella di Montenero overbrug. Een paar minuten afdaling later bereik ik de zee en niet veel later
ben ik in het bijzondere stadje Cefalù, fraai gelegen aan een baai en onder een grote rotspunt. Ik
bezoek de bekende kathedraal van het stadje en vind hier eindelijk weer eens een camping. Ik vind
het heerlijk om weer eens mijn eigen kostje te koken.
Dag 36: Cefalù - Termini Immerese - Porticello - Palermo 87 km
Om 5 uur gaat de veerboot van Palermo naar Sardinië maar ik weet nog niet eens of ik mee mag.
De maatschappij reserveert geen personen zonder auto in het hoogseizoen. Op het internet kan ik wel een
reservering doorboeken met auto maar zonder auto krijg ik een foutmelding. Er is maar een maatschappij
die naar Sardinië vaart en die vaart maar eenmaal per week van Palermo naar Cáglairi.
Noch via internet, noch met de telefoon lukt het me om tot zaken te komen. Ik verdenk
de maatschappij er van dat ze meer kan verdienen op passagiers met auto dan op passagiers zonder auto
en dat de foutmeldingen niet per ongeluk zijn. Maar misschien ben ik te achterdochtig. Ik geef de
Italianen nog een kans; ik fiets naar het boekingsbureau toe en ik zie wel wat er gebeurt. Als
het me niet lukt om de overtocht naar Sardinië te regelen, krijgt Italië van mij wel het nadeel
van de twijfel, dan ga ik met een andere maatschappij naar Genua en fiets ik zo snel mogelijk het land uit.
In 87 meest vlakke kilometers fiets ik naar Palermo waar ik om half 1 aan kom bij de veerterminal. Toch
nog tot mijn verrassing word ik geholpen door een alleraardigste man. Het duurt een tijdje voordat duidelijk
word of ik wel of niet mee mag maar na een kwartier komt het goede nieuws: ik kan mee! Een andere man heeft
wel drie uur moeten wachten op het goede nieuws, maar hij kan ook mee. Ik heb een paar uur ter
beschikking om Palermo te verkennen en daarna maak ik de grote oversteek naar Sardinië, een overtocht
die maar liefst 14 uur duurt.
Dag 37: Cágliari - Sestu - Ussana - Senorbi - San Basilio - Pranu Muteddu - Escalaplano - Orroli - Nurri 111 km
Zondag 9 augustus, 6 uur in de morgen. Terwijl de nacht wordt verdreven door de dag, vaart
de veerboot langzaam de haven van Cágliari binnen. Als de schuifdeuren van de boot open gaan,
fiets ik een nieuw eiland op, Sardinië. Cágliari slaapt nog. Door de lege straten fiets
ik naar de citadel, waarbinnen de oude stad ligt. De kerken, de hogere punten in de stad, worden
als eerste in de oranje zonnestralen ondergedompeld. Af en toe loopt een verdwaalde man of vrouw
door de straten,verder heb ik het rijk alleen. Een cafe is open, ik ben de eerste gast. Vanaf het terras
is een prachtig overzicht over de haven en de heuvels in de verte. Intussen wordt de hele stad
verlicht door de zon, een prachtig uitzicht. Na een goed ontbijt en een dubbele espresso ben ik klaar voor de dag.
Ik heb op de boot redelijk goed kunnen slapen, de stoelen waren comfortabel. Ik ben niet moe en ik voel
dat ik geen ingekort programma hoef te doen vandaag. Eerst verken ik de stad nog verder, de kathedraal is erg
sfeervol. Dan is het tijd om echt te fietsen. Het verkeer is intussen op gang gekomen maar druk is het
niet op zondagmorgen om 8 uur.
Cágliari blijkt nog een verrassend grote stad. Zoals bij elke Italiaanse stad
lukt het me weer niet om de juiste uitvalsweg te vinden en mede daardoor kost het me
zestien kilometer voordat ik de stad uit ben. Het is vrijwel vlak en landschappelijk zeker
de moeite niet waard. Ik rijd naar het noorden en al snel begint het landschap steeds meer te heuvelen.
Na een dik kwartier neem ik de eerste afslag van de grote doorgaande weg en fiets ik op een kleine
regionale weg. Ik passeer de eerste dorpen en voor ik er erg in heb bevind ik me tussen lage heuvels. Het is
duidelijk hoe dun bevolkt het is, nu ik Cágliari heb verlaten. Het vasteland van Italië
en ook Sicilië zijn dicht bevolkt, zelfs de perifere gebieden. Sardinië is uitgesproken
dun bevolkt, de rust is weldadig. En dan ben ik nog in de lage gebieden. Hoe zullen straks de
ruige binnenlanden zijn? Ik zal het snel genoeg weten.
Na Senorbi klim ik het heuvelland in. De heuvels van zuidelijk Sardinië zijn lang niet zo hoog
als die van het centrale deel van het eiland maar dat wil niet zeggen dat er niet geklommen hoeft
te worden. De weg blijft maar omhoog gaan. Naarmate ik hoger kom, lijken de omringende heuvels ook steeds
hoger te worden. Het is nog maar 12 uur in de morgen maar het is nu al bloedheet. De zweetproductie is
gigantisch maar onder invloed van de wind verdampt het zweet ook snel. Mijn huid voelt nu al stroef en
stug van het zout dat achterblijft. Nooit eerder heb ik meegemaakt dat hitte zo vroeg op de dag zo huis
heeft gehouden. Een langdurige inspanning in deze hitte is veel zwaarder dan een zelfde inspanning
onder normale omstandigheden, dat heeft de ervaring me wel geleerd. Hoe dat kan, weet ik eigenlijk niet
maar het is een gegeven, misschien vanwege het grote verlies aan allerhande mineralen en zouten. De
vermoeidheid van een inspanning op een extreem hete dag voelt ook anders dan gewone vermoeidheid bij zware
inspanning.
Het heuvellandschap waar ik door heen trek, is dor en verlaten. Kurkeiken zijn de blikvangers in
het zwaar verweerde landschap. Door de wind groeien sommige kurkeiken niet omhoog maar veeleer met de wind mee,
waarbij de stam een karakteristieke s-vorm heeft. Na een lange afdaling bereik ik Pranu Muteddu, een
archeologische site met menhirs, graftombes en mysterieuze nurraghi van wellicht vierduizend jaar oud. Wie en
waarom deze bouwwerken hier heeft gebouwd, is onbekend. Bij de torenvormige nurraghi, die overal over
het eiland verspreid staan, is zelfs de functie onbekend. Ik neem de tijd om de site te bekijken.
Als ik na een uurtje weer op de fiets stap, is het extreem heet. Dit is bij verre de heetste dag van de reis.
Ik fiets verder door het compleet verlaten landschap. Tal van heuvelruggen en dalen passeer ik. Het
landschap bestaat uit plateaus die versneden zijn door rivierdalen. De weg wisselt kwistig tussen
de heuvels en de dalen, wat dus veel klimwerk tot gevolg heeft. De hitte, de wind en het klimwerk doen zich
nadrukkelijk gelden. Voorzieningen zijn er niet in de verlaten dorpen en als er bij toeval een cafe is in een
van de dorpen, dan is deze dicht omdat het zondag is. Het grootste dorp van de omgeving zal uitkomst
moeten bieden. Maar ook in Escalaplano is alles dicht. Alles, behalve een cafe aan het einde van het dorp.
En dat is maar goed ook, want ik heb eten en drinken hard nodig. Er is bijna niks te krijgen in het cafe maar
voldoende om weer energie voor een vervolg te hebben.
Ik trek weer verder door het heuvelland. Het is inmiddels laat in de middag en langzaam
maar zeker daalt de temperatuur naar meer normale omstandigheden. Dat wil zeggen onder de
veertig graden. Het landschap wordt wat groener en ik passeer weer enkele nurraghi. In het dorpje
Orroli kom ik een groep oude mannen tegen, die zich dagelijks verzamelen op het centrale plein. De mannen
zijn benieuwd naar wat ik hier uitspook en vragen of ik het mooi vind op Sardinië "Ja, enorm sfeervol",
antwoord ik enthousiast. De mannen kijken me verbijsterd aan. "Meen je dat?", roept een van de mannen
verbaasd. "Ja!", ik laat mijn enthousiasme de vrije loop, "wat jij dan?" "Veel stenen, weinig brood.
Dat is Sardinië in een notedop. Meer kan ik er niet van maken." Veel illusies koesteren deze
mannen blijkbaar niet meer. In het volgende dorp, Nurri, vind ik een bed & breakfast. Ik kom twee duitse dames
tegen, die jaarlijks Nurri bezoeken. Zij vertellen me hoe het reilen en zeilen is in de heuvellanden
van Sardinië. Hele dorpen hebben in de jaren zestig en zeventig in de Volkswagenfabriek
gewerkt in Duitsland, reden dat alle oude mannen goed tot vloeiend Duits spreken.
Dag 38: Nurri - Sádali - Seúlo - Aritzo - Dèsulo - s'Arcu de Tascussi (1.245 m) - Fonni - Mamoiada - Nuoro 139 km
Ik fiets al vroeg in de morgen weg. Ik wil zo veel mogelijk de hitte voor zijn. Na een paar vlakke
kilometers en een afdaling bereik ik een groot meer, het Lago del Fiumeadosa. Hier begint een lange
klim naar de centrale hooglanden van Sardinië. Na een uur klimmen bereik ik een soort hoogvlakte die
zich voor me uitstrekt. Kilometers naar het noorden en naar het oosten komen nieuwe bergruggen zichtbaar.
Over de vlakte fiets ik naar Sádali. Dan zie ik een grijze, dik behaarde hondachtige met een dikke
pluizige staart voor me uit dribbelen. Is dat een wolf? Bij mijn weten zijn er geen wolven op Sardinië
maar voor de zekerheid raap ik stenen en vul de zakken van mijn wielershirt. De 'wolf' blijft rustig voor
me uit huppelen en heeft geen enkele belangstelling voor me. Of heeft misschien zelfs niet eens door
dat ik er ben. Beter zo, denk ik maar. We zijn geen van beide gebaat bij een confrontatie. Na enkele kilometers
fietsen over de eenzame hoogvlakte bereik ik het dorpje Sádali. In een cafeetje langs de weg kom
ik bij van de klim en van de confrontatie met de wolf die misschien ook geen wolf is.
De immense hoogvlakte van zoëven blijkt bij nader inzien niet echt een hoogvlakte te zijn. Niks is
hier wat het lijkt. Het plateau is doorsneden door tal van rivieren. Zodoende heb ik het nodige klim-
en daalwerk te verrichten om de hoogvlakte over te steken. En daarna komt nog de echte klim.
Bij Aritzo bereik ik een pas en daal ik af het dorp in. Aritzo is misschien wel het meest toeristische
dorp in de Sardijnse binnenlanden. Dat wil nog niet zeggen dat het plaatsje heel erg toeristisch is.
Er zijn niet veel toeristen op het eiland. Er zijn dan ook geen campings anders dan aan de kust en zelfs
hotels zijn er nauwelijks. Het liefst wil ik vandaag Nuoro bereiken, de belangrijkste stad van de binnenlanden
van Sardinië.
Het is een kleine 140 kilometer van Nurri waar ik vanochtend begon tot aan Nuoro en het
eerste gedeelte tot aan Aritzo kende veel klimwerk. Wat mee viel was de hitte. Ik fiets
vandaag de hele dag 500 tot 1.000 meter hoger dan gisteren en dat scheelt al gauw een graad of vijf.
En die vijf graden maken het leven een stuk eenvoudiger. Na de lange afdaling van Aritzo ben ik weer aan
het klimmen. De klim overbrugt bijna duizend hoogtemeters en eindigt op de 1.245 meter hoge s'Arcu de Tascussi,
midden in de bergen van de Monti del Gennargentu, het belangrijkste bergmassief van Sardinië.
Vanaf het mooi gelegen plaatsje Dèsulo zijn er mooie uitzichten over de kale, verweerde bergen.
Ik bereik de pas, waarna ik lange tijd op hoogte blijf. Na een laatste klim heb ik de hooglanden
definitief doorgestoken. Ik daal af naar het plaatsje Fonni en daarna blijft het naar beneden gaan. De laatste
veertig kilometer van de dag zijn zodoende in een mum van tijd overbrugd en uiteindelijk heb ik
toch nog betrekkelijk eenvoudig de provinciestad Nuoro bereikt. Het kost me de nodige moeite om een
overnachtingsplaats te vinden, waardoor ik genoegen moet nemen met een saai hotel in de buitenwijken.
Het centrum van Nuoro stelt sowieso niet zo veel voor. De stad bestaat voor het overgrote deel uit grauwe
hoogbouw. Het uitzicht vanuit de stad naar de kalkkliffen in het noorden is echter adembenemend.
Dag 39: Nuoro - Galtelli - Irgoli - Posada - San Teodoro 99 km
Vandaag wil ik naar de zee fietsen. Als het mee zit, zal het vandaag weer lukken om een camping te
bereiken. Ik houd een noordoostelijke koers aan en beland onmiddellijk in hele fraaie landschappen.
In het noorden ligt een hoog, steil, wit kalkmassief, dat messcherp uit de vlakte omhoog steekt.
Ten zuiden van Galtelli ligt een nieuw, hagelwit gebergtemassief, dit maal een met ronde vormen. Het is hier
niet zo zeer de hoogte als wel de kleur en het volume van het massief dat indruk maakt. Vanaf
Irgoli heb ik nog een klim dat me scheidt van de zee. Na die te hebben overwonnen, daal ik af naar de kustweg.
Het valt me vies tegen als ik de kustweg bereik. De stilte en de rust van de laatste dagen zijn op de
kustweg ver te zoeken. De stugge sfeer van de binnenlanden maakt plaats voor een hedonistische,
consumptieve sfeer aan de kust. Fantasieloze gebouwen zijn de laatste jaren lukraak op de
mooiste plekjes langs de kust neergeplempt. De kustroute is vooralsnog dus niet veel bijzonders.
Mooie uitzichten zijn er soms wel naar het binnenland toe. En er is het plaatsje Posada met huisjes
in diverse pasteltinten geschilderd op een kleine rots aan een mooie baai. Ik vind een camping in San Teodoro,
een sfeerloze badplaats met uitsluitend jonge Italiaanse gasten. De camping is okay en er is plaats voor me.
Dag 40: San Teodoro - Olbia - Porto Cervo - Cannigione - Palau - Santa Teresa - Bonifacio (Frankrijk) 129 km
Ten noorden van San Teodoro ligt een mooi natuurgebied. Een lagunegebied met veel vogels strekt zich
voor me uit; daarachter rijst een spitse, witte rots uit de zee omhoog. De enorme witte tand in het
landschap is verbonden aan het vasteland. De weg klimt voert over deze verbinding en draait zodoende om het
witte blok. Ik fiets naar Olbia, de grootste stad van het noordoosten van het eiland.
Vanuit Olbia koers ik af op de Costa Smeralda. De reputatie van dit gebied als een
van de mooiste kustlandschappen van Europa wordt totaal niet waar gemaakt. De kust
is weliswaar bergachtig maar niet heel erg steil en niet heel erg hoog. Wel is het
landschap van nature erg groen. Wat het landschap volledig verknalt, zijn de liefdeloos en overhaast
gebouwde vakantiewoningen, die overal de hellingen ontsieren. Ook Porto Cervo, de noordoostpunt,
valt tegen. Ik fiets richting het meest noordelijke punt van het eiland, Santa Teresa. Hoogtepunt
onderweg is de rotsachtige Capo d'Orso met een paar tropisch aandoende baaien en prachtige
uitzichten naar de eilanden van het Nationale Park de la Maddalena. Hier ontmoet ik Renzo,
een intelligente man en enthousiaste fietser. Via Palau fiets ik naar Santa Teresa, waar de veerboot
naar Corsica vertrekt.
Het kost niet meer dan een uurtje om Corsica te bereiken. De laatste tien minuten
zijn prachtig, als we de witte kliffen bereiken met het prachtige middeleeuwse stadje Bonifacio
op de rand van de verticale rotsen. Het is zes uur 's avonds als ik aan land kom. Ik heb Italië
verlaten, ik ben in Frankrijk!
Een onverwacht probleem doemt op als alle campings vol blijken te zijn en - naar
verluid - ook alle hotels. Niemand kan me een campingplekje geven, ook al is er
soms wel degelijk plaats. Regelgeving, dat is telkens de uitleg die ik krijg. Pas om half negen
lukt het me om een plekje te vinden op de laatste camping van de stad. Ik heb geluk gehad -
ik heb het laatste plekje...
Dag 41: Bonifacio - Sartène - Levie - Zonza - Serra di Scopamène 111 km
Lang de zuidwestkust fiets van Bonifacio over de weg naar Sartène. Er is weinig verkeer en
er zijn maar weinig dorpen. Groots opgezette parken van vakantiebungalows of grote hotelcomplexen
zoals aan de noordoostkust van Sardinië zijn hier volledig afwezig. In alle rust fiets ik door
prachtige kustlandschappen. Het is hier opvallend groen na de veel drogere landschappen van
Sardinië en Sicilië.
Vlak voor Sartène passeer ik een Italiaanse jongedame op de fiets. Voor het eerst
sinds bijna drie weken ontmoet ik een fietsreiziger in actie. Ze heeft haar spullen opvallend
slordig gepakt. De slaapzak zit met losse elastieken snelbinders 'vast' aan de fiets maar
de slaapzak is al voor de helft uit het beschermhoesje gekropen en hangt vrijwel tot aan de grond.
Ik maak haar attent op dit feit, waarna ze de slaapzak ruw terug in de hoes douwt. Het resultaat is
er niet minder slordig door. En echt veel vaster zit het ook niet. Als we bijna in Sartène
zijn, maak ik een paar foto's en rijdt zij door. Ik zal haar niet meer terug zien. In Sartène
kom ik opnieuw fietsers tegen, een jong Belgisch stelletje. Ze zijn helemaal enthousiast over het fietsen
op Corsica. We wisselen wat ervaringen uit en ik trek verder in de richting van Zonza, in het binnenland
van Corsica. Dat betekent dus klimmen. Ongeveer duizend meter gaat de weg omhoog. Daarna blijft de weg op
gelijke hoogte en slingert over bergruggen en plateaus. Soms fiets ik honderden meters boven een dal en soms
fiets ik langs bergruggen die ver boven me uitsteken. Het meest indrukwekkend zijn de granieten rotspunten
van de Aiguilles de Bavella. Ik beëindig de dag op de camping bij Serra di Scopamène,
waar veel wandelaars overnachten.
Dag 42: Serra di Scopamène - Aullène - Col de la Vaccia (1.193 m) - Zicavo - Col de la Verde (1.286 m) - Ghisoni - Col de Sorba (1.311 m) - Venaco - Col de la Bellagranajo (723 m) - Corte 115 km
Op Corsica zijn er grofweg drie Noord-Zuidroutes: de oostkust, de westkust en de hooglanden daar tussenin.
De oostkust van Bonifacio naar Bastia is vlak en saai. De route is 173 kilometer lang en is
alleen geschikt voor fietsers die zo snel mogelijk het eiland willen oversteken. De westkust
van Corsica is erg bergachtig en is een lange aaneenschakeling van baaien en uitstekende
rotskliffen. De route van Bonifacio over Ajaccio naar Calvi is maar liefst 300 kilometer lang,
kent nauwelijks vlakke kilometers en is naar verwachting landschappelijk buitengewoon interessant.
Het bergland daar tussenin kent de grootste klims met diverse cols boven de 1.000 meter hoogte.
De route van Bonifacio over Corte en de N197 naar Calvi is eveneens bijna 300 kilometer. Grosso modo zijn
er dus twee interessante routes en een oninteressante. Ik heb besloten om van beide interessante
routes een deel te doen. Ik zal door de binnenlanden naar Corte fietsen, van daar
door de hoogste bergen van Corsica over de Col de Vergio naar de westkust fietsen en vanaf daar
naar het noorden, naar Calvi.
In een prille ochtendzon fiets ik naar Aullène. Aullène ligt hoog boven
het dal van de Coscione. De weg klimt evenwijdig aan het dal richtig de Col de la Vaccia.
Kilometers vals plat verder bereik ik de eerste pas van vandaag. Vanaf de Col de la Vaccia
heb ik geweldige uitzichten naar het noorden, naar de hogere bergen van Centraal en Noord Corsica.
De volgende klim, van Zicavo naar de Col de la Verde, is langer en steiler. Het weer is aan het betrekken.
Een eerste kleine bui trekt net langs. Ik haast me naar beneden. Als ik vanuit Ghisoni de derde
en zwaarste klim van de dag begin, weet ik al dat ik het vandaag niet droog ga houden.
Overal om heen hangen zware, zwarte wolken die als kool groeien. De zwartste wolken liggen echter in het noorden.
Omdat ik over een zuidhelling naar de Col de Sorba klim, kan ik de ontwikkelingen aan de andere kant
van de pas niet volgen. Als ik na iets meer dan een uur klimmen de pas bereik, schijnt een zonnetje.
Maar wel een angstig zonnetje, tegen de achtergrond van gitzwarte wolken. Een haag van regen blokkeert het uitzicht
naar de overzijde van het dal. Geen tijd te verliezen. Ik spoed me naar beneden. Ik heb
me ternauwernood op gang getrokken, of de eerste onweersklap ontneemt alle illusies op een droge
aankomst in Corte. Zeker, daar ik nog een vierde pas over moet vandaag. De regen komt echter al veel
eerder. Na enkele minuten fiets ik door de stortregens naar beneden. De ene onweersklap volgt na de andere.
Als het onweer te dichtbij is, ga ik van de fiets af. Schuilmogelijkheden zijn hier niet. Ruim een
uur laat ik de stortregens over me heen komen. De buien willen maar niet wegtrekken. Als de onweerscentra even
wat verder weg zijn, besluit ik weer een stuk af te dalen, in de hoop een schuilplaats te vinden. Als ik na
tweehonderd meter de eerste bocht neem, is daar gelijk een cafe. Achteraf heb ik me dus helemaal voor niks
kleddernat laten regenen. In het cafe schuil ik totdat de buien na nog anderhalf uur eindelijk zijn weggetrokken.
Als de onweer is weggetrokken, fiets ik door. Ik passeer de mooie dorpen Vivario en Venaco en klim
naar de laatste col van de dag, de Col de la Bellagranajo. De laatste kilometers van de korte
klim zijn al droog en als ik op de pas ben, is het stralend weer. De uitzichten zijn prachtig. Een
mooie afdaling brengt me in het stadje Corte, een mooi stadje met een citadel op een rotspunt. Het
stadje is de belangrijkste van het Corsicaanse binnenland en wordt omringd door Alpiene rotsformaties.
Ik vind een mooie camping aan de rivier.
Dag 43: Corte - Col d'Ominanda (654 m) - Castirla - Calacuccia - Col de Vergio (1.477 m) - Evisa - Porto - Piana 101 km
Een korte klim brengt me van Corte naar de Col d'Ominanda. Imposante rotsmuren doemen op in het noorden.
Ik daal af naar Castirla, waar ik mijn eerste lekke band van de reis krijg.
Ik vervang mijn binnenband, het daadwerkelijke plakken kan later nog wel een keer
gebeuren. Na het vervolg van de afdaling mag ik gelijk weer omhoog naar de 1.477
meter hoge Col de Vergio, de hoogste col van Corsica. Eerst sta ik een uurtje in de
file; er schijnt een ongeluk te zijn gebeurd in het kloofdal verderop. Als we
eindelijk weer kunnen rijden, zie ik niks van het ongeluk en dat is misschien
maar beter zo. Na het kloofdal kom ik in Calacuccia. Het landschap is veel
weidser hier, met uitzicht op de kale rotsen van de hoogste bergen van Corsica.
In dit massief is ook de hoogste berg van Corsica, de Monte Cinto, die tot 2.706
meter hoogte reikt. De laatste kilometers van de klim fiets ik door dichte bossen.
Vanaf de pas voert een lange afdaling naar de zee. De eerste kilometers van de afdaling
gaan nog steeds door dichte bossen maar vanaf Evisa heb ik spectaculaire uitzichten. Naar
beneden, een paar honderd meter diep, verticaal kloofdal in. Naar links waar een markante
spitse bergpunt door de ether klieft. Naar rechts, waar het mooie dorpje Ota midden tegen
een berghelling geplakt is. Naar achteren, naar de hoogste bergen van Corsica. En naar
voren, naar de zee, zevenhonderd meter lager.
Ik bereik de zee bij het Porto, waar ik gelijk weer omhoog mag. Tussen Porto en Piana
liggen de spectaculaire Calanches, roodoranje rotsformaties in grillige vormen, die steil
naar beneden vallen de zee in. De klim naar de Calanches is steil, meer dan vijfhonderd
hoogtemeters moet ik overbruggen. Wat ik terug krijg, is een van de mooiste kustlandschappen
van Europa of misschien wel van de wereld. De hoogteverschillen tussen de rotspunten steil
boven me en de zee even steil beneden me bedragen vijfhonderd tot meer dan zeshonderd meter.
Ik fiets door naar Piana, een sfeervol dorp met mooie uitzichten over de Calanches. Er is
een kleine camping, waar ik mijn tent opzet. In de avond wordt ik getrakteerd op een van
de mooiste zonsondergangen van mijn reizen. De grillige rotspunten van de Calanches
gloeien fel oranjerood op, de zee is etherisch blauw en de bergen van Centraal Corsica
lichten paars op in de verte.
Dag 44: Piana - Porto - Le Fango - Argentella - Calvi 98 km
Door de Calanches fiets ik terug naar Porto. Langs de kust fiets ik verder naar het noorden.
Ik passeer het onaardse landschap van Scandola, een schiereiland van rode rotsen. Ondanks
dat ik langs de zee fiets, ben ik alleen maar aan het klimmen en dalen. De westkust
van Corsica is dan ook een van de ruigste kusten van Europa. De landschappen van de Calanches en
Scandola behoren met de Cinque Terre (bij Genua) en de zuidelijke Lofoten (de eilanden in Noord
Noorwegen) tot de mooiste kustlandschappen die ik op mijn reizen gezien heb. Na zo veel moois de laatste
dagen, valt het landschap ten noorden van Scandola een beetje tegen. Het zijn eigenlijk prachtige landschappen
maar net wat minder bijzonder dan de Calanches, de Monte Cinto of de Col de la Vaccia om maar een paar
voorbeelden te noemen.
Ik bereik Calvi, mijn laatste punt op Corsica. In Calvi probeer ik de overtocht naar
Frankrijk te regelen maar dat gaat nog niet zo gemakkelijk. Half Italië en Frankrijk verblijven
op dit moment op het immens populaire eiland en ik ben dus niet de enige die naar het vasteland wil.
Overmorgen kan ik de boot naar Nice nemen. Ik fiets door en vind een camping waar iedereen hutje
mutje tegen elkaar aan staat. Ik plaats mijn tent bij de overige tenten, ik heb niet zo veel keuze.
Corsica is extreem populair geworden en Calvi in het bijzonder. De mooie citadelstad bezwijkt bijkans onder de drommen
toeristen, die zich door de paar smalle winkelstraatjes dringen. Corsica is echt een merk, een
marketingconcept. Overal in de restaurants zijn authentiek Corsicaanse gerechten te verkrijgen. Wat
de criteria zijn voor het predikaat authentiek zijn wat vaag. In Calvi is er ternauwernood iets
te verkrijgen dat niet met authentiek wordt aangeprijst: Corsica cola, Corsica shampoo, maar liefst drie
merken authentiek Corsicaans bier. Met al deze authenticiteit om me heen vraag ik me vertwijfeld
af hoe het zit met mijn eigen authenticiteit. Al snel voel ik me gerust gesteld. De Lonely Cyclist
is 101 % authentiek. Nog authentieker dan authentiek.
Dag 46: Calvi - Nice - Cagnes sur Mer - Vence 35 km
Overbruggingsdag. Met de veerboot kom ik om half 5 aan in Nice. Over de Promenade des Anglais,
de grote boulevard, fiets ik Nice uit en vervolgens over een brede weg naar Cagnes sur Mer.
Vanaf daar het binnenland in naar Vence.
Dag 47: Vence - Col de Vence (963 m) - Coursegoules - Roquesteron - Col de St Raphaëel (876 m) - Entrevaux - Annot 100 km
Ten noorden van Vence beginnen onmiddellijk de bergen van de Alpes Maritimes. Ik fiets omhoog
naar de Col de Vence, bekend van Parijs - Nice. De kale, verweerde bergen om me heen doen vermoeden
dat ik ergens in een middelgebergte of hooggebergte ben maar een simpele blik achterom geeft
uitzichten op de zee. De klim is populair. Af en toe word ik ingehaald door racefietsers.
De klim naar de Col de Vence is mooi gelijkmatig en voor ik er erg in heb ben ik boven.
Na de pas blijft de weg op hoogte. De weg draait om een bergkam heen en ik heb uitzichten
op het kale bergmassief van de Jérusalem en de Cime du Cheiron, bergen van bijna 1.800
meter hoogte. Het uitzicht op de bergen en op het dorpje Coursegoules is fantastisch mooi.
Het is een opvallend ruig, bergachtig landschap waarin ik terecht ben gekomen. Dit zijn de
leuke verrassingen van een fietsreis als deze. Ik bezoek het dorpje Coursegoules.
Ik passeer het fraaie dorpje Bézaudun-les-Alpes en kom vervolgens
terecht in een overweldigend groen landschap. Ik bevind me nog altijd op ongeveer 1.000 meter
hoogte en diep beneden me ligt het dal van de Esteron. Daarachter zijn minimaal vier rijen
bergen zichtbaar. Naar achter toe is elke bergrug weer hoger dan de bergrug daarvoor. De
bergruggen in de verte zijn de bergen van het Parc National du Mercantour met bergen tot 3.000
meter hoogte. De weg volgt de koers van de Esteron, maar blijft lange tijd op hoogte.
Zeker een uur lang beleef ik prachtige balkonuitzichten op de groen zee van heuvels en bergen en dalen,
dan daalt de weg naar het dorp Roquesteron. Ik ben mijn hoogte kwijt en klim opnieuw de bergen in.
Opnieuw klim ik hoog boven het dal uit door het intens groene landschap. Uit het zuiden komend worden
de landschappen met de dag frisser en groener.
Voorbij het dorpje Sigale passeer ik een nauwe rotsspleet en kom ik abrupt op een
kale, verweerde hoogvlakte. Ik steek de vlakte over en beklim de Col de St Raphaël.
In de afdaling naar het dal van de Var bevind ik me weer in een uitbundig groen landschap.
Ik volg het dal van de Var naar het westen en passeer het mooie middeleeuwse stadje Entrevaux.
Terwijl ik door de oude straten loop, zie ik vanuit het noorden een front van torenhoge cumuluswolken
op me af komen. Ik weet dat er geen ontkomen aan is. Het is nog vijftien kilometer naar de eerste
camping in Annot. Ik neem mijn fiets en fiets zo hard als ik kan. De lucht is inmiddels zwart en
de bergen in het noorden worden onophoudelijk bestookt met blikseminslagen. Ik fiets continu
op de top van mijn afdaling. Even voor Annot breken de wolken open en worden massa's water over
de Aarde uitgestort. Ik schuil kort bij de Syndicat d'Initiative en vraag waar de camping is.
Nog een kilometer. Ik trek nog een sprint naar de camping en zet in vijf minuten mijn tent op.
De rest van de middag schuil ik in de gastenruimte van de camping, waar het een in- en uitlopen van
campinggasten is. Er zijn veel sportklimmers op de camping, die met dit weer ook niets om handen
hebben. Om een uur of zes is het front overgetrokken en klaart het weer op. Ik bezoek het gezellige
stadje Annot en sla het avondmaal in. Het slechte weer is definitief voorbij. Als ik morgen het
hooggebergte in fiets, zal het waarschijnlijk mooi weer zijn.
Dag 48: Annot - Col de la Colle St Michel (1.431 m) - Colmars - Allos - Col d'Allos (2.247 m) - Barcelonnette 82 km
Het is mijn bedoeling om vandaag naar Barcelonnette fietsen. Hiertoe dienen twee passen te
worden overgestoken: de Col de la Colle St Michel en de Col d'Allos. De klim naar de Col de
la Colle St Michel gaat gelijkmatig omhoog, zoals de meeste klims in Frankrijk. Opnieuw blijkt dat
klimmen in Frankrijk bijna per definitie gemakkelijker is dan in Italië. De klims
zijn nooit steiler dan 13 of 14 % en vrijwel altijd regelmatig. Dat gaat zelfs op voor de
hoogste passen van de Franse Alpen. Na drie weken fietsen over de steile, onregelmatige wegen
van Italië onder hete omstandigheden zijn de vlakke, gelijkmatige wegen in Frankrijk een makkie.
Zeker als ook de temperaturen aangenaam zijn. Niet te heet en niet te koud.
Vandaag schijnt de zon uitbundig. Na de klim naar de Col de la Colle St Michel daal ik af naar het dal
van de Verdon. Ik fiets langs mooie stadjes als Beauvezer en Colmars naar Allos. Daar begint de klim naar
de Col d'Allos. Ik passer het minder fraaie wintersportoord La Foux d'Allos en klim boven de boomgrens.
Niet veel later ben ik op de pas. De afdaling naar Barcelonnette is steil en tricky over een smalle
weg met onoverzichtelijke bochten en af en toe steile afgronden. Het is nog maar vroeg in de middag
als ik Barcelonnette bereik. Hier zoek ik een camping. Het heeft niet zo veel zin om door te fietsen
vandaag en ik vind het ook wel mooi geweest.
Dag 49: Barcelonnette - Jausiers - Col de Vars (2.109 m) - Vars - Guillestre - Briançon - Col du Lautaret (2.058 m) - La Grave - Bourg d'Oisans 157 km
In Bourg d'Oisans staan mijn vrienden Jeroen en Willem op de camping. Het is de bedoeling
dat ik me bij hen aansluit om samen een paar dagen vanuit Bourg d'Oisans te fietsen.
Ik twijfel of ik in een dag zal proberen de afstand naar Bourg d'Oisans te overbruggen of dat ik er twee
dagen over zal doen. Ik moet twee passen over: de Col de Vars en de Col du Lautaret, beide iets hoger
dan tweeduizend meter. Naast de hoogtemeters zijn er ook de nodige horizontale kilometers te overbruggen,
naar verwachting tussen 150 en 160 kilometer. Ik ga maar gewoon van start. Na een lange aanloop over
Jausiers en St Paul klim ik omhoog naar de Col de Vars, een verrassend mooie klim. Niet zo mooi
als de nabij gelegen, uiterst zware en uitdagende en veel hogere Col du Parpaillon, maar even goed
erg mooi. Ook deze klim valt verrassend gemakkelijk. Ik daal af naar Guillestre en passeer daarbij enkele
esthetisch minder geslaagde wintersportdorpen. Dan krijg ik uitzichten over het massief van de Écrins
met bergen tot vierduizend meter hoogte.
Ik bereik Guillestre en het brede dal van de Durance. Over de provinciale weg de N94 fiets
ik noordwaarts richting Briançon. Uitzichten op het massief heb ik niet, de flanken van het dal
blokkeren daarvoor te zeer het uitzicht. De weg naar Briançon klimt en daalt voortdurend, een kleine
tegenvaller als je een vlakke weg door het dal verwacht. Hier staat wel een meevaller tegenover: ik
heb een stevige wind in de rug. Als de weg na Briançon steeds verder naar het westen buigt,
krijg ik de wind echter steeds meer tegen. De laatste kilometers naar de pas heb ik de wind frontaal tegen.
Na ruim honderdtwintig kilometer fietsen begint ook de vermoeidheid toe te slaan. Bovendien heb ik last van een
hardnekkige verkoudheid. Ik merk dat het fietsen van lange afstanden met soms harde tegenwind een
ongunstig effect hebben op de ontwikkeling van de verkoudheid.
Zeker op de afdaling van de Lautaret, waar ik met zestig kilometer per uur afdaal
door de tegenwind, word ik volkomen gewindstraald. Echt warm is het ook al niet;
het is inmiddels al half zes. Bij La Grave heb ik prachtige uitzichten over de Meije,
een van de meest spectaculaire bergen van de Alpen met zijn intens donkere rotsen en zijn
steile hangende gletschers. Voorbij La Grave voert de weg door een smal kloofdal met reusachtige
rotsmuren links en rechts waarvan lange watervallen naar beneden storten en enkele honderden
meters lager tegen de rotsen uiteen spatten. De afdaling is lang en mooi en dan bereik ik plots
het brede dal bij Bourg d'Oisans. Een paar vlakke kilometers verder heb ik de camping bereikt. Willem en
Jeroen hebben het eten en de drank al ingeslagen. Vakantie!
Dag 50: Bourg d'Oisans - La Bérarde - Bourg d'Oisans 70 km
De hele nacht heeft het hard geregend maar als we opstaan, is het droog. De wolken hangen nog
om de bergen maar de nog altijd harde wind ruimt de wolken in razend tempo op. Vandaag willen we
heen en terug fietsen naar het plaatsje La Bérarde, hoog in de bergen van het Écrinsmassief.
Willem en Jeroen hebben een racefiets, ik fiets op mijn zwaardere trekkingfiets. Ik heb een fietstas bij
me met onze regenspullen. Je weet maar nooit hoog in de bergen. Binnen een mum van tijd worden we echter
verrast door een ongekende weersverbetering. De wolken lijken in het niets te zijn opgelost en hebben plaats
gemaakt voor een strak blauwe lucht. We zien hoe de bergen aan weerszijden van het dal imposant naar de ijle hoogtes reiken.
De uitzichten zijn grandioos. Er is nog geen wolkje aan de lucht als we La Bérarde bereiken.
We blijven iets meer dan een uur om van de mooie uitzichten te genieten en om te lunchen. Dan fietsen we weer terug naar
Bourg d'Oisans. In de afdaling heb ik toch wel heel veel last van mijn verkoudheid. Ik heb niesaanvallen
die maar niet overgaan en ik voel me slap en misselijk. Voor vandaag niet zo erg maar morgen zijn we van plan om
de Marmotte te fietsen, waarbij we vier grote cols over moeten, de Col du Glandon / Croix de Fer, de
Télégraphe, de Galibier en de Alpe d'Huez. Als dat maar goed gaat.
Dag 51: Bourg d'Oisans - Col du Glandon (1.924 m) - Col de la Croix de Fer (2.067 m) - St Jean de Maurienne - St Michel de Maurienne - Col du Télégraphe (1.566 m) - Valloire - Col du Galibier (2.646 m) - La Grave - Alpe d'Huez (1.820 m) - Bourg d'Oisans 193 km
Ik word badend in het zweet wakker. Ik heb blijkbaar lichte koorts gehad. Dat lijkt nu
wel voorbij. Ik voel me sowieso beter dan gisteren, ondanks dat ik een continue loopneus heb
met ellenlange niesaanvallen. De Marmotte is een begrip onder sportieve fietsers, met
name onder de klimmers in het fietswereldje. In totaal vijfduizend hoogtemeters
dienen te worden overwonnen. Ik besluit ondanks mijn wankele gezondheid mee te gaan met de mannen.
Ik kom per slot van rekening niet elke dag in de gelegenheid om de Marmotte te fietsen. Ik
realiseer dat het een moeilijke dag gaat worden. Weliswaar fiets ik met een kleine twintig kilogram
minder dan op een normale fietsreisdag maar ik ben met mijn zwaardere fiets plus fietstas met
windjacks en basisvoorraden nog steeds tien kilogram zwaarder dan mijn maatjes met lichte
racefietsen. En dan is het nog de vraag hoe mijn verkoudheid het houdt. Op de klim naar de
Col du Glandon doe ik rustig aan. Terwijl we tegen de flanken omhoog klimmen, ontwaakt de dag
en werpt de zon de eerste zonnestralen over de omringende bergtoppen. Als we bij het stuwmeer
zijn, fietsen we in de zon. Het water is rimpelloos en de bergen weerkaatsen schitterend
op het wateroppervlak. Ik maak wat foto's als de mannen doorfietsen.
Ik weet niet of ze wachten op de top van de Glandon of op de Croix de Fer. Aangezien de Glandon
vlak boven me ligt, ga ik eerst daar poolshoogte nemen. Niemand. Snel door naar de Croix
de Fer. Niet veel later ben ik boven en dalen we af naar Saint Jean de Maurienne.
Mijn verkoudheid krijgt weer een flinke impuls tijdens de afdaling met wederom lange
niesbuien. Op de bochtige afdaling met tal van scheuren in de weg heb ik een flink probleem.
Een oncontoleerbare nies in een bocht moet ik zien te vermijden maar dat heeft tot gevolg dat
ik met een oudewijventempo naar beneden ga. Ook heb ik last van een oor, waar de druk maar niet goed wil
komen. Heb ik een oorontsteking? Ik heb geen idee. Zo snel als ik kan maar toch erg langzaam daal ik af.
Wederom moeten de mannen op me wachten. Ik besluit wat goodwill te kweken door flink aan
kop te buffelen op het stuk vals plat naar St Michel de Maurienne. Dat moet ik vervolgens
bekopen op de klim naar de Télégraphe, waar de beide heren er meteen vandoor
vliegen. De hele klim heb ik de mannen niet in het vizier. Bovendien voel ik me slap en
misselijk. Het gaat nog wel maar het houdt niet over. Ik geef alles om de mannen niet te lang
te laten wachten met als gevolg dat ik doodmoe boven kom terwijl de Willem en Jeroen lekker hebben
uitgerust.
Tot mijn verrassing gaat de Galibier een stuk beter. Kort na elkaar komen we boven.
Een lange afdaling voert ons terug naar Bourg d'Oisans. Door een ongelukkig voorval bij een kruising
raak ik honderd meter achterop bij Willem en Jeroen. Omdat zij diep zitten op hun racefietsen en ik rechtop zit
op mijn trekkingfiets, vang ik veel meer wind en is het voor mij onmogelijk om met de harde tegenwind
het gaatje dicht te rijden. Terwijl zij kop over kop rijden, vecht ik in mijn eentje dertig kilometer
lang tegen de tegenwind. Dan komt eindelijk mijn kans. Op een kleine klim in de afdaling sprint ik omhoog
en kom precies op de top in het wiel. Maar het kwaad is al geschied. Ik heb een te grote inspanning gedaan
met mijn toch al niet honderd procent gezonde lijf. Dat blijkt meedogenloos bij de eerste meters van de klim
naar de Alpe d'Huez.
Wat me nog nooit eerder is overkomen, gebeurt me nu. Ik sta volledig geparkeerd. Mijn benen
verzuren en de verzuring raakt maar niet uit mijn lijf. Ik kan zo langzaam fietsen als ik wil,
het loopt gewoon niet. Ik zweet ook als een otter, hoewel het niet eens zo heet is. Wederom rijden
Willem en Jeroen al op de eerste meters bij me weg. Tot overmaat van ramp, verlies ik het gros van mijn
watervoorraad als blijkt dat de dop niet goed is dicht gedraaid op mijn bidon. Een liter water kletst
zinloos tegen het asfalt. Ik heb minder dan een halve liter om boven te komen. En dat terwijl ik nu
al dorst heb en niet bepaald zweetvrij ben. Ik fiets nu zo langzaam mogelijk omhoog, om maar niet te veel
te zweten. Even later is het geluk dan toch aan mijn zijde. De zon verdwijnt achter de bergen.
Mijn zweet houdt op en de dorst vermindert. Langzaam verdwijnt de verzuring uit mijn benen en het
gaat weer lopen. De laatste paar kilometer van de klim gaan goed. Ik krijg Jeroen in het vizier en
niet veel later sta ik boven. Willem en Jeroen blijken nog niet zo lang boven te staan. Het is intussen
koud geworden. Ik haal de jassen uit mijn fietstas. Heb ik die niet voor niks meegedragen! We dalen
af naar Bourg d'Oisans. Missie volbracht. Over de manier waarop heb ik wat vraagtekens maar ik ben
toch een beetje trots dat ik het ondanks de moeilijke omstandigheden heb gehaald. Ik word uitgenodigd
bij een bijzonder echtpaar in de camper, waar we de hele avond filosoferen over de bijzondere en minder
bijzondere dingen van het leven.
Dag 53: Bourg d'Oisans - Vizille - Grenoble - Col de Porte (1.326 m) - St Pierre de Chartreuse 80 km
Na een rustdag zal ik vandaag weer verder reizen, terug naar Nederland. Willem en Jeroen vergezellen me
op de eerste kilometers. Door het dal van de Romanche dalen we af tot het plaatsje Séchilienne.
Daar nemen we afscheid. Willem en Jeroen zullen een rondje fietsen en terugkeren in Bourg d'Oisans,
ik zal naar Grenoble fietsen en dan het bergmassief van de Chartreuse in. De weg door het
dal van de Romanche is mij wat te druk en ik neem de afslag naar Vizille. Daar is een kleine
klim en vervolgens daal ik af naar Grenoble. Vanuit het westen komt slecht weer op me af.
In de bergen van de Chartreuse en de Vercors, aan de overzijde van het brede dal, regent het al.
Als ik Grenoble in fiets, begint het te regenen. Het dreigt echt te gaan storten en daarom zoek
ik een schuilplaats. Uitgerekend de meest ongure types die ik in weken gezien heb, besluiten om bij
mij te gaan schuilen. Noodgedwongen maak ik me maar uit de voeten en wordt zodoende alsnog nat geregend.
Dat komt me met mijn verkoudheid niet zo goed uit, maar het is al gebeurd. Nu ik toch al
nat ben, kan ik net zo goed doorfietsen, bedenk ik. Om in het gebied van de Chartreuse te komen,
moet ik een kleine duizend meter klimmen naar de 1326 meter hoge Col de Porte. Na een paar kilometer
klimmen, wordt het droog. Een enorme meevaller, want ik had verwacht dat het nog uren door zou
regenen en sowieso dat het veel harder zou regenen. Het blijft grijs weer tijdens de klim, maar het valt me
mee hoe mijn verkoudheid het houdt nu het zo koud is en zo nat. De oordruppels lijken ook te werken, want de druk
in mijn oor blijft wat beter onder controle dan in de afgelopen dagen. Ik bereik de pas waar ik nieuwe,
veel zwaardere buien zie aankomen. Ik daal af naar de camping van St Pierre de Chartreuse, een gezellige camping.
Ik zet snel mijn tent op. Een ijskoude hoosbui breekt los terwijl ik lekker sta te douchen.
Dag 54: St Pierre de Chartreuse - Col du Cucheron (1.139 m) - St Pierre d'Entremont - Col du Granier (1.134 m) - Chambéry - Aix-les-Bains - Chindrieux - Seyssel - Billiat - Champfromier - Chézéry Forens 145 km
De Chartreuse is maar een klein gebied. En de bergen zijn lang zo hoog niet als bijvoorbeeld de nabij
gelegen bergen van de Ecrins. De hoogste bergen zijn iets hoger dan tweeduizend meter. Toch zijn de
kalkkliffen indrukwekkend en het gebied heeft een hele mooie sfeer. Ook nu het slecht weer is. De hele nacht
heeft het gehoosd en de buien zijn nog maar net voorbij getrokken. Overal om me heen hangen mistflarden
om de bergen. Het is een prachtig gezicht hoe de grijze kalkrotsen zich boven de mistflarden verheffen.
De bossen op de flanken zijn weldadig donkergroen, het is goed te zien dat het hier wel vaker regent.
Over de Col du Cucheron en de Col du Granier trek ik door de Chartreuse. Het plaatsje St Pierre
d'Entremont is het mooiste plaatsje dat ik tegenkom in het gebied. Na de Col du Granier begint
de afdaling al weer uit het gebied. Bijna duizend meter daal ik af naar Chambéry. Ik heb
nu voorgoed het hooggebergte verlaten. Chambéry is een verrassend mooi stadje met een mooi
oud centrum. Van Chambéry naar Aix-les-Bains rijd ik over veel te drukke, veel te brede wegen.
Het lukt me niet om een goede route te vinden. Na Aix-les-Bains bevind ik me op een rustige weg
langs het Lac du Bourget, een dertig kilometer lang meer tussen de uitlopers van de Alpen. Opvallend
zijn de sfeervolle herfstkleuren op de flanken van de bergen. En dat terwijl het nog maar eind Augustus is.
Waarschijnlijk worden de herfstkleuren veroorzaakt door de droogte van de laatste twee maanden. Voor de
natuur is het maar goed dat er gisteren zo veel neerslag is gevallen. Door vlak en heuvelachtig terrein
trek ik verder naar het noorden. Bij Seyssel steek ik de Rhône over en klim naar een rivierterras.
Over het vlakke terras fiets ik richting de Jura. In het plaatsje Billiat kom ik een veteraan op
de fiets tegen die me vergezelt. Het is nu prachtig met de vallende avondzon. Samen klimmen we
omhoog, de Jura in. Ik word afgezet in de camping van Chézéry-Forens. Het is al na 8 uur.
Mijn maatje fietst terug naar zijn huis in het Rhônedal en ik zet gauw mijn tent op. Er staat
bijna niemand op de camping. Het is duidelijk dat het seizoen nu echt wel voorbij is. Na het komende
weekend zullen de eerste campings al sluiten.
Dag 55: Chézéry Forens - Lélex - Mijoux - La Cure - Les Rousses - Chapelle des Bois - Foncine le Bas - Pic de l'Aigle - Doucier - Lac de Chalain 115 km
Ik neem me voor om vanaf nu bij voorkeur grote afstanden te fietsen om te voorkomen dat
ik de laatste dagen geen campings meer kan vinden die nog open zijn. Daarnaast wil ik
profiteren van het goede weer; de herfst kan elk moment zijn intrede doen. Ook wil ik nog een
paar ommetjes in de Jura maken, zeker als het weer goed blijft. Ik ben dus vroeg op pad. Ik rijd
naar het noorden als langzaam maar zeker de natuur ontwaakt.
Het is een heerlijke morgen. De planten zijn met dauw bedekt en de zon werpt een
mysterieus licht over de natuur. Het is erg rustig op de bergweggetjes. Ik heb het
rijk alleen. Er zijn geen toeristen meer in dit deel van Frankrijk. Na een lange,
niet all te steile klim, bereik ik het plateaulandschap van de Haut-Jura. Weidse
hoogvlaktes worden onderbroken door af en toe een langwerpige, glooiende heuvelrug.
Even voorbij Les Rousses moet ik een dergelijke rug oversteken. Ik kies het kleinst
mogelijke weggetje. Hier rijdt geen doorgaand verkeer en ik kom terecht in een doolhof
van weggetjes in een dicht bos. op goed geluk fiets ik door. Opgelucht bemerk ik na
een uurtje dat ik de goede kant op ben gefietst. Als ik het bos verlaat ben ik weer
op een grote open grasvlakte bij Chapelle des Bois. Opnieuw steek ik een heuvelrug
over en kies wederom het kleinst mogelijke weggetje. Deze keer wordt de weg na een
paar kilometer zelfs onverhard. De onverharde weg begint zich midden in het bos
te vertakken en de vertakking die ik kies, vertakt zich ook weer. Er staat niets
aangegeven. Had ik nu maar een normale weg gekozen. Na weer een vertakking kom ik
na een paar kilometer eindelijk een bord tegen; dat leert me dat ik nu de verkeerde
kant op fiets. Ik keer terug en nu zit ik wel goed. Ik kom netjes uit in Foncine le Bas,
zoals gepland.
Ik fiets door een wat saai landschap richting de Pic de l'Aigle en de Cascades du Hérisson.
Het is weliswaar niet de goede richting (niet naar het noorden, richting Nederland), maar
iets zegt met dat deze berg en deze watervallen heel mooi moeten zijn. Ondanks dat het
vandaag een paar keer bijna fout ging op obscure weggetjes, kies ik ook nu weer voor een onzekere
route om de Pic de l'Aigle te bereiken. De weg wordt elke kilometer slechter. Na een paar kilometer is de
weg onverhard en na nog een paar kilometer is de weg echt heel erg slecht, na nog een paar kilometer vertakt
de weg zich in vier takken en na nog een paar kilometer herhaalt dat zich. Na nog een paar kilometer is de
weg half overgroeid door struiken en na nog een paar kilometer sta ik voor een hel met verboden toegang.
Ik fiets terug naar de laatste splitsing en probeer wat nieuws maar ook dat loopt vast. Ik besluit nog
een kans te wagen, alvorens de gifbeker leeg te drinken en de terugtocht te aanvaarden. Tegen alle
verwachtingen in kom ik deze keer goed uit en ben precies waar ik wezen moet. Ik bereik weer een asfaltweg en ik ben
weer terug in de bewoonde wereld. Een paar kilometer verder bereik ik de Pic de l'Aigle, maar die valt enorm tegen.
het is eigenlijk niet veel bijzonders. Dan de watervallen maar. Bij een groot toeristisch centrum
laat ik mijn fiets staan en daal in een kwartiertje af naar een van de watervallen. Het blijkt een iel,
druppelend stroompje te zijn dat tien meter naar beneden valt. Ik ga er niet bepaald van uit mijn plaat.
De volgende van de serie watervallen is een half uur lopen volgens het bordje en de derde en vierde waterval
zijn dus nog verder. Nou, mij zullen ze daar niet meer zien. Ik klim terug naar mijn fiets en
daal af naar het Lac de Chalain, waar ik een camping vind. Op het internet zie ik, dat de Cascades
du Hérisson wel degelijk prachtige watervallen heeft. Ik heb blijkbaar de verkeerde waterval
gegokt. Ik kom tot de conclusie dat mijn mannelijke intuîtie vandaag een gevoelige blackout
heeft gehad.
Dag 56: Lac de Chalain - Arbois - Dôle - Quingey - Ornans 155 km
Het is een grijze dag vandaag. Het regent niet en dat zal waarschijnlijk ook niet gebeuren, hooguit wat gemiezer.
Ik besluit er vandaag een cultuurdagje van te maken. Over betrekkelijk vlak terrein fiets ik naar Arbois.
Een paar kilometer voor het stadje is er een wandafbreuk bij de Cirque du Fer de Cheval, met mooie uitzichten
over het dal. Ik daal af en bereik het mooie stadje Arbois.
Na wat sightseeing trek ik door naar het westen. ik heb de Jura nu achter me gelaten
en fiets door vrijwel vlakke gebieden naar Dôle, een van de mooiste stadjes
die ik in Frankrijk heb gezien. De ligging aan de Doubs is fantastisch, de zware
huizen van grijze natuursteen zijn sfeervol. De kathedraal is van buiten al heel
erg mooi maar van binnen is nog weer van een andere orde met ongekend mooie glas
in loodramen.
Ik blijf zeker twee uur in Dôle, voordat ik weer terug ootstwaarts fiets, terug de Jura in. De eerste
dertig tot veertig kilometer zijn nog vlak en zie ik de Jura in de verte als een bergrug opdoemen. Daarna
mag er nog wat geklommen worden. Het is bijna 7 uur als ik de camping van Ornans bereik. Ornans is ook heel
mooi, maar dat bewaar ik voor morgen. Ik drink met een jong echtpaar de avond weg.
Dag 57: Ornans - Lods - Pierrefontaine les Varans - Belvoir - Col de Ferrière (592 m) - L'Isle sur le Doubs 125 km
Het dal van de Loue is een van de mooiste stukken van de Jura en misschien wel van heel
Frankrijk. De Loue ontspringt te midden van steile kalkrotsen en voert door het
prachtige stadje Ornans en langs een aantal buitengewoon sfeervolle dorpen. Ornans is
een van de mooiste stadjes van Frankrijk en Montgesoye, Lods en Mouthier-Hautepierre
kunnen zich meten met de mooiste dorpen van Frankrijk. Vanaf Ornans fiets ik door deze
dorpen naar Moutheir- Hautepierre. Daar klim ik naar het plateau over een gemeen steil weggetje.
Na een uurtje ben ik boven en bereik ik het dorpje Hautepierre le Châtelet, waar een uitzichtpunt
is met schitterende uitzichten door het dal van de Loue.
Door de glooiende hoogvlakte trek ik verder door typische weide landschappen van
de Jura. Er zijn mooie Hollandse wolkenluchten boven me. In de overvloedig groene
weides grazen tientallen koeien binnen een gezichtsveld. Ik bereik Pierrefontaine-les-Varans,
waar ik in de plaatselijke boulangerie mijn lunch bij elkaar koop. Ik wil tegenover
de kerk lunchen. Daar blijkt al iemand te zijn. Het betreft Luc te zijn, een Belgische
fietser die bezig is met de honderdcollentocht. Hij heeft ze bijna alle honderd gehad,
hij hoeft 'alleen' nog maar de Jura en de Vogezen door te steken. De honderdcollentocht
neemt alle bekende Franse klims uit Alpen, Pyreneeëen en Massif Central mee, alsmede
enkele klims uit de Jura en de Vogezen. De tocht eindigt in het noorden van de Vogezen,
in Saverne, in de Elzas.
Samen fietsen we verder naar het noorden. De eerste vijftig kilometer houden we de zelfde
richting aan. Luc blijkt een ervaren fietser te zijn; zijn fietsreizen hebben hem
onder meer in Zuid-Afrika en in Zuidoost Azië gebracht. Hij blijkt een prima
fietser te zijn. Ondanks dat hij ruim 15 jaar ouder is dan ik, hoef ik nergens in te
houden, ook niet bij de korte klim naar de Col de Ferrière. Op de afdaling van
de col valt zo maar een stuk zadel van mijn fiets. Met een gekletter stuitert een stuk
aluminium tegen de grond. Dat euvel kan ik hier en nu niet verhelpen. Voorzichtig daal
ik verder. Nog geen kilometer verder begint mijn trapper ernstig krakende geluiden te maken.
Ik heb het gevoel dat mijn fiets van ellende uit elkaar aan het vallen is. Mijn fiets is ook niet
de jongste meer. De fiets heeft er al 110.000 kilometer trouwe dienst op zitten en heeft
lang niet altijd onder de meest eenvoudige omstandigheden moeten presteren. Luc en ik
willen op de camping van L'Isle sur le Doubs staan.
Ik rijd het kleine stadje in, op zoek naar een fietsenmaker. Het is zaterdagmiddag en al
behoorlijk laat. Na wat op en neer fietsen en voortreffelijke hulp van de plaatselijke
bewoners en de receptioniste van de camping lukt het me om een handelaar in tweedehands
fietsonderdelen te vinden. Maar er is noch een passend zadel, noch een passende trapper.
Het is nu te laat om nog door te fietsen en morgen zullen de winkels gesloten zijn. Een duidelijk
geval van verkeerde timing. Ik besluit echter dat de risico's niet al te groot zijn. Het ergste
dat met de trapper kan gebeuren, is dat deze afbreekt. Dan zal ik moeten lopen. Het ergste dat
met het zadel kan gebeuren, is dat dat deze afbreekt en dat ik op de grond lig. Dat is zeker
erg genoeg om te willen vermijden maar de kans dat dat gebeurt is niet zo groot. Bovendien kan
ik het betreffende stuk zadel laten steunen op de bepakking door die net even anders te
bevestigen. Voor een dagje moet het maar kunnen zo.
Dag 58: L'Isle sur le Doubs - Lure - Col des Croix (679 m) - Le Thillot - Le Ménil - Col du Ménil (621 m) - Col d'Odéren(884 m) - Kruth - Markstein (1.190 m) - Col de la Schlucht (1.135 m) - Munster 160 km
Het is nog altijd mooi weer als ik vertrek uit L'Isle sur le Doubs. Ik ben weer alleen op weg.
Ik trek door het glooiende landschap tussen de Jura en de Vogezen. De afgelopen weken heb
ik vrijwel alleen maar door berggebieden gefietst. Nu ik even nauwelijks hoef te klimmen,
vlieg ik voor mijn gevoel door het landschap en voor ik er erg in heb, bereik ik Lure.
Ik heb er de eerste vijftig kilometer al weer op zitten, als ik aan de eerste echte klim begin.
Vanaf Lure ga ik met vlas plat omhoog richting de Vogezen. Al gauw worden de heuvels om me heen
steeds hoger. Pas na twintig kilometer vals plat begint de echte klim. In de tussentijd heb ik ongemerkt
blijkbaar toch al de nodige hoogte gewonnen, want ik ben al snel boven op de Col des Croix. Hier
heb ik de eerste uitzichten over het groene landschap van de Vogezen.
Een korte afdaling brengt me bij een tweede klim, de Col du Ménil. De klim kan worden bijgeschreven als de eenvoudigste klim
die ik ken en die door de Fransen blijkbaar toch als col wordt benoemd. De klim naar de Col de l'Odéren
is alweer een stuk lastiger maar het hoogtepunt is de klim naar de Markstein. De klim overwint bijna
800 hoogtemeters en de eerste kilometers zijn flink steil. Mijn trapper kraakt afschuwelijk.
Ik probeer de de trapper te ontzien door aan die kant minder hard te trappen. Dat is natuurlijk
onbegonnen werk op een lange, steile klim. Gelukkig wordt de klim al gauw minder steil.
Ik ben opgelucht als ik eindelijk boven ben. Op de Markstein kom ik in het gebied van de Route des
Crêtes. De heide staat al in bloei, een mooi gezicht op de kale ronde bergen van de Vogezen.
Door de wind groeien er geen bomen op de hoogste toppen van de Vogezen. Het uitzicht naar het
westen helpt ook mee. Het dal van de Rijn ligt meer dan duizend meter beneden. Aan de overzijde van het
brede Rijndal ligt het Zwarte Woud. Het uitzicht naar het zuiden is het meest bijzonder. Het is een hele
heldere dag en ik kan de besneeuwde bergtoppen van de Alpen zien. Genietmomentje. Het is al zes uur 's avonds
en ik moet nog een stuk fietsen voordat ik een camping bereik. Ik volg de Route des Crêtes naar het
noorden. De Route des Crêtes was door het leger aangelegd en voert langs de hoogste toppen van de
lange bergketen van de Vogezen. De weg is dus steeds juist boven de boomgrens waardoor er steeds mooie
uitzichten zijn. Voor mij is de route niet verrassend omdat het de derde keer is, dat ik hier fiets.
Bij de Col de la Schlucht daal ik af richting de Elzas, daar ben ik nog niet eerder geweest. De zon is
al achter de heuvels neergedaald en het is al behoorlijk fris. Na de afdaling bereik ik Munster, waar
ik een camping vind. Ondanks dat Munster heel toeristisch is, is de camping al bijna leeg. Dat gaat nog
wat worden de komende dagen.
Vanaf Munster daal ik af richting het Rijndal. Het plan is om er vandaag een toeristisch dagje van te
maken. Ik wil door de Elzas naar het noorden fietsen en dan zie ik wel waar het schip strandt. Of waar
mijn fiets strandt beter gezegd. Want de trapper kraakt steeds luidruchtiger. Ik kan voelen dat er een
enorme speling zit in de bevestiging van de trapper. In Kaysersberg zoek ik een fietsenmaker. Eenmaal
gevonden, blijkt de fietsenmaker dicht te zijn. In Ribeauvillé zijn er zelfs twee fietsenmakers.
Bij de Sundicat d'Initiative krijg ik de adressen. De eerste kan ik niet vinden, uiteindelijk
blijkt de fietsenmaker niet te bestaan. De volgende fietsenmaker bevindt zich even buiten het dorp,
maar die is dicht vandaag.
De Elzas is een prachtig gebied om te fietsen. Overal is uitzicht op de heuvelrug van de Vogezen. Soms
staat er een gigantisch kasteel op een hoge heuvel. Op de lagere hellingen zijn wijnvelden, waar kleine
fietspaadjes doorheen voeren. En dan zijn er de talloze dorpen en stadjes: Turckheim, Niedermorschwihr,
Kaysersberg, Kientzheim, Riquewihr, Ribeauvillé, Barr, Obernai. Dat zijn de mooiste plaatsen waar
ik doorheen ben gefietst. En zo zullen er zeker ook andere mooie plaatsen zijn, waar ik toevallig niet
doorheen heb gefietst.
De Elzas is Duitser dan Duits, waarschijnlijk omdat het gebied nu Frans is en niet
meer Duits. Net zoals het Italiaanse Sudtirol Oostenrijkser is dan Oostenrijk en Gibraltar
Engelser dan Engeland. De Elzas: dat zijn veel vakwerkhuizen en heel veel bloemetjes. De huizen zijn
allemaal even mooi, misschien wat op het kitscherige af. Het stoort me niet. Het enige dat me stoort, is
de piepende en krakende trapper. Ik probeer in Obernai opnieuw een fietsenmaker te vinden. De een blijkt
voorgoed gesloten. Na veel zoeken vind ik de andere fietsenmaker. Maar het is vandaag maandag en
maandag blijken alle fietsenmakers dicht te zijn.
Na Obernai besluit ik voor de afwisseling de bergen in te trekken, ondanks dat het al 4
uur is. In Oberhaslach krijg ik bij de Syndicat d'Initiative weer een lijstje fietsenmakers
mee. Er blijken zeker fietsenmakers open te zijn, maar die zijn niet op fietsafstand. Dus
ga ik maar weer verder.
Vanaf Oberhaslach gaat het nu echt omhoog naar de Nideck. Een weggetje door een
sfeervol bos voert omhoog naar de vervallen ruïnes van Nideck. Vlak voor de
top gaat komt de trapper in een nieuwe fase. Waar de trapper tot nu toe freejazz-improvisaties
van piep- en kraakgeluiden liet horen, daar zijn de grimmige klanken die nu uit dat
kleine stukje fiets komen, harder, klagender, wanhopiger, als een lange angstschreeuw,
af en toe onderbroken om adem te halen om gelijk weer opnieuw uit te halen. De stemming bij
mezelf is intussen ook ronduit ongemakkelijk. Ik probeer zo voorzichtig mogelijk te fietsen,
maar de trapper blijft maar afwisselend huilen, jammeren en schreeuwen. De spaarzame, snijdende
stiltes voelen als een verwijt. Dit kun je me toch niet aandoen? Na al die jaren van trouwe dienst?
Morgen, in Wasselonne, zal ik je opereren bij de fietsenmaker, fluister ik terug. Mijn
kalmerende woorden worden beantwoord met een krakende jankpartij.
Dag 60: Wasselonne - Saverne - La Petite Pierre - Sarre Union - Albestroff - St Avold 130 km
De camping van Wasselonne is vrijwel uitgestorven. Ik ben op de koffie bij een van de weinige
vakantiegangers en ook die gaan vandaag terug naar huis. Het seizoen is nu echt voorbij, ondanks het mooie
weer. Na de koffie ga ik op weg naar de fietsenmaker. Dicht, wegens sluiting. Maar ik heb een tweede
kans, net buiten de stad. Hoopvol rijd ik over de drukke nationale weg naar de fietsenmaker.
Dicht, dit maal wegens vakantie. Ik word zo langzamerhand wanhopig. Er is nog maar een plaats
met fietsenmakers over op de route en dat is Saverne. Daarna zal er lange tijd geen mogelijkheid meer
zijn om de trapper en mijn zadel te vervangen.
De N4, de Nationale weg van Straatsburg naar Saverne, is te druk om op te blijven
fietsen, dus fiets ik om door de heuvels ten noordoosten van de weg. De vogezen
steken prachtig donkergroen af tegen de lieflijke akkers. De serene rust van het landschap
wordt wreed verstoord door het continue gejengel en gejammer van mijn trapper. Dit probleem moet
echt opgelost worden.
Ik ben blij dat ik Saverne haal zonder brokken. Volgens planning moet Luc vandaag of
morgen aankomen in Saverne. Misschien dat ik hem nog tegenkom als ik straks de Vogezen oversteek.
Het is al over elf uur, dus ik moet haast maken om een fietsenmaker te vinden. Voor je het weet zijn ze
tot 4 uur met lunchpauze en dan zal ik de Vogezen vandaag helemaal niet meer oversteken. Het lukt me maar niet om
de fietsenmaker van mijn lijstje te vinden maar dan kom ik een andere fietsenmaker tegen. En gelukkig hebben ze
de goede onderdelen. Twintig minuten later sta ik buiten met nieuwe trappers en een nieuw zadel. En kan ik weer
op een normale manier verder.
In een serene stilte fiets ik omhoog, voor de laatste keer een berg in de Vogezen op. De Vogezen zijn
in het noorden lang zo hoog niet als in het zuiden maar het landschap is er zeker niet minder om.
Boven op de pas ligt het oude stadje La Petite Pierre. Daar had een mooi uitzicht kunnen zijn maar
in een mum van tijd hebben zich dikke wolken verzameld uit het westen die in sneltreinvaart overtrekken.
Het weer ziet er buitengewoon ernstig uit en er is plotseling een hevige storm komen opzetten uit het westen. Helaas
moet ik wel die kant op. Het is vanaf hier nog zeventig kilometer naar St Avold, waar een camping is en bij
noodgevallen ook hotels. Ik daal onmiddellijk af, nu vallen de omstandigheden nog mee. Elke droge kilometer
is mooi mee genomen en met de aantrekkende wind zal elke kilometer zwaarder worden dan de voorgaande.
Nadat ik de bossen van de Vogezen heb verlaten, bevind ik me in de weides van Lotharingen. De wind heeft vrij spel
en de kilometers gaan moeizaam. Ik bereik Sarre Union. Het heeft nog niet geregend. Wel zijn de wolken in het
westen veel donkerder dan in het oosten. Toch besluit ik door te gaan, het is tenminste nog droog en onweren doet
het ook niet. Nog veertig kilometer. Het begint te druppelen. Verderop ligt een hele zware bui maar die is
langs getrokken. Nog vijfenderig. In het westen is het veel donkerder maar dat is al twee uur zo en het noodweer
is nog steeds niet losgebarsten. Nog dertig kilometer.
De wind giert over het landschap. De hele natuur lijkt zich schrap te zetten. Een
tweede zware bui mist ook doel, deze keer zeilt de bui zuidelijk langs. Nog vijfentwintig
kilometer. Met een waanzinnige krachtsinspanning kom ik vooruit. Nog vijf kilometer en dan draait de weg; dan heb
ik de wind van opzij en niet meer recht tegen. Westelijk hangt een onaards donkere lucht. Nog twintig
kilometer. De draai. Ik fiets nu naar het noorden, heb de wind nu niet meer frontaal tegen. De zwarte
lucht hangt zo goed als boven mijn hoofd, deze keer zal ik de dans niet ontspringen. Nog zeventien
kilometer. Ik word bijna van mijn fiets gewaaid bij extreme rukwinden. Maar nog altijd geen regen. Nog
vijftien kilometer. Zou ik dan toch nog droog aankomen? Dan begint de regen. Onmiddellijk krijg ik de
volle laag. Het zijn reuzendruppels die met kracht naar beneden kletteren. Binnen een seconde ben ik
drijfnat. Het is een geweldige haag van regen; ik kan geen hand voor ogen zien. Dit is gekkenwerk op deze
drukke weg. Ik schuil onder een afdak maar het regent zo hard dat dit geen uitkomst biedt.
Ik ga toch maar door. De wind is ineens weg en de belachelijke regenintensiteit is omlaag
geschroefd tot slagregens. De weg is intussen bijna een rivier geworden. In de afdalingen
heb ik maar weinig remkracht. Maar de wind is opgehouden en ik schiet nu veel meer op.
Ik fiets St Avold binnen en klim naar de camping dat meteen ook een jeugdherberg is.
In dit geval vind ik het niet erg om een keer niet te kamperen.
Dag 61: St Avold - Bouzonville - Sierck les Bains - Schengen (Luxemburg) - Echternach - Vianden 160 km
Als ik wakker word, is het droog maar bewolkt. Er staat een harde wind maar geen storm zoals gisteren. De
wind is bovendien gedraaid van het westen naar het zuidwesten. Geen ongunstige ontwikkeling want na vijftig tot
zestig kilometer naar het westen te fietsen, zal ik vanaf de Luxemburgse grens naar het boorden fietsen.
En dan heb ik de wind dus mee. Het valt me op dat Lotharingen een erg perifeer gebied is. Ik heb
dit gebied al een aantal keer doorkruist, maar altijd van het noorden naar het zuiden. Het is dan prettig
om hier te vertoeven, het is Frankrijk en het voelt zuidelijk aan. Nu voel ik het omgekeerde. Van Nice
tot en met de Vogezen fietste ik door bijzondere landschappen. Dit is ook bijzonder maar introvert, somber.
En dan helpt het donkere, herfstachtige weer natuurlijk ook niet mee. Er hangt een bijzondere sfeer in
dit gebied; ik ben niet met me zelf een s of ik het hier nu prettig vind of niet. Even wordt de naar
binnen gerichte sfeer onderbroken. Bouzonville is een plezierig stadje met een levendigheid dat in de dorpen
ontbreekt. Daarna is de sfeer weer net zo introvert als voorheen. Het zijn de laatste Franse kilometers die
ik nu wegtrap. Na bijna negen weken zit de fietsreis er bijna op. Nog maar een paar dagen. Het had
leuk geweest om met mooi weer in een feestelijke stemming naar huis te fietsen. Dat zal er wel niet
meer in zitten, vrees ik.
Ik daal af naar Sierck les Bains, naar het dal van de Moezel. Vanaf nu heb ik de wind mee.
Langs de Moezel fiets ik naar het noorden en bij Schengen steek ik de luxemburgse grens
over. Luxemburg ziet er heel erg aangeharkt uit, zeker als je uit het zuiden komt en zeker
ook als je intensief in landen buiten Europa hebt gereisd. Jammer, het had hier best sfeervol
kunnen zijn. Het landschap is mooi langs de Moezel. Het valt me met terugwerkende kracht op
dat de moeilijke sfeer in Lotharingen veel bijzonderder is dan de vlakke sfeer die ik hier voel.
Wat is dat, sfeer? Als je je op een bepaalde plaats, op een bepaalde tijd, niet thuis voelt,
ligt dat dan aan jezelf? Of aan de omgeving? Of is het een samenspel? Ik ben ervan overtuigd,
dat stemmingen altijd een samenspel zijn met de omgeving. Dat samenspel is hier en nu niet
optimaal, een dun zesje hooguit. Maar ik heb de wind mee en ik vlieg over de weg zonder veel
inspanning te hoeven verrichten. Vanaf Echternach wordt het landschap mooier en sfeervoller.
Vianden is een heel mooi stadje. Hier ga ik kamperen. Ik heb de tent opgezet op de bijna
verlaten camping en het begint geweldig te hozen.
Het heeft de hele nacht echter gegoten maar als ik wakker word, is het droog. De paar
campinggasten die er zijn, vertellen bijna allemaal vandaag te vertrekken. De weersverwachtingen
voor de komende dagen zijn erbarmelijk slecht: aanhoudend stormachtig met zware buien. Er
is geen reden om te blijven. Voor mij geldt dat het ook geen zin heeft om leuke ommetjes
te fietsen. De campings zullen verlaten zijn. Het zal regenen en stormen. er is niet zo veel aan zo.
Ik zal dan ook proberen zo snel mogelijk naar huis te fietsen. Wel wil ik naar huis fietsen om
de ronde compleet te maken. Als het maar even lukt, wil ik niet zo dicht bij huis nog van opgeven
weten.
Door het dal van de Our fiets ik naar het noorden. Na tien kilometer begint het al te
hard te regenen. Bij Obereisenbach verlaat ik het dal van de Our om naar het plateau te klimmen.
Halverwege de klim is de bui al weer overgejaagd. Op het plateau volg ik korte tijd de drukke
N7 van Hosingen naar de afslag Clervaux. Op het plateau heeft de wind vrij spel. De wind komt uit
het westen. Op dit moment komt de wind recht van opzij. Bij rukwinden moet ik me schrap zetten,
om niet omver geblazen te worden. Vanaf de afslag naar Clervaux heb ik de wind frontaal tegen maar de
afdaling voert door een bos, waardoor ik niet zo veel last heb van de wind. Ik bereik het mooie
stadje Clervaux. Zowaar breekt even de zon door als ik het stadje bekijk. Ik neem een koffiepauze om moed
te verzamelen; daarna trek ik weer door. Ik klim naar een nieuw plateau. Voor het eerst fiets ik
met tegenwind op het plateau; ik blijk nauwelijks vooruit te komen. De Ardennen: vandaag
betekent dat eindeloze uitzichten en grijze wolken die in sneltreinvaart over het landschap
heen denderen. Af en toe is er een bui zichtbaar aan de horizon. Nauwelijks een kwartier later
hangt de bui dan al boven en nog een kwartier later is de bui al weer overgewaaid. Maar dan
ben ik wel volledig doorweekt. Maar door de harde wind, drogen de kleren ook weer snel.
Ik steek de Belgische grens over en daal af naar het dal van de Ourthe. Een nieuwe klim brengt me
op de brede N68 naar Malmédy. Op de afdaling naar de Amblève daalt een onbarmhartig zware
bui op me neer. Alles spat op en ik kan nauwelijks voor me uit kijken. In een frietkot schuil ik
en neem de gelegenheid te baat om te snacken. Als ik weer op de fiets stap, is de bui al zo goed
als over. De N68 is een te drukke, te brede weg, maar de weg voert door het dal van de Amblève
en is dus vrij vlak en bovendien windstil. En de weg voert recht naar het noorden, precies de goede kant op.
Ik fiets via Vielsalm naar Trois-Ponts. Ik blijf de Amblève volgen tot Stoumont. De rivier nog verder
volgen heeft geen zin. Ik moet dan omrijden en heb extra tegenwind te overwinnen. Dan liever de Stoumont
beklimmen. Er komt geen bui aan voorlopig, dat is gunstig voor de afdaling, die ik bij voorkeur droog houd.
De wegen in de Ardennen kunnen flink steil zijn en als de wegen dan ook nog nat zijn, komt dat de
veiligheid niet ten goede en prettig is het sowieso niet, een doorweekte afdaling. Als ik boven ben,
zie ik dat in de tussentijd toch weer een bui op me afkomt. Ik ben nog maar net beneden en ik krijg
weer de volle laag. Via Spa en Theux fiets ik naar Verviers. De plaatsen zien er grijs en grauw uit als
je mediterrane sferen gewend bent. De weg is opgebroken in Verviers en ik verdwaal. Is er toch nog een
overeenkomst tussen Wallonië en Italië. De wind neemt op dit moment alleen nog maar toe. Waar gaat
dit eindigen? Het is al een van de meest extreme fietsdagen zo, ik hoop maar dat het niet
nog erger wordt. Bij Hervë word ik door een nieuwe wegopbreking over de drukke N3
gestuurd, die ook nog eens de verkeerde kant op gaat. Ik rijd nu met de storm in de rug
naar het oosten. Ik hoef nauwelijks te trappen en soms moet ik zelfs remmen om niet ongecontroleerd hard
over de weg te vliegen, daar is de weg veel te druk voor. Ik had het idee om naar Maastricht te fietsen
en een hotelletje te nemen maar nu ik bijna tien kilometer naar het oosten ben afgewaaid, moet ik
maar een van de dorpjes van Zuid-Limburg uitkiezen om te overnachten. Bij Slenaken fiets ik de
Nederlandse grens over. Ik kan geen goedkoop hotel vinden en fiets door naar Gulpen waar ook alles vol
blijkt te zitten. In Stokhem vind ik toch nog een camping. Het slechte weer lijkt voorbij en er zijn
ineens grote stukken blauwe lucht. De wind is niet echt afgenomen maar de camping is precies aan de
leizijde van de heuvels gelegen, zodat ik hier geen hinder van de storm zal ondervinden. Ik sta zo goed als
alleen op de camping, als enige tentje. Maar ik ben blij, dat ik een camping heb gevonden. Het begint
al te schemeren. Ik neem snel een douche en in het donker kook ik mijn maaltje. Na het eten gauw
naar bed: het is veel te fris om buiten te zijn.
Met het eerste licht sta ik op. Ik wil proberen om in een dag naar Bunnik te fietsen. Dat is zeker 200
kilometer, dus ik zal elke minuut van de dag nodig hebben. Er staat nog steeds een stormachtige wind maar
het is wel droog. Het is weliswaar zwaar bewolkt maar het ziet er niet naar uit dat er voorlopig zware buien
aankomen.
Ik ben al snel de Limburgse heuvels uit en fiets langs de Maas naar het noorden. Af en toe passeer
ik een mooi dorp zoals het piepkleine Schipperskerk of Roosteren. De wind is meer mee dan tegen en ik maak goede
progressie. Bij Maaseik volg ik tijdelijk de Belgische oever van de Maas. Bij het witte dorpje Thorn, steek ik
de Nederlandse grens weer over. De wind draait langzaam van west naar noordwest en ik heb de wind nu meer tegen dan
mee. Ik probeer de route zo in te steken, dat ik tegenwindpassages in bossen plan. Dit lukt vrij aardig totaan
Mierlo. Ik had eigenlijk naar Nuenen willen doorsteken om zo Eindhoven te omzeilen. De weg is echter afgesloten
en aldus kom ik alsnog in Eindhoven terecht. Via Best, Boxtel en Vught fiets ik naar Den Bosch.
De wind begint ineens heel erg aan te zwellen en de harde wind is tot een stormachtige wind
gepromoveerd. Bij extreme rukwinden word ik bijna van mijn fiets gerukt. Ik moet de hele tijd
geconcentreerd zijn om bij een rukwind me onmiddellijk schrap te kunnen zetten. Aardedonkere
wolken komen van het noordwesten mijn kant op vliegen. Dit gaat helemaal mis. Nog vijftig kilometer.
Ik wil nu gewoon thuis komen, ik wil dat alles goed is afgelopen, geen zorgen meer. De eerste
bui is naast gevlogen. Nog vijfenveertig kilometer. Volle tegenwind. Het kost een waanzinnige
inspanning om door te blijven fietsen.
Zaltbommel. Nog veertig kilometer; de wind neemt maar toe, de eerste regen valt.
Geldermalsen. Nog dertig kilometer. Een paar spatjes. Het begint al te schemeren. Nog vijfentwintig
kilometer. Een gigantische hoosbui. De windstoten zijn nauwelijks te houden. Culemborg. Nog twintig
kilometer. Het pontje over de Lek staat al klaar. Snel doorfietsen. Ik trek mijn
reflecterende hesje aan. Het is al bijna donker. Ik fiets de dijk op en daal af de polder
in, op weg naar Schalkwijk. Door het donker fiets ik door de slagregens heen. Nog vijftien
kilometer. De brug over het Amsterdam-Rijnkanaal. Houten. Nog tien kilometer. De extreme wind
is opgehouden maar de regen zal voorlopig niet ophouden. Het regent heel hard door maar het is
geen wolkbreuk meer. Nog vijf kilometer. Ik ga het halen. Het is een vreemde manier om zo
een reis te volbrengen. Geen mogelijkheden om op de fiets te vieren dat het is goed gekomen.
Nog een kilometer. Ik fiets Bunnik binnen. Ik stap weer op de fiets en op mijn dooie gemak
fiets ik de laatste kilometer naar mijn huis. De laatste vier dagen waren heel extreem met
deze stormachtige omstandigheden. Nog nooit heb ik me zo gejaagd gevoeld tijdens mijn reizen.
En dat op de laatste dagen van de reis. Tot aan de laatste minuut toe. Maar het is voorbij nu.
Ik zie mijn huis opdoemen. Ik heb het gehaald.
Kaart van de Route
Statistieken
Feiten en Cijfers
Feiten en Cijfers
# Dagen
# Fietsdagen
Totale fietsafstand
Afstand / dag
Afstand / fietsdag
Grootste aftsand op een dag
Grootste hoogte
Grootste hoogteverschil in een klim
Hoogste aantal klimmeters op een dag
Statistieken
63
56
6.730 km
106 km/d
120 km/d
205 km
2.757 m (Stelvio)
1.848 m (Stelvio)
5.000 m (Marmotte)
Hoogtepunten van de Reis
Regio
Romantische Straße
Stelvio / Gávia
Crete Senesi
Monti Sibillini
Amalfi kust
Sicilië
Sardinië
Callanches, Corsica
Alpes Maritimes
Franse Alpen
Chartreuse
Loue Vallei
Elzas
Hoogtepunten
Prachtige dorpen en stadjes en kerken met barokke overdaad met de Alpen binnen handbereik