De Lonely Cyclist in de PyreneeënFietsen van Nederland naar Spanje met een grote ronde door de Spaanse en Franse Pyreneeën |
Sinds de Nederlandse bevolking vakantie heeft uitgevonden, komt ze met massa's naar Frankrijk om
om bordeauxwijnen te proeven, om te winkelen in Parijs of om op de mediterane stranden te zonnebaden, om te
skiën in de Alpen, om zich te laven aan de Bourgondische keuken of om de dorpen van de
Provence te verkennen. Elk jaar opnieuw komen vele miljoenen mensen de dorpen en steden, de
bergen en stranden van Frankrijk bezoeken. Toch zijn er delen van Frankrijk die nauwelijks
bezoekers trekken. Wat is het verhaal van de dorpen en steden van deze regio's? De komende weken
zal ik met Willem Hoffmans door het 'onbekende Frankrijk' naar Spanje fietsen. Aan de westzijde
van Frankrijk ligt dit onbekende Frankrijk voor het oprapen. Frans Vlaanderen, Picardë,
Normandië, het westelijke Loiregebied, Limousin, Auvergne, Cantal en Languédoc. Daar zullen
we de Spaanse grens oversteken voor een rondje Pyreneeën: door Spanje heen en
door Frankrijk terug.
Een straffe westenwind waait over de Hollandse polder. Grote cumuluswolken jagen in sneltreinvaart van horizon
naar horizon. Al na een paar kilometer moeten we een schuilplaats zoeken onder een brug in
de weinig inspirerende buitenwijken van Nieuwegein. Als de hoosbui is overgetrokken hervatten we
de fietstocht: onze gangmakers Marit, Edith, Marijn en Inge en Willem en ik. Over de winterdijk
aan de noordoever van de Lek fietsen we westwaarts. We hebben de wind flink tegen maar het is in ieder
geval droog. Het is op en top Nederland met Hollandse wolkenluchten, een grote rivier, een dijk,
tegenwind en fietsers die tegen de wind in fietsen. Alleen de molens ontbreken vooralsnog. We
nemen het pontje naar Ameide, dat met zijn statige, stemmige donkerbruine herenhuizen aan de
rivier geen afbreuk doet aan de oerhollandse sfeer. Na een lunchstop keren Marit en Edith terug
en fietsen we met zijn vieren verder westwaarts over de dijk op de zuidelijke oever van de Lek.
Helaas is de tegenwind hier niet minder zwaar dan aan de noordzijde van de Lek. Sterker nog,
de wind is nog wat toegenomen. We verlaten de Lek bij Groot Ammers, waar ook de molens hun intrede
doen in het landschap.
We blijven in westelijke koers fietsen door frisgroene polderlandschappen. Het vlakke
land is opgevuld met grasvelden, sloten en bomenrijen. En steeds meer molens. Zeker als
we het molenwonderland van Kinderdijk bereiken. We fietsen tussen drommen Japanse, Italiaanse
en Amerikaanse toeristen door het onovertroffen boegbeeld van hollandsche nostalgie.
Het is de onvermijdelijke apotheose van het hollandgevoel. Een pontje brengt ons van
Alblasserdam in Dordrecht. Na een avondmaal in het centrum van Dordrecht verlaten ook
Marijn en Inge ons en keren met de trein terug. Willem en ik blijven over. Met beperkt
succes proberen we een efficiënte route te vinden door de woonwijken van Dordrecht
en Zwijndrecht. In het proces raken we de weg en uiteindelijk zelfs elkaar kwijt maar
uiteindelijk lukt het ons om weer in open landschappen terecht te komen. Het is
intussen laat geworden en in de camping van Heerjansdam slaan we de tent op.
"Hoe harder het waait, hoe harder onze minister-president Jan Peter gaat trappen."
Tijdens de recente verkiezingscampagne hebben het vaak mogen vernemen van diverse partijcoryfeeën.
Helaas blijkt het in de praktijk niet zo te werken. Althans niet voor gewone stervelingen zoals Willem en
voor mij. Vanaf de morgenstond in het nationale lanschap van de Hoekse Waardstaat de wind tegen.
We hebben nog niet ontbeten en op een lekker ontbijtje hoeven we voorlopig niet te rekenen. Het is zondag
en dan is er zondagsrust. We trekken door de uitgestrekte vlakte en bereiken de het Hollands Diep.
Met de kilometers lange Haringvlietbrug steken we over naar het eiland Goeree Overflakkee. Ook
op het eiland is niets te eten. Een lange rechte weg doorsnijdt de biljartlakenvlakke leegte.
Zowel links als rechts is niets te zien. Eventuele meditatieve stemmingen krijgen geen kans
door de stugge tegenwind en een toenemende honger. We bereiken de Grevelingendam. Een nieuwe
kilometers lange brug brengt ons op een nieuw eiland: Schouwen Duiveland. In Bruinisse kunnen we
eindelijk iets eten. De logistieke planning moeten we de volgende keer anders doen, neem
ik me plechtig voor.
Met frisse energie hervatten we onze strijd tegen de wind. We steken het eiland over en
fietsen over de dijk richting de Oosterscheldedam. Uitzicht over de dijk, de duinen en de
Oosterschelde en in de verte de oosterscheldedam: dit is Zeeland in een notendop.
De wind staat wel heel erg straf op de dijk. Hoe harder het waait, hoe stugger ik me voel.
Ik ga er zeker niet harder van trappen. We bereiken de Oosterscheldedam. Voor het
eerst hebben we de wind niet tegen. De wind komt nu van opzij. Het fietst relatief ontspannen zo.
Het is een beleving om over de stormvloedkering en het eilandje Neeltje Jans te fietsen. We
bereiken Noord Beveland en even later Zuid Beveland. We fietsen langs het opgedirkte toeristendorpje
Veere en verder naar Middelburg en Vlissingen. Met het pontje bereiken we Breskens in Zeeuws Vlaanderen.
Hier staan we op de camping. Ik laad de batterijen van mijn GPS op in de camping maar de oplader is
er na een uur niet meer. Gestolen in Zeeuws Vlaanderen, in de bakermat van onze nationale normen en
waarden.
De zon schijnt over de korenvelden. Zeeuws Vlaanderen ligt er verlaten bij op deze maandagmorgen. Al met
al is het prima landschap om in te fietsen. Bij Sluis steken we de Belgische grens over en langs een smal
kanaal koersen we af op downtown Brugge. We fietsen de historische stad in. Na de lunch trekken we verder in de
richting van Ieper. Al gauw wordt er enige tekening van reliëf in het landschap zichtbaar en kort
daarop ook voelbaar. Klimmetjes van 10, later 20 en nog later van wel 30 meter hoogteverschil krijgen
we voor de kiezen. Aanvankelijk fietsen we alleen nog over asfalt maar gaandeweg krijgen we ook korte
kasseienstroken. Niet buitengewoon lastig allemaal, wel leuk omdat het toch een beetje uitdagender is
dan vlak asfalt. Ieper is een mooi stadje. In de verte zijn al de heuvels van de Vlaamse Ardennen zichtbaar.
De laatste kilometers van vandaag zijn de mooiste. We fietsen over slingerende kleine weggetjes
op de beboste heuvels van de Vlaamse Ardennen af. Het plaatsje Kemmel ligt aan de voet van de bekendste
heuvel van de Vlaamse Ardennen: de Kemmelberg. Berucht bij wielrenners vanwege de steile kasseienstrook
die naar de top van de berg leidt. Die kasseienstrook bewaren we voor morgen. We zetten de tent op in
de camping op de flanken van de Kemmelberg met prachtige uitzichten over Kemmel en het Vlaamse vlakke land.
We sluiten af met Belgisch bier en Belgische friet in het mooie dorpje Kemmel.
Al in het dorp Kemmel begint de weg aan de klim naar de Kemmelberg, de beruchte kasseienklim
van de klassieker Gent-Wevelgem. Tot onze verbazing maken de kasseien al gauw plaats voor
comfortabel asfalt. Alleen de laatste paar honderd meter van de klim bestaan weer uit kasseien.
Deze meters zijn ook steil maar al met al is het allemaal aanzienlijk minder spectaculair
dan verwacht. De afdaling blijkt nog wel spannend. De ronde stenen glimmen als verse
palingen. Het moet hier dan ook aalglad zijn als het regent. Gelukkig regent het niet en
is het droog. Stapvoets dalen we af. Het laatste deel van de afdaling hoef ik niet meer
te remmen en laat ik de fiets lopen. Na de spannende stuiterafdaling beklimmen we
eerst de Rode Berg en vervolgens de Zwarte Berg en voor we het weten hebben we de Vlaamse
heuvels al weer gehad en dalen we af, Frankrijk in.
Het hoge noorden van Frankrijk is bepaald geen toeristenfuik en zeker ook geen economische hot spot.
Er is geen enkel teken van leven in de dorpen. Sommige van de dorpen wekken een indruk
van totale verlatenheid. De stilte is niet het enige bepalende element van de dag.
Het is vies heet en de lucht is klam en klef. Het is zwaar bewolkt maar de zon schijnt
even hoed dwars door de wolken heen. Het is zo klam, dat zelfs bij lage inspanning de zweetproductie
op volle toeren draait. Prettig voor liefhebbers van sauna's maar tot die groep behoor ik niet.
Bovendien is er in een sauna altijd nog een bad met koud water voor de benodigde verkoeling, een genoegen
dat wij niet toebedeeld krijgen. Er zit onweer in de lucht maar die blijft er zitten, zelfs geen spatje
regen komt er uit de wolken. Het weer is niet lekker, maar de duizenden vliegjes die blijven plakken in het zweet,
maken het pas echt smerig. Bij Vironchaux knijpen we in de remmen. Het is mooi geweest voor vandaag.
Het glooiende akkerlandschap tussen Vironchaux en Machy is verlaten. De donkere bewolking
accentueert de stemmige, verstilde sfeer. Ik ben benieuwd of we in Picardië meer mensen te zien
zullen krijgen dan gisteren in het verre noorden. Wellicht dat we weer mensen zien als we
straks de kust bereiken. Het is net zo bewolkt maar veel koeler dan gisteren. Vandaag
heeft het wolkendek duidelijke licht-donker tekening, anders dan de grijze soep van gisteren.
Al met al ben ik niet ontevreden over deze verandering. Van Machy fietsen we door een
uitgestrekt bos naar Nouvion. Er is nog een laatste heuvelrug die we oversteken, alvorens
we afdalen in de delta van de Somme. We steken de moerassige vlakte over en bereiken
Saint-Valéry-sur-Somme, een sfeervol stadje aan de monding van de Somme in de
Atlantische Oceaan. Het ommuurde middeleeuwse stadje ligt op een heuvel, in de
benedenstad zijn de restaurants en café's, direkt aan de monding van de Somme,
met uitzichten op het wilde duinenlandschap aan de overzijde van de monding.
Na de koffiepauze fietsen we door een natuurgebiedje naar Le Hourdel, de landpunt waar de Somme
voorbij stroomt, de zee in. Door een verwaaid duinenlandschap fietsen we zuidwaarts naar Cayeux
sur Mer. Het zand is grotendeels over de weg heen gewaaid, reden waarom de weg is afgesloten
voor autoverkeer. Een buitengewoon sfeervolle route om Cayeux te bereiken. Nog sfeervoller is de
grindweg van Cayeux naar Ault. De grindweg loopt pal langs de kust. In de verte is het stadje
Ault al zichtbaar, steil tegen de heuvel aangeklampt, en aangrenzend de kalkrotsen van Normandië die een
kleine honderd meter uit de zee opdoemen. Verder westwaarts, aan de horizon, verdrijven inktzwarte
wolken langzaam maar zeker de grijze wolken die nu het weer nog bepalen. Het lijkt erop dat het
serieus de verkeerde kant op gaat met het weer. Op ditmoment moet ik me eerst maar focussen
op de grindweg, die niet gemaakt is voor fietsers. De wielen zakken weg, slippen door of sturen ongevraagd
haaks weg op de beoogde richting. Het is een hele tour de force om op de fiets te blijven.
Langzaam maar zeker kruipen we voort. Het uitzicht op de kliffen wordt intussen steeds indrukwekkender.
Ik zie de verticale muur van de klifrotsen westwaarts naar de horizon weglopen totdat ze wordt
verzwolgen in de zwarte wolken.
Zo fraai als Ault van afstand is, zo sfeervol blijkt het stadje van binnen te zijn. We eten mosselen met frites
in een spaarzaam ingericht visrestaurantje. Aan spijskaarten doen ze hier niet, ze kunnen mosselen maken,
dat is het. Maar dat kunnen ze dan ook verschrikkelijk goed. Om je vingers bij af te likken. Na elk
een reuzenschaal mosselen te hebben gegeten, hervatten we de fietstocht. In de striemende regen wel
te verstaan. Als we omhoog klimmen naar het plateau neemt de intensiteit in snel tempo toe. We schuilen
een tijd lang onder een brug. Het helpt ons niet. De regen blijft onverminderd met bakken uit de
hemel komen. We besluiten toch maar door te fietsen. Een problematisch gegeven is Willems knie.
Willem blijkt zo veel last van zijn knie te hebben, dat hij de knie vrijwel geheel ontlast. Het
heuvelachtige terrein en de regen zijn nogal extra risicofactoren met betrekking tot de blessure.
We zijn er dan ook niet gerust op. We hebben ook nog wel even te gaan door de regen tot de eerste
overnachtingsmogelijkheden. Langzaam trekken we verder totdat we uiteindelijk de stad Dieppe bereiken,
waar voldoende hotels zijn. Als we afdalen naar de binnenstad, is het ineens droog. Willem wil
daarom doorfietsen naar de eerstmogelijke camping om te kamperen. Het eerste dorp met een camping
is Pourville sur Mer. Hier zetten we de tent op in de zon. Als de blessure nu net zo snel
verdreven kan worden...
Het is zonnig, fris en winderig aan de Normandische kust. Helaas hebben we tegenwind vandaag.
Willem heeft nog steeds last van zijn knie. Daarom rijd ik voorop tegen de wind in. Veel kleine
klimmetjes brengen ons op de plateaus en even veel afdalingen brengen ons weer terug aan de kust.
Het is in deze valleien waar we prachtige uitzichten hebben op op de kalkkliffen en het
is ook hier waar de impressionistische schilders als Monet, Renoir en Pisarro hun kamp
opsloegen. Plaatsen als Quiberville ademen nog altijd een negentiende eeuwse sfeer.
De snelle afwisseling tussen deze plaatsjes en de uitgestrekte, heerlijk geurende
korenvelden van de plateaus maakt het fietsen aan de Normandische klifkusten tot
een absoluut hoogtepunt. Naast Willems knie hebben we er een tweede probleem bij. Mijn voorwiel
ratelt vervaarlijk. Het geluid van de kogels die onophoudelijk tegen de lagers stuiteren is
buitengewoon irritant. Na wat geklooi lijkt het probleem gedeeltelijk verholpen maar ik
vertrouw het allemaal niet. Willems knie lijkt het gelukkig te houden. In een café in Yport
bekijken we met een aantal andere gasten naar de Tour de France. Terwijl de renners onder aanvoering van
Andy Scheck en Alberto Contador de Port de Balès in de Pyreneeën opstuiven, raken we
aan de praat met een wielrenveteraan, die constateert dat Willems schoen niet goed gericht is
ten opzichte van de pedaal. Het is een maar al te voor de hand liggende verklaring van Willems
knieproblemen. We verstellen de schoen; hopelijk dat de problemen nu verdwijnen...
Het is nog maar een klein stukje van Yport naar de beoogde overnachtingsplaats Étretat.
een steile klim brengt ons op het plateau. Willem heeft het vertrouwen weer helemaal terug.
Hij zit niet meer in mijn wiel maar rijdt nu voorop, met volle bak tegen de wind in. Dit
geeft vertrouwen. We bereiken dan ook al snel Étretat met de beroemde Falaise d'Aval en
Falaise d'Amont. Deze Falaises zijn openingen in de rots. Erosie door het stromende zeewater
heeft zwakke onderdelen van de rotsmuur weggesleten, waardoor deze spectaculaire gaten in de rots
zijn ontstaan. De Falaise d'Aval lijkt op de slurf van een olifant die in de zee hangt, waar de
Falaise d'Amont op een boogbrug lijkt. We fietsen door naar de camping, waar we de Italiaanse
fietser Fabrizio tegenkomen. Terwijl wij eten, wandelt hij naar de Falaise d'Aval. Ondanks dat
de zon al bijna onder is als we klaar zijn met eten, besluiten we ook een kijkje te nemen. Een steil
voetpad leidt naar boven, de rots op. Aangezien er maar weinig wandelaars zijn, besluiten we te
proberen om fietsend naar boven te komen. We hebben geen bepakking, anders zou het veel te steil zijn.
Het is vechten tegen de zwaartekracht die de fiets achterover probeert te slaan. Naar voren hangen
en tegenduwen blijken niet afdoende maatregelen en juist voordat ik boven aankom, moet ik gauw van mijn fiets
af. Willem lukt het om helemaal boven te komen door staande en extreem naar voren hangend omhoog te fietsen.
Als we boven zijn, is het uitzicht overweldigend, op de Falaise d'Aval en de Falaise d'Amont
maar ook op de vele andere rotspunten die links en rechts uitsteken. De zonsondergang is
ook nog eens adembenemend. Een schitterend einde van een schitterende dag.
We staan op in de stromende regen. Gelukkig blijken het buien te zijn, geen aanhoudende regen. Als
het even droog is, pakken Willem en ik onze spullen en fietsen naar Étretat om daar te ontbijten.
We hebben met Fabrizio afgesproken in een plaatselijk cafeetje. Fabrizio bereikt het café
tijdens een bui. Terwijl we wachten tot de bui is overgetrokken, vertelt Fabrizio over zijn
werk in het gletscheronderzoek bij de Mont Blanc. Hij vertelt dat dit zijn eerste maar
zeker niet laatste fietsreis zal zijn.
We besluiten om met zijn drieën naar Honfleur te fietsen. Fabrizio zal daar verder
westwaarts trekken langs de Normandische kust. Willem en ik zullen verder zuidwaarts trekken, naar
de loirevallei en Midden Frankrijk en uiteindelijk naar Spanje. Kort na het vertrek uit Étretat
krijgen we een steil klimmetje voor de kiezen, de eerste van een serie klimmetjes.
Overal om ons heen zijn buien. Op de afdaling naar de voorsteden van Le Havre slaat de regen
dan ook toe. We verdwalen in de complexe infrastructuur tussen de stad en de haven met tal van
wegen waar we niet mogen fietsen. Met onze GPS-apparatuur vinden we uiteindelijk een uitweg uit de doolhof.
Zonder GPS hadden we nu waarschijnlijk nog gezocht naar een uitweg. Het regent nog altijd hard door als we het
van zichzelf al grijze havengebied bereiken. Een gigantisch postindustrieel landschap ontvouwt zich. Een
grijze wereld van staal, asfalt en beton, zonder mensen en dieren. We fietsen langs de Seine naar de
Pont de Normande, een reusachtige brug over de monding van de Seine en die zodoende de noord- en de
zuidoevers van de Seine met elkaar verbindt. Op de weg liggen grote plassen. We krijgen dit water
regelmatig over ons heen door voorbij stuivende vrachtwagens. Erg is dat niet, we zijn toch al nat
en het past in de sfeer. Als we uiteindelijk voor de Pont de Normande staan, blijken de gigantische
dimensies. De brug ziet er futuristisch uit, ik twijfel of ik de brug nu wel of niet mooi vind. Ik
blijf gefascineerd door de schaal en door het mathematische ritme van de reusachtige hangende kabels.
Ik moet concluderen dat ik de brug me op zijn minst fascineert. We klimmen steil omhoog tot 66 meter
hoogte. We kijken 66 meter naar beneden naar de monding van de Seine. En dan staan we nog maar
op de hoogte van de weg. Het hoogste punt van de brug ligt nog heel veel hoger boven het zeeniveau.
Adembenemend. We dalen af over het pokdalige fiets- en wandelpad en bereiken niet veel later Honfleur,
een prachtig stadje met historische en artistieke allure. Willem en ik besluiten hier te blijven vanmiddag;
we lassen zodoende een halve rustdag in. Zo heeft Willems knie ook de mogelijkheid om te herstellen.
We ontbijten op de kade van de binnenhaven van Honfleur. De plezierjachten varen weg
door de sluis als wij de laatste stukken stokbrood opeten.
Op naar het zuiden. We verlaten nu definitief de Normandische kust. Bij de klim uit het stadje ratelt
mijn voorwiel als nooit tevoren. We smeren een hoop vet tussen de kogels maar het helpt allemaal weinig.
We fietsen terug naar Honfleur, waar geen fietsenmaker blijkt te zijn. We worden verwezen naar een
garage die ook aan fietsreparaties doet maar niet vandaag. Uit arren moede fietsen we dan toch maar
naar het zuiden, in de hoop dat we in Lisieux of Vimoutiers een fietsenmaker vinden. We
klimmen opnieuw Honfleur uit. Het landschap blijft heuvelachtig. De klimmetjes overwinnen meestal
rond de honderd meter. Lekker in mijn ritme kom ik geen moment. Het geratel van mijn voorwiel is
onritmisch. Om een uur of twee bereiken we Lisieux. Een slechte timing, aangezien alle winkels
dicht zijn dus ook eventuele fietsenmakers. We gaan niet op zoek maar fietsen door naar Vimoutiers.
Als we rond half 5 Vimoutiers bereiken, moeten de winkels open zijn. Er blijkt alleen geen
fietsenmaker te zijn. Na een korte pauze fietsen we weer verder zuidwaarts. Opmerkelijk genoeg
ratelt mijn voorwiel steeds minder. Na een uur houdt mijn voorwiel zich zelfs helemaal stil. Willems
knie heeft een terugslag. Zo wordt het ene probleem vervangen door een ander. Door steeds
hogere heuvels fietsen we naar het stadje Sées. Vanaf het hooggelegen dorpje Exmes zijn
er mooie uitzichten over de vallei. We steken nog een laatste heuvelrug over en dalen af naar de
vallei van de Orne. Willems knie lijkt toch weer okay te zijn. We bereiken het fraaie stadje Sées,
waar we op de camping staan.
We worden vrolijk gegroet door een man van een jaar of zestig oud, die met iedereen op de
camping een praatje maakt, zo ook met ons. Ik kom het vriendelijke, goedlachse mannetje
overal en nergens tegen. Ik loop hem zeker vijf keer tegen het lijf. Als we onze spullen hebben gepakt
en het stadje binnen fietsen voor ontbijt en koffie, verbaast het niet als we daar het mannetje
weer tegen komen, tot twee keer toe.
Na het ontbijt klimmen we door het Forêt d'Écouves naar het hoogste punt op
onze fietstoch tot dusverre, de 408 meter hoge Croix Madame. De Croix Madame bestaat gedeeltelijk
uit zwarte rotsen, een bar, verweerd landschap dat ik eerder in het Centraal Massief zou verwachten. Een steile
afdaling brengt ons bij nieuwe heuvels en zelfs bij kloofdalen, zoals bij het pittoreske
Saint Céneri le Gérei en bij Saint Léonard des Bois. Al met al blijven we klimmen en dalen
vandaag tot Sille le Guillaume. Vanaf hier wordt het parcours eenvoudiger en hebben we de wind in de rug.
We hebben we een heuse bergetappe achter de rug, als we na 118 kilometer de tent opslaan in
Malicorne sur Sarthe. Ik heb geen problemen meer gehad met mijn fiets en Willem niet meer met
zijn knie. Reden genoeg om dat te vieren in een restaurant waar we tot laat in de avond genieten
van de geneugten van de Franse keuken.
Vandaag willen we naar de Loire fietsen. Eens kijken waarom het Loiregebied op zo veel
toeristen mag rekenen. Daarvoor moeten wel eerst vijftig betrekkelijk vlakke kilometers overbruggen.
De stemming blijkt er niet erg in te zitten vandaag. Het vlakke landschap imponeert niet. Zowel Willem
als ik houden van bergen. Dan is het hier niet goed toeven. Als we de Loire hebben bereikt, is het tijd
voor een lunchpauze. We picknicken aan de rivier. Na de lunch is de inspiratie bij Willem helemaal weg.
Totaal geen zin meer. Over de dijk fietsen we naar het oosten. Na een uur hebben we uitzicht op het stadje en
het kasteel van Saumur. Het spectaculaire uitzicht zorgt niet voor nieuwe energie bij Willem. Tijd om te stoppen.
We knijpen in Montsoreau op de remmen. We zetten de tent op; in mijn eentje fiets ik nog een rondje
over Fontevraud sur l'Abbaye met zijn reusachtige abdij en het erg mooie bedevaartplaatsje
Candes Saint Martin dat op de Jacobsroute ligt. 's Avonds bezoeken we de grotwoningen van Montsoreau,
met mooie uitzichten op het kasteel dat de skyline van het dorpje beheerst.
Van Montsoreau fietsen we langs de Loire naar het aangrenzende Candes Saint Martin en vervolgens
door het dal van de Vienne naar Chinon Saint Jacques. De Vienne is een belangrijke zijrivier van de Loire.
In de vallei worden gras- en bloemenvelden afgewisseld met bossages. Het is een mooie dag met mistflarden die
nog tussend e bossages hangen. Als we het stadje Chinon Saint Jacques bereiken, is de mist opgelost
en heeft de zon vrij spel. We hebben een mooi uitzicht over de Vienne met de stad op de achtergrond, tegen
de heuvelrug aangeplakt. Bovenop de heuvel staat een van de grote kastelen van het loiregebied. Even later
fietsen we tegen die heuvel op, op weg naar het kasteel. Boven zijn er mooie uitzichten over de benedenstad.
We fietsen nu even naar het noorden, terug naar de Loire. Daar volgen we de rivier oostwaarts.
Het traject langs de Loire is vlak. We fietsen langs de kastelen van Ussé en
Azay le Rideau. Er zijn nog veel meer grote kastelen en mooie dorpen maar we zullen ze niet
allemaal bezoeken. Het is dan ook gemakkelijk fietsen hier en door goeddeels mooie landschappen.
Al met al is vandaag een veel fijnere dag dan gisteren, wat ook de oorzaak moge zijn. Na Azay le
Rideau fietsen we nog een dik uur zuidwaarts naar Cathérine de Fierbois. Hier bezoeken we een
collega van mij met haar man en baby.
We ontbijten met zijn allen. Ik maak nog wat foto's van de kleine en daarna stappen we weer op
de fiets. We fietsen door Zuid Touraine, een uitgestrekt en verlaten gebied met licht glooiende
akkerlanden. Volgens Willem lijkt het erg op de Hongaarse poesta. In Ligueil komen we weer in de
bewoonde wereld en hebben we de mogelijkheid van een koffiestop, een mogelijkheid die ook benut wordt.
Na Ligueil fietsen we de leegte weer in. We passeren het ene verlaten dorp na het andere. De dorpen zijn
klein en de tussenliggende afstanden zijn groot. En als we dan weer een dorp bereiken, dan is er geen
levende ziel te zien. Of het moeten halfwilde honden zijn, op zoek naar voedsel. De overtreffende
trap van verlatenheid wordt bereikt in het Parc Naturel de Brenne, een omvangrijk meer- en moerasgebied.
Kaarsrechte wegen doorsnijden het gebied. Geen auto's, geen mensen, slechts bossen en meren. En dan
zijn de meren meestal aan ons blikveld onttrokken omdat de bomen het uitzicht belemmeren. In veertig
kilometer passeren we slechts twee dorpen, waarvan een van de twee een spookdorp is zonder mensen. Als we het
natuurgebied doorkruist hebben, is onze watervoorraad bijna op. We hadden gerekend op iets van faciliteiten, dat
was dus een verkeerde inschatting. We bereiken het dal van de Creuse en daarmee de bewoonde wereld. We
overnachten op de camping van Argenton sur Creuse.
Vandaag komen we dan eindelijk serieuze heuvels tegen. Via Saint Marcel fietsen we naar het
mooie dorpje Gargilesse Dampierre dat midden tegen een steile heuvel geplakt is. Er zijn mooie
uitzichten op de Creuse, die bijna tweehonderd meter onder ons stroomt door het smalle dal. Naarmate
we verder stroomopwaarts langs de rivier fietsen, wordt het dal nauwer en rotsachtiger en worden
de heuvels hoger. Hoger dan vierhonderd tot vijfhonderd meter worden de heuvels nog niet, voor
hogere heuvels moeten we nog verder naar het zuidoosten. Dat is ook de richting waar we naar toe
fietsen. Echt opschieten doet het niet, de smalle weg slingert alle kanten op. Heuvel op, heuvel af,
ondanks dat we de koers van de Creuse blijven volgen. Na Fresselines verlaten we de Creuse maar het
blijft klimmen en dalen door de dichte bossen. Met het grijze weer wordt de verstilde sfeer
van het landschap versterkt. Vandaag is al weer de tweede dag op een rij dat we door erg
verlaten landschappen fietsen. Dit opgeteld bij de de verlaten gebieden van het uiterste noorden
van Frankrijk en het bijna net zo stille zuiden van Normandië roept het beeld van Frankrijk op
van een land dat zich heeft teruggetrokken in een paar bloeiregio's en grote steden. Het restant van
Frankrijk lijkt in steeds grotere mate te bestaan uit leegloopregio's waar de laatste mensen de boel
overeind proberen te houden. Veel dorpen werden en worden alleen nog maar bewoond door oude mensen.
Wat gaat er gebeuren als ook die oude mensen er niet meer zijn? Het logische antwoord is dat
er waarschijnlijk in snel tempo steeds meer spookdorpen bij zullen komen. Het land waar in elk
dorp een bakker is, dat land bestaat in ieder geval niet meer. Ondanks deze overpeinzingen is het landschap
wel degelijk aantrekkelijk en hebben we een heel aardige fietsdag achter de rug als we Boussac bereiken.
We brengen de nacht door op een - verrassend - drukke camping op een heuvel bij Poinsouze.
Het is stralend zonnig als we vertrekken en verder naar het zuidoosten fietsen, in de richting van de
vulkanen van de Auvergne. Doel is om de Puy de Dôme te beklimmen, de meest bekende en uitdagende klim
van het Centraal Massief. Als we in een Office de Tourisme de openingstijden van de weg navragen, horen we
echter dat de weg naar de vulkaantop is afgesloten wegens werkzaamheden aan een toeristentrein
die naar de top moet leiden. Jammer dat we dat nu pas horen, op een dag fietsen van de klim.
Het is niet anders. We besluiten toch door te fietsen in de richting van het vulkanengebied,
daar zijn hoe dan ook andere mooie routes te vinden. Maar mooie routes zijn er ook dichter bij.
De klim naar het ruim zeshonderd meter hoge Toulx Sainte Croix wordt beloond met prachtige uitzichten naar
het vulkaangebied, bijna honderd kilometer verderop. Het kerkje is eenvoudig maar erg mooi. In Toulx Sainte
Croix komen we een Australisch stel tegen, dat naar Santiago de Compostela heeft gefietst en nu in
Frankrijk rond trekt. De Australiërs zijn erg enthousiast over fietsen in Europa, vol passie vertellen ze
over hun avonturen. Na Toulx hebben we een lange afdaling, gevolgd door een venijnige klim naar Évaux
les Bains. We trekken verder door steeds hogere heuvels. De klims worden steeds langer. De dag wordt echter
besloten met een lange afdaling naar het dal van de Sioule. Door een ultragroen kloofdal door
vulkanische gesteentes fietsen we naar Châteauneuf les Bains. De camping is het eindpunt voor vandaag.
Morgen voor het eerst echte bergen als we het hoge vulkanenland intrekken.
Het is een stralende dag. We fietsen over een geleidelijk klimmende weg naar het dorp Manzat. Hier kiezen we
een smal en gemeen steil weggetje naar een plateau van ronde de 1.000 meter hoogte. Een hele trits van
vulkanen komt uit de hoogvlakte omhoog, een schitterend gezicht. De Puy de Dôme is vanzelfsprekend
de meest indrukwekkende top. De top reikt tot 1.465 meter hoogte maar de berg is indrukwekkender dan
statistieken tot uitdrukking kunnen brengen. Ik baal dat het door de aanleg van de trein niet
mogelijk is om de klassieke route naar boven te fietsen. Maar goed, de weg die we nu fietsen, aan
de westzijde van de rij vulkanen, is ook schitterend. Deze route biedt ook de gelegenheid om over een pittige
overharde weg vlak langs de top van een andere vulkaan te fietsen, de Puy de Chopine. Het laatste stuk naar
de pas is bijna niet te doen met volle bepakking. Een geul heeft zich diep in de weg ingesneden en er liggen
grote stenen in de geul. Daarnaast is de weg half overgroeid. Ik heb soms het idee dat ik door een droge
rivierbedding omhoog aan het fietsen ben. Toch bereiken we de pas. We proberen nog verder omhoog te komen
over een wel heel erg beroerde zijweg die van de pas naar de nabij gelegen top van de Puy de Chopine
leidt. De weg bestaat uit vuistgrote stenen en is ook nog eens erg steil. Met een waanzinnige
krachtsinspanning lukt het ons om de eerste vijftig meter te overbruggen. Hier ligt een boom over de weg.
Voor ons een teken om terug te gaan. Het zal niet lukken om ons zonder vlakke aanloop op gang te trekken
voorbij de boom. En die aanloop is er niet.
We dalen aan de andere zijde van de pas af en al snel zijn we weer op vertrouwd asfalt. Hoe bergachtig
de omgeving ook is, het parcours langs de vulkanen is betrekkelijk eenvoudig. Zonder veel moeite
bereiken we het middeleeuwse dorpje Orcival. Bij Orcival verkiezen we een kleine slingerende weg
boven de doorgaande weg. Dat moeten we bekopen want de klim is onregelmatig en erg steil. Het
kost moeite om op de fiets te blijven. Willem heeft het niet naar zijn zin. We bereiken
desalniettemin de pas op 1.266 meter hoogte, het hoogste punt tot nu toe op deze reis. Voor ons zien
we de Puy de Sancy, met 1.885 meter de hoogste berg van het Centraal Massief. In tegenstelling tot de
beboste flanken van de Puy de Dôme bestaat de Puy de Sancy grotendeels uit grasweides. Waar de Puy
de Dôme een kegelvorm heeft, zo is de Puy de Sancy veel meer een bergketen. Al met al is het een
afwisselende dag. We dalen af naar Le Mont Dore. Een laatste klim brengt ons opnieuw boven de 1.200 meter.
We hebben een weids uitzicht over de heuvels van de Cantal maar bovenal op de vulkanen van de Puy Mary,
welke vijftig kilometer zuidelijk boven de lagere heuvels uitsteken en baden in het lage zonlicht.
Dit terrein bewaren we voor morgen. Voor vandaag resteert de afdaling naar Le Tour d'Auvergne.
Omdat er erg slecht weer voorspel wordt voor de middag, willen we vandaag vroeg vertrekken. Opstaan,
tanden poetsen, tent afbreken, spullen pakken. Om half 8 fietsen we omhoog, het dorp in. In de
boulangerie regelen we brood, we ontbijten in het dorp en voor achten zijn we op weg naar de
Puy Mary, de grote vulkaan van de Cantal dat boven het omringende landschap uit torent. We weten
niet precies wanneer het slechte weer de Cantal zal bereiken, de berichten spreken van
'de loop van de middag'. Nu is er in ieder geval nog geen vuiltje aan de lucht. Of het
moet heel ver in de verte zijn, nauwelijks waarneembaar. Een mooi, kronkelend weggetje leidt
ons door diverse boerendorpen naar Condat. Dit gebied tussen de Puy de Sancy en de Puy Mary is
iets lager gelegen dan de beide vulkaanmassieven maar het blijft heuvelachtig terrein. Netto
dalen we af naar Condat en sneller dan verwacht bereiken we het stadje. De ontwikkeling van
het slechte weer gaat helaas ook veel sneller dan verwacht. De bijna niet waarneembare wolken
in de verte blijken gigantische cumuluswolken te zijn. De eerste wolk heeft ons net gemist, wat
ons een fikse bui heeft bespaard. De volgende buien zijn echter al in aankomst in de verte. We
zijn gewaarschuwd.
We fietsen naar het dorpje Saint Saturnin en verder omhoog naar een plateau van ruige
graslanden. De geklommen meters raken we gedeeltelijk kwijt als we naar Cheylade afdalen.
Intussen heeft de tweede wolkenrij ons bereikt. De zon zullen we voorlopig niet meer zien. Toch regent
het nog niet. Er zijn nog geen gevoelens van opluchting; met grote snelheid jagen steeds donkerder
wolken over. Het begint te regenen en in de verte barst het onweer los. We fietsen recht op de
Puy Mary af, een van de absolute hoogtepunten van fietsen in Frankrijk. Het is de derde keer dat
ik de Puy Mary op fiets. Of beter gezegd: de Pas de Peyrolle, de pas vlak bij de top van de Puy Mary.
Maar liefst vier verschillende routes bereiken de pas en allemaal zijn ze prachtig. En zelfs met slecht
weer is het hier mooi. De noordelijke klim naar de Puy Mary is steil. We fietsen desalniettemin hard
omhoog, opgejaagd door de gitzwarte wolken ten noorden en westen van ons. We komen bij de tussenpas.
Over een bergrug fietsen we naar de steile slotklim. Nog twee kilometer gaat het omhoog
over de steile flanken met eersteklas uitzichten over het naderende koufront, dat
ons nog steeds niet heeft bereikt. Het is zelfs weer droog. Als we de pas bereiken, zijn
we bekaf. Toch wat te hard omhoog gefietst.
We genieten van de uitzichten en eten wat. Daarna gauw naar beneden. Bij Mandailles hebben we een
keuzemoment: verder naar beneden naar Aurillac over de ons bekende route van 2004 of klimmen naar de
col de Perthus en afdalen naar Vic sur Cère. We hebben indrukwekkende verhalen gehoord over de
korte maar steile klim naar de Col de Perthus en dat geeft de overhand boven de ratio die vertelt dat
het slechte weer elk moment definitief kan toeslaan. De klim naar de Col de Perthus is inderdaad steil
maar hij loopt lekker. Het licht is uniek. Of beter gezegd: het gebrek aan licht is uniek. Het lijkt
wel of er een zonsverduistering is. In mijn lichtste verzet ga ik omhoog, lichtjes dansend op
de pedalen. Een diep doordreunende klap van een blikseminslag, onmiddellijk gevolgd door een
nieuwe mokerslag. Stilte. Dan breekt de hemel open. IJskoud water klettert naar beneden. Verder
dan 10 to 20 meter is alles donkergrijs door het dichte gordijn van vallende regendruppels. De
continue blikseminslagen zorgen voor een continue grom die resoneert en weerkaatst, aanzwelt en
wegzinkt tussen de bergen. Het water stroomt in riviertjes over de weg. We bereiken de pas, waar
een vrouw ons in haar auto laat, totdat de onweer voorbij is. Een uur wachten we, anderhalf uur.
Eindelijk lijkt de onweer wat af te zwakken. Het regent nog wel hard als we afdalen naar naar Vic
sur Cère. In de afdaling begint mijn wiel ook maar weer eens te ratelen. Daar kijken we morgen wel naar.
Nu eerst naar beneden. We bereiken Vic sur Cère, waar we een hotelletje nemen om onze spullen
te laten drogen. Dat blijkt ook wel nodig. Ook waterdichte tassen kunnen nat worden van binnen.
Het onweert tijdens het ontbijt. We lijken voorlopig nog niet van het slechte weer af te zijn.
We hebben dan ook alle tijd om aan de fietsen te klooien. Ik probeer wat te doen aan mijn ratelende
voorwiel maar ik heb geen idee wat er aan de hand is, anders dan dat het voorwiel gewoon versleten is.
Als na een uurtje het onweer stopt, gaan we op weg. Mijn gesleutel blijkt weinig resultaat te hebben.
Het voorwiel produceert nog net zo veel geluid als voorheen. Ik zit dan ook niet lekker op de fiets.
Ik heb het niet erg naar mijn zin; de continu harde regen brengt me ook niet in vervoering. We
besluiten naar de camping van Rodez te fietsen, dat geeft de mogelijkheid om vanmiddag of morgenochtend
een fietsenmaker te raadplegen. We klimmen naar de Col de Curebourse. Op de pas is een cafeetje, waar we
even schuilen. Na een uurtje duiken we de regen weer in. Mijn baaldag houdt aan, ook als het na
het middaguur droog wordt. Pas bij de lange afdaling naar het dal van de Truyère krijg ik weer
wat spirit terug.
We bereiken het mooi gelegen plaatsje Entraygues. De klim uit het dal van de Truyère is niet al
te zwaar maar wel lang. We bereiken het plateau dat landschappelijk heel aardig is. Echt interessant
wordt het als we het plateau hebben overgestoken en zijn afgedaald naar het dorpje Villecomtal,
dat is opgetrokken uit karmijnrode stenen. Ook het dorp Murat le Château is een vreemd mooi dorp. Een
laatste klim brengt ons op een nieuwe hoogvlakte, de Causse de Comtal. We steken ook deze hoogvlakte over
en dalen af naar de voorsteden van Rodez. De stad zelf ligt spectaculair op een eenzame heuvel als een
troon boven het omringende landschap, vergelijkbaar met Toledo in Midden Spanje. We fietsen naar de camping,
die pal onder de stad ligt. Nadat we de tent hebben opgezet, lopen we over een steil voetpad de stad in.
Het is maandagavond, de stad is uitgestorven. Er is geen mens te zien, het lijkt wel of er een nucleaire
ramp heeft plaats gevonden. Ik vraag me af waar de Franse bevolking dan wel is. Op het platteland zien
we geen mensen, de dorpen zijn vrijwel of helemaal verlaten maar ook in de steden zijn geen mensen. De
Lonely Cyclist doet zijn naam meer eer aan dan de bedoeling is.
We klimmen over de steile weg, waarover we gisteren afdaalden, naar Rodez. We stoppen bij een
van de fietsenmakers die we gisteren hebben gevonden. Een ervaren rot neemt mijn voorwiel in de hand.
Versleten, is de conclusie. Eigenlijk wist ik het wel. De man laat me verschillende wielen zien, maar
het zijn allemaal wielen voor racefietsen. Hij bezweert dat de wielen sterk genoeg zijn voor fietsen
met bepakking, maar ik heb er geen goed gevoel bij. Goedkoop zijn de wielen ook al niet. Intussen smeert
de fietsenmaker mijn wiel vol met vet. Ik besluit geen wiel te kopen en zo fietsen we weer verder.
Gek genoeg ratelt mijn voorwiel niet meer. We hebben zelf ook het nodige vet gesmeerd,
maar nu sorteert het blijkbaar wel effekt. Mijn wiel loopt niet soepel, maar daar heb ik
verder niet veel last van. We bezoeken verder geen fietsenmakers meer en trekken weer verder.
De fietsroute van vandaag is niet zo spectaculair. We klimmen naar een nieuw plateau en fietsen
langs twee grote meren, de Lac du pont de Salars en de Lac de Pareloup. We klimmen naar een pas
van iets meer dan duizend meter hoogte. De afdaling brengt het eerste vuurwerk vandaag. De rivier de Tarn
ligt honderden meter onder ons. Overal liggen blokken hoogvlakte, soms met bergketens of nieuwe blokken
bovenop. Tussendoor zijn scherpe kloofdalen geprepareerd door de rivieren. Het dal van de Tarn is
het grootste en diepste dal. Blikvanger in het panorama is de viaduct van Millau die het hele dal
van de Tarn oversteekt. De brug is 2.460 meter lang, steunt op negen gigantische pijlers en reikt
honderden meters boven de Tarn. Wij zien de brug van grote afstand en daarmee is de reusachtige brug
slechts een van de grote elementen van het grootse landschap. In die zin past de brug goed in
het landschap. De afdaling is lang en biedt steeds weer nieuwe vergezichten maar uiteindelijk bereiken we
de bodem van de vallei. Daar stroomt de Tarn dus. We steken de rivier over en bereiken Saint Rome de
Tarn. Hier vinden we een camping. De rest van de middag houden we de benen stil. Morgen zal er
weer veel geklommen worden.
Vanaf Saint Rome de Tarn klimmen we door een smal dal, over een klein weggetje, in de richting
van Saint Affrique. Het pittige klimmetje brengt ons op een kleine vlakte met mooie uitzichten
op het blokkenlandschap van de Causses. De vlakte is in een mum van tijd overgestoken en we
mogen al weer naar beneden. Een fijne afdaling brengt ons in Saint Affrique. We drinken koffie
in een cafe dat wordt bediend door een ober met alle uiterlijke kenmerken van een Napolitaanse
operazanger: groot, weldoorvoed, grote snor, overdreven goed gesoigneerd, een expressieve en
extraverte uitstraling en als slagroom op het toetje een maffiahoed van klassieke snit die
mannen als Al Pacino en Robert de Niro ook niet zouden misstaan. Gelukkig houdt de vergelijking
hier op en vinden er geen maffia afrekeningen plaats.
We fietsen we over een smal, verweerd en vooral erg steil weggetje naar het kasteel van Montaigut.
Ik ben in de steile klim helemaal in mijn element, leuk om te doen dit! Als we vele
zweetdruppels later boven zijn, begint het echte drama pas. Voor ons ligt een landschap
met een lappendeken van okergele, oranje en okerbruine akkers. We dalen af naar dit beelkleurige
landschap. We passeren on the fly het kasteel van Montaigut, dat op een verhoging van het landschap ligt.
Eenmaal beneden in het lappendekenlandschap staat er een loeiharde wind... In de rug deze keer. We
klimmen naar een kleine pas, maar de klim is nauwelijks voelbaar. We worden als het ware tegen de
berg opgeblazen. Na de afdaling naar Brusque komen we in een meer beschutte vallei. Een lange klim brengt
ons naar de hoogste toppen van de Monts de l'Espinouse. We zijn nu op 1.100 meter hoogte. Op de
toppen bloeit de heide uitbundig. Alles paars.
De afdaling is lang. We dalen duizend meter af, naar een groene zee van uitgestrekte bossen.
We bereiken Lamalou Les Bains, waar we een plaatsje vinden op de camping.
Overbruggingsdag. We fietsen naar Bizanet, vlakbij Narbonne. Daar hebben we met vrienden afgesproken
om vandaag en morgen te verblijven. Tegenstander vandaag is de wind, die met de minuut in kracht
toeneemt. Behalve de wind zijn de omstandigheden niet zwaar. Het landschap is vrijwel vlak. De wind
zwelt aan tot een storm. Er is nauwelijks tegen de wind op te komen. Gelukkig hebben we de
wind niet alleen maar tegen. De periodes dat we de wind mee hebben, vliegen we over het asfalt.
Het grootste deel van de dag vechten we ons echter een weg door de wind. De laatste kilometers
hebben we de wind weer mee. We worden ingehaald door een auto en een raampje gaat open.
Get zijn onze vrienden. We kunnen de auto volgen naar de camping. Het is volbracht. De
beproeving is ten einde.
De reis naar Zuid Frankrijk is geëindigd zoals die begonnen is. Met harde wind en
vlakke, verlaten landschappen. We hebben de klifkusten van Normandië gezien maar
ook de vulkanen van de Cantal. We hebben de pracht en praal van de Middeleeuwse kastelen
van de Loirevallei gezien maar ook de verlaten dorpen van Centraal Frankrijk en van
Frans Vlaanderen.
Deel 2 van de reis dient zich aan: de Spaanse Pyreneeën. De bedoeling is om de Pyreneeën geheel
door te steken tot aan de Atlantische kust. De uitlopers van de Pyreneeën liggen al aan onze voeten.
Langgerekte bergketens rijzen uit boven het mediterrane landschap. Een voorbode van de machtige
Pyreneeënlandschappen die we nog voor de boeg hebben de komende dagen. Na de Spaanse
Pyreneeën wil ik solo door de Franse Pyreneeën terugfietsen naar de Middellandse Zee. Veel
bergen dus, sommige van de moeilijkste klims van Europa, sommige van de mooiste klims van Europa, mooie
authentieke dorpen en dorpsgemeenschappen; ik kan niet wachten om dit interessante gebied te verkennen.
Na anderhalf uur parallel aan de uitlopers van de Pyreneeën te hebben gefietst, draaien we
bij Saint Laurent naar het zuidwesten, de bergen in. Langs een kronkelende bergbeek komen we steeds
dieper in de bergen. Uiteindelijk klimmen we naar een eerste pas van bijna 700 meter hoog. We dalen
af naar een dunbevolkt dal, vanwaar we naar een tweede pas klimmen. Voor het eerst hebben we uitzichten
op echt hoge bergen. Het 2.731 meter hoge Massif du Canigou domineert het blikveld. De afdaling brengt nog veel
meer moois. De Gorges de Galamus is een van de meest spectaculaire kloofdalen van Europa. Ik ken de
kloof nog van mijn eerste fietsreis in 1999, toen ik hier laat in de avond passeerde. Ik wist wat ik
kon verwachten. Honderden meters loodrechte, hagelwitte rotswanden en een smalle weg, die in de rots
lijkt te zijn uitgebeiteld. Het is een raadsel waarom de Gorges de Galamus nog altijd zo onbekend zijn.
Misschien omdat de kloof in een afgelegen, dunbevolkte regio ligt. Hoe dan ook, het is zaterdag en er
zijn toch de nodige dagjesmensen die een kijkje zijn komen nemen. Het is zodoende een leuke sfeer in
de kloof met veel wandelaars, twee fietsers en vrijwel geen automobilisten. We dalen af door de kloof
en passeren de kapel van Saint Antoine de Galamus. Saint Antoine de Galamus was een kluizenaar, die
in de 17e eeuw een rotswoning met kapelletje heeft ingericht in de kloof en die daar vervolgens decennialang
verbleef.
We bereiken Saint Paul de Fenouillet en trekken verder westwaarts over een saaie, drukke weg
naar Axat. Gedeeltelijk kunnen we gebruik maken van een rustige parallelweg maar de rest van de route
naar Axat is niet mooi. We bereiken uiteindelijk de Camping Municipal van Axat, die een kilometer van
de drukke weg ligt, op een klein plateau met uitzichten op de hoge Pyreneeëntoppen, die nu erg
dichtbij liggen. Vandaag hebben we de voetheuvels van de Pyreneeën overgestoken, morgen komen de
hoge Pyreneeën aan de beurt.
We ontbijten op de camping. De dicht beboste bergen om ons heen zijn niet erg hoog maar de
scherpe vormen geven al een voorproefje van het hooggebergte dat zich nu werkelijk aandient.
Vandaag willen we de hoofdkam van de Pyreneeën oversteken en afdalen naar Spanje.
De Gorges Saint George vormen een passende ouverture voor het komende Pyreneeënavontuur. De weg voert
door een korte passage van loodrechte witte kalkrotsen, de poort naar het hooggebergte. Na de kloof blijft
de weg de koers van de Aude volgen. Lange tijd volgen we de weg die vals plat door het nauwe, beboste dal
omhoog leidt. Bij het dorpje Usson-Les Bains verlaten we het dal en klimmen steil omhoog naar Quérigut ten
faveure van de doorgaande weg langs de Aude. Zodoende breken we de 57 kilometer lange klim van Axat naar de pas
op ruim 1.700 meter in stukken. De hoge route biedt mooie panorama's op drieduizend meter hoge bergen. Spijtig
genoeg is het nogal heiig, anders waren de uitzichten nog veel mooier geweest. Na een nieuwe klim naar een
tussenpasje, dalen we weer af naar het dal van de Aude. We bevinden ons nu op 1.400 meter hoogte, in een breed dal
met grote meren. Langzaam trekken we door het brede dal omhoog, een enigzins monotone ervaring. We verlaten de
hoofdroute voor een omweg over Les Angles. Hier begint de korte slotklim naar de pas. Het hoogste punt
is de Col de Mel, 1.764 meter hoog. We dalen af naar Mont-Louis en komen op de brede, doorgaande route
naar Andorra. Saaaaaaiiiiii. Het is niet anders. Gelukkig dalen we en wel razendsnel. Bij Puigcerdá
bereiken we de Spaanse grens. Vanaf het Spaanse grensstadje dalen we nog vijftig kilometer vals plat naar
Seo d'Urgell. In Spanje begint het landschap ook weer interessant te worden. Met name de uitzichten
op de noordelijke Sierra de Cadi zijn imponerend. Twee uur na de grensovergang zijn we in Seo d'Urgell. Omdat
we de sfeer willen proeven van de stad, nemen we een hotel. Dit blijkt een goede investering want Seo d'Urgell
blijkt een erg leuke stad te zijn. Er is een Middeleeuws festival en ook op muzikaal gebied gebeurt er van
alles en nog wat. Een middeleeuws blazersensemble doet het niet onverdienstelijk maar de spaanse folkband die
optreedt bij de Romaanse kathedraal is superieur. Opgeladen met de energie van het concert slenteren we verder door
het de oude, drukke binnenstad. Seo heeft vibe vanavond. Jong en oud flaneren op de straten en
pleinen van het oude centrum en de sfeer in de stad is buitengewoon energiek. Wat een contrast met
de verlaten dorpen en steden van Frankrijk.
We fietsen op de weg van Seo d'Urgell naar Adrall. Vandaag komt hij dan: de tot legendarische
status verheven Puerto del Canto. In mijn beleving de meest onregelmatige col die er is.
Elf jaar geleden, op mijn eerste fietsreis, ben ik hier ook al omhoog gegaan over de smalle pokdalige weg,
in een brandende middagzon, met geen andere informatie dan dat de klim 26 kilometer lang is en daarin ruim
duizend hoogtemeters overbrugt. De inschatting toen was dat de klim nooit erg steil kon zijn.
Toentertijd stierf ik een duizend doden op de eerste zes kilometer van de klim. De rest van de
klim bleef onregelmatig met ook de nodige dalende meters. We zijn dus gewaarschuwd. Ik ben erg
benieuwd naar hoe ik het er nu vanaf breng. Zal het gemakkelijker gaan dan toen of gaan de jaren
tellen? We zullen het snel genoeg weten. Bij Adrall nemen we de afslag naar de Puerto del Canto
en fietsen recht op de helling af waar we tegenop moeten, bezaaid met haarspeldbochten. Ik kan
me herinneren dat met name de haarspeldbochten me nekten. Het leek wel of de civiel ingenieurs van
Spanje eerst de rechte stukken weg hadden aangelegd en dat er vervolgens geen ruimte meer was voor de bocht,
die uit arren moede dan maar recht tegen de helling omhoog liep. Nooit kwam ik in mijn ritme met deze
horrordrempels. We steken de rivier over. Hier is de weg nog breed. We bereiken de voet van de klim. De weg
is nog steeds breed. Dat was toen toch niet zo? Toen begon de weg toch al smal? Het asfalt is zo glad als een
pas gestreken tafelkleed. Ik moet zeggen dat de beleving wat achter blijft bij de verwachtingen. Is mijn
geheugen nu zo onbetrouwbaar? Wat zal Willem wel niet denken? Na een kilometer is de weg nog steeds zo breed
en inderdaad, Willem begint navraag te doen. Hoe zit dat nou met de taaiste klim van Europa? Komt het
allemaal nog dan? Ik sta met mijn mond vol tanden. "Toen was de weg echt heel smal, ik weet het zeker.
Het wegdek was ook veel onregelmatiger en de bochten liepen veel moeilijker dan nu." Slecht verhaal, dit.
Hoe anders valt de Puerto del Canto vandaag de dag. Binnen het uur hebben we de "moordende eerste zes
kilometer" achter ons gelaten. Gemakkelijk is de klim niet maar heel moeilijk ook niet. De sfeer
van het dorpje La Parróquia d'Hortó, de uitzichten over het dal, alles klopt met mijn
herinnering, alleen de weg is veel breder, minder steil en veel regelmatiger. De weg moet opnieuw
geasfalteerd zijn in de tussentijd. Maar waarom? Waarom deze brede weg door een ruig en verlaten
berggebied tussen een klein provinciestadje - Seo d'Urgell - en een klein vakantiedorp - Sort?
Ik begrijp het niet. Het vervolg van de route naar de "Poorten van de hel" verloopt ook voorspoediger
dan ik had verwacht. Als we boven staan, is er niets meer over van de legendarische status
van de Puerto del Canto. Alleen de herinnering resteert nog.
Gelukkig hadden we voor vandaag ook nog een uitsmijter in gedachten. Op mijn kaart staat een - vermoedelijk
onverhard - weggetje getekend naar een bergtop, de Torreta de l'Orri van 2.439 meter hoogte. Het is een
doodlopende weg, dus we zullen de zelfde weg terug moeten. Na tweehonderd meter houdt inderdaad het asfalt op.
De weg is bezaaid met grote stenen en is steil. Het fietsen is fysiek zwaar en technisch uitdagend.
Om een goede lijn tussen de grote stenen te vinden is de nodige concentratie vereist. Langzaam kruipen we
omhoog door een landschap van dichte naaldbossen. Het klimmen gaat goed, ik zit in een goede flow. Willem
gaat ook goed. We bereiken een berghut. Op de landkaarten in de berghut zien we dat de jeeptrack inderdaad
doorloopt tot de top van de Torreta de l'Orri. Maar er is meer goed nieuws: aan de andere kant van de berg loopt
ook een jeeptrack naar beneden. Als het allemaal meezit, kunnen we dus een volledige doorsteek maken. Na een korte
pauze trekken we weer verder omhoog. De weg blijkt niet slechter meer te worden. De benodigde inspanning blijft
wel erg hoog. We klimmen boven de boomgrens. Langzaam maar zeker komen we dichter bij de top. Het laatste
stuk is is venijnig en moet er nog een schepje bovenop. Maar dan staan we ook boven. Wat een klim. Netto
hebben we 1.800 meter geklommen en bruto wel 2.000 meter.
Het is intussen zwaar bewolkt geworden en in het westen, in de verte, zijn al buien zichtbaar.
We beginnen aan de lange afdaling. Er liggen veel grote stenen op de weg die verder uit los zand
en grind bestaat. Soms zijn er grote geulen, waarin grote keien liggen. Het oversteken van deze
geulen is elke keer opnieuw lastig. Ik ben niet goed in vorm op de afdaling en ik voel me onzeker.
Willem gaat wel als een speer, wat me nog onzekerder maakt. Ik besluit dat ik een ander stuur wil
hebben de volgende keer, met dit ossenkopstuur heb ik al na honderd meter afdalen spierpijn bij mijn
duimen en polsen van de druk in combinatie met de klappen die de grote stenen veroorzaken en in mijn
vingers van het remmen. Af en toe moet ik stoppen om de verzuring uit onderarmen, polsen en vingers
te laten afvloeien. Een uur doen we over de steile, technische afdaling. Bij een skistation
bereiken we het asfalt. De weg is erg slecht voor een asfaltweg met diepe, grote gaten, brede scheuren
en soms liggen er grote stenen over de weg. Het afdalen is echter een makkie vergeleken bij de gruisweg
die we hebben gehad. Ik vlieg nu naar beneden. Intussen begint het licht te regenen. Grote druppels.
Het begin van een serieuze bui. We hebben het geluk, dat we van de bui af fietsen. We bereiken het dorpje
Rialp in het dal van de Noguera Pallaresa. De afdaling is gedaan. De regenbui is weggetrokken. Het leven is ineens
overzichtelijk. We hoeven nog maar drie kilometer vals plat langs de rivier af te dalen naar de camping van Sort.
Zo gezegd, zo gedaan. Zeker daar de weg bestaat uit een super kwaliteit asfalt. Sowieso is ook hier de weg
veel breder dan ik me kan herinneren. We bereiken het plaatsje Sort, dat enorm gegroeid is ten opzichte van elf jaar
geleden. Wat is deze regio toch enorm veranderd in een paar jaar tijd. De ontwikkelingen op de Puerto del Canto
staan dus niet op zichzelf. Ik ben benieuwd of de grote hoeveelheden nieuwe huizen en de wegverbredingen
een regionaal verschijnsel zijn of dat heel Spanje dit beeld te zien geeft. Spanje heeft natuurlijk een reputatie
opgebouwd met de uit de hand gelopen bouwsector maar toch is het schrikken. De komende dagen zullen
we weten of de wegverbredingen een regionaal verschijnsel zijn of dat de hele Spaanse Pyreneeënregio
bezaaid is met nieuwe huizen en veel te grote wegen en misschien is sit wel een algemeen Spaans verschijnsel.
Vanaf Sort dalen we vals plat af over de intussen bekende N-260 die de dorpen en stadjes van de
Pyreneeën van oost naar west verbindt. Zoals de klim over de N-260 naar de Puerto del Canto
Is ook het traject van de N-260 van Sort naar La Pobla de Segur voorzien van een brede laag topkwaliteit
asfalt. Mooi voor de Spanjaarden misschien maar minder geslaagd voor fietsreizigers op zoek naar
landschappelijke schoonheid en avontuur. Behalve de overdadige hoeveelheid asfalt is de vallei van de
Noguera Pallaresa prachtig in de prille ochtendzon. Als we de brede N-260 kunnen verlaten voor een
afsteker door de bergen, laten we de kans niet onbenut. We klimmen over een smalle maar
perfekt geasfalteerde weg steil naar Peramea. Het sfeervolle dorpje ligt prachtig in het landschap.
Hier geen nieuwe huizen, hier vinden we het "Oude Spanje" nog terug. Gelukkig dat het nog bestaat.
Na Peramea volgt een niet al te lastige klim en dalen we af naar Senterada, een uit de kluiten gewassen
dorp van voornamelijk pas gebouwde huizen. We bereiken bij Senterada tevens de N-260 die hier
wel heel breed in zijn jasje steekt. De N-260 is hier zo breed als een snelweg. Het belangrijkste verschil
is dat er nauwelijks verkeer is op deze weg. Tien kilometer klimmen we vals plat omhoog over de
asfaltvlakte, tot de aanvang van de klim naar de Coll de Creu de Perves. Het gaat gelijk stevig omhoog
en de weg is ineens niet meer dan een eenbaansweg. Nog niet zo lang geleden moet de hele N-260 zo geweest zijn.
De klim biedt geweldige uitzichten over de hoge Pyreneeëntoppen. De pas zelf is niet al te hoog en na een
uurtje zweten op het heetst van de dag bereiken we de pas. De afdaling brengt ons in El Pont de Suert, een stadje
aan de drukke en brede N-230 van Lleida naar Frankrijk. We verlaten de N-230 al snel en zoeken de eerste
de beste camping in het Vall de Boí. Willem heeft geen zin meer om te fietsen. Ik ga zonder bepakking
de vallei verkennen. Er schijnen een aantal mooie dorpen te zijn en de kerk van Taüll staat bekend als
erg sfeervol. De weg naar Boí en Taüll is weer onbegrijpelijk breed voor een doodlopende weg.
De dorpen in de vallei zijn allemaal recentelijk sterk gegroeid. De nieuwe hotels, restaurants en private
huizen ontnemen helaas het zicht op de oude kernen van de dorpen. Ondanks het feit dat duidelijk is getracht
om zo veel mogelijk in de oude stijl te bouwen, wordt de landschappelijke waarde van de vallei en de
culturele waarde van de dorpen aangetast. Hoe kun je landschappelijke, ecologische of culturele waarden behouden
als er zo veel mensen zijn die deze waarden delen en ook graag in dit mooie dal willen zijn aan de voet van
de hoge toppen van het Nationale Park van Aïgues Tortes? Mensen zoals ik zelf, mensen waarvoor deze
huizen en restaurants en supermarkten zijn gebouwd. De zoektocht naar schoonheid en verheffing zal
steeds moeilijker worden met een groeiende wereldbevolking, met een toenemende druk op het landschap en op
de mensen en dieren die in dit landschap leven.
Maar er zijn natuurlijk ook de kerken. Daar kwam ik per slot van rekening voor. Prachtige Romaanse kerken.
De Sant Climent de Taüll is de meest bekende en meest in het oog springende van de kerken met zijn lange,
ultraslanke campanile, prachtig gelegen tussen de hoge Pyreneeëntoppen. De andere Romaanse kerken zijn
kleiner maar treffend eenvoudig en net zo indrukwekkend. Al met al heeft de kleine solotour door het
Vall de Boí me van alles opgeleverd van weemoed om het vergankelijke van de schoonheid van de dorpen
tot de diepe indrukken van de fascinerende kerken en de ruige natuur.
Na enkele kilometers vertrouwde, brede N-260 slaan we af en klimmen naar de obscure Coll de Bonansa.
Het nieuwe, palinggladde asfalt verbaast al niet meer. Via het dorpje Bonansa klimmen we naar
de gelijknamige col. In de afdaling bevinden we ons plotsklaps in een wild rotslandschap met
slanke rotstorens en diepe kloven. We dalen af naar een kloofdal waar we de rivier volgen,
slingerend tussen de rotswanden en vervolgens kabbelend door een breed dal tussen de zuidelijke
uitlopers van de Pyreneeën. Voordat we de bergen uit zijn, nemen we de afslag naar Campo. Bij het dorpje
Villacarli komt de geweldige rotsmonoliet van de Turbón in beeld, een witte Ayers Rock die het landschap
volkomen domineert. De weg naar Campo leidt om de Turbón heen naar een nieuwe pas. De laatste kilometers
van de afdaling voeren over een weg, zo breed dat je er een Boeing-747 kunt landen. Auto's rijden er niet over
de tientallen meters brede weg. Het ziet er dan ook niet naar uit dat de miljoeneninvestering zich de komende
miljard jaar zal terug verdienen. We bereiken het vriendelijke stadje Campo en bereiken de N-260. De N-260
is ook hier weer heel breed en voert ook nog eens door een lange tunnel.
Gelukkig is de oude weg er nog. Weliswaar is de weg gehavend en bezaaid met stenen, maar de weg is fietsbaar.
Al gauw leidt de weg steil omhoog. Links van ons, een stuk lager, klimt de absurd brede N-260 nog veel
steiler omhoog. Vlak voordat de wegen samen hadden kunnen komen, is de oude weg volkomen weggeslagen. Ik
had al een voorgevoel dat dit stond te gebeuren. Willem en ik willen niet terug fietsen. We proberen
onze fietsen door het struikgewas en de losse stenen naar beneden te duwen. Een lastige onderneming,
waarbij ik met fiets en al achterover val en een enkel verstuik. Het is niet helemaal duidelijk wat oorzaak
is en wat gevolg. Het lukt uiteindelijk om de weg te bereiken. Voorzichtig probeer ik te fietsen. De blessure
lijkt mee te vallen, hoewel het een tijd duurt voordat ik alles echt durf te belasten. Lichte blessure is
mijn analyse, wel blijven uitkijken. Ik kan me weer op de weg concentreren. Dit is waarschijnlijk de
lelijkste klim die ik ooit heb gedaan. Een compleet verlaten weg, breder dan een snelweg met meters hoge
betonnen wanden die de weg moet beschermen tegen vallende stenen en los gruis. Het gezichtsveld beperkt
zich zodoende tot grijze vlakken. Grijze lucht, betonnen wanden en de kilometers lange kaarsrechte
snelweg, zonder verkeer. Bijna zonder verkeer althans. Tweehonderd meter voor me zie ik een turquoise
stipje op de weg. Willem. Ik voel mijn blessure niet meer en sprint ineens het gaatje dicht en samen
klimmen we verder over de lelijkste klim van de wereld. Ik ben blij als we de pas bereiken en we kunnen
afdalen naar Ainsa, de eindbestemming van vandaag. Ainsa is een van de mooiste dorpen van Spanje maar
daardoor ook erg toeristisch. In de verte zijn de bergen van het Ordesa Nationaal Park te zien met
sneeuw op de toppen. Fijn dat er ook schoonheid is in de wereld.
Ik ben helemaal stijf van de val van gisteren. Gelukkig is het parcours naar Torla, aan de voet
van de bergen van het Ordesa Nationale Park, niet zwaar. Van Ainsa fietsen we over een smal weggetje
naar het elegante kloostercomplex Ermita de San Vicente. We bereiken de N-260 weer. De N-260 is
hier gelukkig nog niet verbreed en voert door prachtige landschappen. De stijfheid trekt langzaam
weg uit mijn lichaam. Ik begin me fysiek wat sterker te voelen.
We volgen de Rio Ara tot we na enkele uren Torla bereiken, aan de voet van de massieve bergketens van het
Nationale Park Ordesa. We zetten onze tent op in een van de campings en fietsen zonder bepakking naar het
Nationale Park. Het is een tegenvaller als blijkt dat fietsen niet worden toegelaten in het Nationale Park.
Lopen is te ver, daarvoor is het nu ook te laat. We voeren plan B uit: langs de Rio Ara omhoog blijven
fietsen, totdat we niet meer verder kunnen. Het blijkt een steile, onverharde weg. Er is veel verkeer dat
continu dikke stofwolken veroorzaakt. Een beetje jammer dat op de brede miljoenen kostende wegen
geen verkeer is, iedereen rijdt op deze smalle onverharde weg. We bereiken San Nicolas de Bujaruelo.
Hier kunnen de auto's niet verder. Wij gelukkig wel. Na een kilometer wordt de weg geweldig steil.
Met bepakking was het nooit gelukt om tegen deze steile stenenweg omhoog te komen. En zonder bepakking
is het ook niet eenvoudig. Door een geweldig hooggebergtelandschap fietsen we omhoog. Uiteindelijk bereiken
we een hutje op 1.600 meter hoogte, waar we echt niet meer verder kunnen. We dalen weer af naar het mooie
maar vandaag ook heel erg drukke dorpje Torla.
De klim van de camping naar Torla is kort maar hard. Met vijftien procent gaat de weg omhoog. Eenmaal
in Torla fietsen we naar de N-260 en slaan af naar het westen, richting Jaca. We peddelen omhoog
door een vriendelijk landschap met karakteristieke bergdorpjes. De niet al te steile klim voert
naar de Puerto de Cotefablo. Het is geen echte pas. We fietsen door een tunnel tweehonderd meter onder
de echte pas door. De afdaling naar Biescas is zo gepiept. In Biescas hebben we twee opties: over de
korte, gemakkelijke route over de autoweg naar Sabiñanigo en Jaca of de lange, moeilijke route
over kleine landweggetjes. In 2000, op weg naar Santiago de Compostela heb ik voor de korte, gemakkelijke
weg gekozen, mede ingegeven doordat ik toen nog maar een uur daglicht had. Deze keer vinden we ons terug
op de lange, moeilijke weg. Helaas leidt de lange, moeilijke weg niet tot introspectie en al helemaal niet
tot bijzondere inzichten maar tot misschien wel de lelijkste stad van Spanje. Sabiñanigo
is een drukke, ongezellige hoogbouwstad, omgeven door een grootschalig industrieel landschap
van waterkrachtcentrales en andere industriële artefacten. Ook in Sabiñanigo kiezen
we weer voor de lange, moeilijke weg door met een korte, steile klim een bergkammetje over
te steken naar een kaarsrechte weg die nooit meer lijkt op te houden, parallel aan de hoofdweg
naar Jaca aand e andere kant van de heuvelrug.
In het kaarsrechte dal staat een harde tegenwind. De weg voert kilometer na kilometer vals
plat omhoog door het saaie dal. Tergend langzaam vechten we ons omhoog tegen de tegenwind, een ongekend
monotone ervaring. We moeten wel doorfietsen overigens, aangezien we morgenavond in Pamplona moeten
zijn. Dan vertrekt de fietsbus die Willem weer terug naar huis moet brengen. Ik zal zelf daarna
nog twee weken door fietsen.
Maar hier en nu moeten we doorfietsen, zodat we tijdig in Pamplona zijn. Stug doorstampen. kop over kop.
Niet zeuren maar trappen. Na de lange, saaie passage door het kaarsrechte dal, klimmen we nu
dan eindelijk naar een pasje, verlaten we het saaie dal en dalen we af naar Jaca. We hebben geen tijd om de
stad te bezichtigen. We fietsen door en koersen af op Aisa. De wind is niet gaan liggen. Integendeel, ik heb
de indruk dat de windalleen maar aanwakkert. Het landschap is wel een stuk fascinerender. We trekken over
grote, open, barre vlaktes, geflankeerd door eenzame bergruggen en doorsneden door rivieren die van de hoge
Pyreneeën naar het zuiden voeren. We dalen dan vijftig of honderd meter af naar de rivier en klimmen
deze meters weer terug naar een nieuw plateau. Als we het Valle de Borau bereiken, buigt de weg naar het
noorden en volgen we de rivier. We zijn nog niet van de tegenwind af. We fietsen recht op een fascinerende
rij van bergtoppen af. Aan de Franse zijde van de Pyreneeëntoppen moet het weer niet al te best af.
Duidelijk zichtbaar drukken dikke wolkenmassa's tegen de bergen. De wolken hebben gemene grijphandjes, waarmee
ze zich aan de Spaanse zijde van de bergketen lijken vast te klampen en op te trekken.
We fietsen door de vallei omhoog en bereiken het mooie dorpje Aisa, aan de voet van de Pyreneeënketen.
We drinken cola in een cafeetje om bij te komen. Een jonge automobilist scheurt door de straten,
maakt een paar rondjes door de stad, maakt her en der een opgefokt ADHD-praatje met deze of gene
en gast dan weer door. Deze praatjes worden gekenmerkt door het eenzijdige karakter van de conversaties,
waarbij alleen de automobilist aan het woord komt. De monologen duren hooguit tien seconden. Een
antwoord wordt niet verwacht, niet op prijs gesteld en ook niet afgewacht. Gassen, slippen en wegwezen.
Het dorp is maar klein en na een minuutje is de ronde volbracht en is het tijd voor een nieuwe ronde.
Als hij op zijn rondje een vriend tegenkomt bij de plek waar onze fietsen staan, schrik ik op als hij zijn
pronkstuk hooguit een centimeter van míjn pronkstuk stil houdt, mijn Batavus. Ik hoop voor hem dat hij zich
van de risico's bewust is. Vooralsnog lijkt het erop van niet. Hij slaakt een paar apenkreten naar een dorpeling,
maakt een paar drukke gebaren en trekt een verveeld smoelwerk, waarmee hij lijkt aan te geven dat er niet
meer in zit dan deze eenzijdige conversatie. Op het eerste gezicht lijken de empathische vermogens van de
jongeman nog niet tot volle bloei te zijn gekomen. Hij kapt het onderhoud af en drukt zijn raampje dicht. Dan
gaat alles in een stroomversnelling. Ik hoor het gegrom van een gaspedaal dat te hard wordt ingedrukt,
ik hoor een klap van ijzer tegen ijzer, zie dat de voorflank van de auto mijn stuur meeneemt, zie het
stuur in een onnatuurlijke 90 graden hoek met het frame komt te staan, neem waar dat mijn fiets langzaam
maar zeker naar beneden schuift, hoor het stuur langs de muur omlaag schuren, zie hoe mijn voorwiel langzaam
maar zeker onder de auto schuift, merk op hoe ik opspring van het terras, hoor me zelf met alle macht en
autoriteit die ik in me heb "STOP" roepen, hoor de auto met piepende remmen weer tot stilstand komen, voel
de adrenaline in mijn lichaam pompen als ik naar de auto sprint en me zelf voor de auto gooi en de fiets
onder de auto wegtrek. Ik heb onnoemelijk veel geluk. Het achterwiel van de auto heeft nog net niet mijn fiets
vermalen. Intussen gaat het raampje open. Gevouwen handjes die om vergeving vragen. Ik heb er weinig boodschap
aan. Mijn fiets is gered, daar gaat het om.
Na dit intermezzo kunnen we weer door. Een lekkere klim brengt ons op een pas. De afdaling naar Jasa
vergt de nodige concentratie met slechtliggende bochten en veel los gruis op de weg. De tegenwind is inmiddels
aangewakkerd tot een storm. Na Jasa dalen we vals plat af maar door de tegenwind zit er totaal geen vaart in.
We bereiken de weg naar Hecho, waarna de vaart er helemaal uit is. We klimmen nu vals plat en vechten ons een
weg omhoog tegen de storm in. Slechts met enkele kilometers per uur kruipen we vooruit tegen de beukende wind.
Uiteindelijk komen we ondanks de wind toch in het bijzonder leuke plaatsje Hecho.
En dan is de vraag: blijven we hier overnachten of gaan we volgens het oorspronkelijke plan door
naar het volgende dorp Ansó? Voor dat laatste is veel voor te zeggen aangezien we morgen sowieso
al ruim honderd kilometer moeten overbruggen naar Pamplona, de plaats waar Willem morgenavond de fietsbus
naar huis moet halen. Doorfietsen betekent echter ook dat we nog een nieuwe pas moeten overwinnen met een
aanwakkerende storm tegen. We besluiten toch door te fietsen met het idee dat het terug bergaf is met een
storm in de rug, mochten de omstandigheden ons dwingen om terug te keren. We blijken geluk te hebben.
Eenmaal op de klim naar de pas bevinden we ons onverwacht in de luwte van de bergen, waardoor de tegenwind
lang niet zo erg is als verwacht. De klim naar de pas is niet al te lang en uiteindelijk hebben we alleen
de laatste kilometer echt last van de tegenwind. Op de afdaling waait het weer flink maar de weg daalt
voldoende steil af om vlot te kunnen afdalen naar Ansó, een schitterend dorp op een heuvel in het groene
dal van de Rio Veral. Hier vinden we een plaatsje op de camping.
Vanaf Ansó gaat de weg meteen omhoog. Na vijf kilometer klimmen staan we op de pas en dalen we af in
Navarra. De lange afdaling brengt ons in het Valle del Roncal. Door het Valle del Roncal dalen we verder af
en komen in een spectaculair kloofdal. In het kloofdal staan Spaanse waarschuwingsborden dat de weg is afgesloten.
We fietsen toch door om na een paar kilometer inderdaad voor een wegversperring te staan. Steenslag heeft de weg
weggeslagen. De passage blijkt met veel moeite en enig risico te overwinnen. We zijn er langs en vervolgen
onze weg. Een nieuwe klim brengt ons bij een nieuwe pas. Wederom staat er een stevige westenwind, die
steeds verder aanwakkert. Lang niet zo extreem als gisteren maar desalniettemin waait het stevig genoeg om
de vaart eruit te halen. Naast wind komt er nog meer narigheid uit het westen. Her en der hangen pittige
buien boven het land. We dalen af naar Lumbier, dat ik 10 jaar geleden ook al passeerde, op weg naar Santiago
de Compostela. Over dezelfde route trekken we verder naar Pamplona. We hebben de Pyreneeën nu definitief
verlaten. We bevinden ons in een panoramisch heuvellandschap met okergele akkers en groene heuvelruggen. De
wind zet gelukkig niet door en de wolkenlucht breekt open. De tegenwind maakt het traject natuurlijk toch taai.
Aan het einde van het traject kiezen we nog een lange passage over een weg dat nauwelijks meer is dan een
tractorspoor. De laatste kilometers voeren over steeds grotere wegen. We bereiken de buitensteden van Pamplona.
Het is al betrekkelijk laat en er is geen tijd meer om Pamplona in te fietsen. We slaan af naar het noorden en
fietsen naar Eusa. Ik zet de tent op en we hebben nog maar net genoeg tijd om samen te dineren. De buschauffeur
is een uur te vroeg en haalt Willem op van de dis. De bus staat klaar voor vertrek. We moeten snel afscheid
nemen. Willem stapt in en de bus rijdt weg. Plotseling ben ik alleen. Nog twee weken resteren om leuke dingen
te doen. Morgen wil ik de Franse Atlantische Kust bereiken. Dan ligt de volledige Franse Pyreneeënketen
aan mijn voeten.
De eerste dag alleen. Ik drink een espresso aan de bar van de camping. Buiten is het zwaar bewolkt
en het kan elk moment regenen. Volgens de jonge barbediende zal het vast ook wel regenen.
"But hey, this is Pamplona", klinkt het verontschuldigend. Zelf heb ik zo mijn eigen ervaringen
in Pamplona. Toen ik in 2000 op deze camping stond, heb ik hier de zwaarste storm meegemaakt
van al mijn fietsreizen.
Als ik wegfiets, is het in ieder geval droog. Voor het eerst alleen fiets ik over eenzame,
slingerende weggetjes door het verlaten, donkere land van Navarra en passeer verlaten Baskische
dorpen. Ik fiets naar het noorden, richting Atlantische Oceaan, richting Franse grens. Het idee
is om na de Spaanse Pyreneeën de circel rond te maken door de Franse Pyreneeën terug te
fietsen. Ik struin door het heuvelland ten noorden van Pamplona. Her en der hangt een bui boven
het landschap, soms krijg ik een bui over me heen. Het landschap, de dorpen, de grijze lucht, de regen,
mijn eenzame stemming, er zit vandaag een universele eenheid in de waarnemingen en stemmingen en
gedachten die door me heen trekken. Een sombere schoonheid die intens voelt zonder naar het positieve
of negatieve te neigen.
Ik bereik de doorgaande weg die van Pamplona naar de Baskische kust en de Franse grens leidt.
De weg bevat veel en lange tunnels maar op deze plaatsen ligt de oude weg er nog. De oude
weg leidt naar de Puerto de Belate, een sfeervolle plek met waarschijnlijk prachtige uitzichten bij
mooi weer. Mooiweer is het nu zeker niet, het regent weer. Op de hoogste gedeelten zijn geen bomen,
het is me niet duidelijk of deze ooit gekapt zijn of dat de wind en barre omstandigheden er voor
zorgen dat bomen het hier niet kunnen uithouden. Zelf vind ik het ook koud en daal maar gauw weer
af. Ik glibber naar beneden over de bochtige oude weg, totdat ik de nieuwe, brede weg bereik die vrijwel
zonder buigingen recht naar beneden gaat. Ik zet mijn Batavus op zijn zwaarste versnelling, trap met volle
kracht bij en dender met volle snelheid het Valle del Bidasoa in. Eenmaal in het dal gaat de vaart
er uit. De nieuwe weg is te breed en te druk en heeft te veel tunnels; ik verkies de bochtige oude
weg. Vanaf Bera de Bidasoa is er een onverharde weg door de vallei. Over deze weg bereik
ik de Franse grens bij Hendaye. Ineens sta ik voor de Atlantische Oceaan. Ik kijk uit over
de zee. Er hangen zware buien boven zee en boven land. Het kan elk moment mis gaan. De
kustlijn is grillig en bergachtig, vooral in het Spaanse gedeelte van de kust. Zowel het Franse
als het Spaanse deel van de Atlantische kust is desalniettemin bezaaid met steden en dorpen. Het gonst
van het drukke verkeer in Hendaye, een enorme cultuurschok na de eenzame stukken die ik vanmorgen
heb afgelegd. Deel 2 van de fietsreis is nu ook volbracht. Ik heb de Pyreneeën van oost naar
west doorkruist maar de bergen smaken naar meer. Als ik me omdraai, heb ik de hele keten van de
Pyreneeën weer voor me liggen. De Spaanse Pyreneeën heb ik nu gehad maar de Franse
Pyreneeën wachten er nog op om ontdekt te worden. Ik zet me in beweging en fiets op de bergen af.
Een korte klim brengt me op het plateau van de Corniche Basque. De weg is jammergenoeg vreselijk druk. Het is zondag
en er zijn veel dagjesmensen. Wat zich al lang aankondigde gebeurt nu toch. Stortregen. Niet van die sfeerbuitjes
zoals vanmorgen maar echt de kraan vol open. Ik daal af van het plateau om ergens te kunnen schuilen en
dat lukt bij een brug. Als de ergste regen voorbij is, klim ik over een masochistisch steil klimmetje naar de
villabuurten van Ciboure en daal vervolgens al net zo steil af het centrum van Ciboure in. Stapvoets naar beneden over
het glibberige wegdek. Ik vervolg mijn weg in oostwaartse richting en rijd het binnenland in. In het noorden ligt de
bergketen van de Pyreneeën als een lijn van weldadig groene toppen met vreemde, gehoekte vormen.
De zon komt er door maar er zijn ook spannende wolken met dreigende aambeeldvormen. Een lange, vlak
trakect voert me door karakteristieke dorpen zoals Ascain van witte huisjes met karmijnrode deuren en kozijnen.
De lange aanloop brengt me bij de eerste klim: de 169 meter hoge Col de Saint Ignace. Echt een lekkere
klim, kort en niet te steil, binnen een mum van tijd ben ik boven. Ik zal in de Franse Pyreneeën losjes
het parcours volgen van de Raid Pyrenéen, een route die over de mooiste en moeilijkste passen van de Franse
Pyreneeën zou moeten leiden. Maar natuurlijk zal ik ook eigenwijze dingen doen. De Col de Saint Ignace is de
eerste van de vele cols en zal zeker niet de moeilijkste zijn. Op de col is het enorm druk met dagjesmensen. Er
is een treintje naar de dominerende top die hoog boven de andere toppen uittorent. De top is maar 900 meter
hoog maar het uitzicht is er niet minder indrukwekkend om. Ik daal af naar het mooie plaatsje Sare en het
nog mooiere Ainhoa. Daar fiets ik de tweede col op van de Raid Pyrenéen, de 176 meter hoge Col de
Pinodiéta, ook niet moeilijk. Ik daal af naar Espelette en wijk af van de Raid Pyrenéen door een kleiner
weggetje te kiezen die me leuker lijkt dan de weg door het dal. Dat levert me een extra klim op, wat steiler
dan de andere twee. Bij het pasje ligt een boerencamping met uitzichten over de Pyreneeënketen. Te mooi
om te laten liggen. Ik zet mijn tent op en raak aan de praat met een leuk stel uit Bretagne. Er komt wijn bij
en er komen persoonlijke verhalen. De imposante wolkenpartijen en de Baskische bergen krijgen intussen een
buitenwereldse sfeer als de zon ondergaat en het land en de lucht in een dieproze gloed dompelt. Langzaam daalt de
zon achter de bergen en wordt de dag vervangen door een wilde nacht, bezaaid met sterren.
De eerste dertig kilometer naar Saint Jean Pied de Port zijn vrijwel vlak. De ochtendzon
beschijnt de karakteristieke, hoekige, Baskische bergen. De kilometers zijn snel overwonnen. Ik tref
Saint Jean Pied de Port tijdens de populaire markt. Het is verschrikkelijk druk. Het verkeer staat vast
en zelfs met mijn fiets kom ik er nauwelijks door heen. Ik waag me desalniettemin toch aan een kleine
sightseeing tour door de middeleeuwse stad. Saint Jean Pied de Port is een belangrijke pleisterplaats
aan de Jacobsroute als laatste halteplaats voor de oversteek van de Pyreneeën. Ik zal niet de Jacobsroute
volgen, dat heb ik tien jaar geleden al gedaan over een alternatieve route.
Ik fiets oostwaarts voor de drieklapper Col d'Haltza, Col de Burdincurutcheta en
Col d'Iraty, volgens de verhalen een loodzwaar drieluik. Ik fiets recht op de
Pyreneeënketen af. De Pyreneeën zijn hier nog niet zo hoog als verder in
het oosten maar de keten ziet er van een afstandje bepaald niet kinderachtig uit. De
hoogste zichtbare toppen zijn rond de 1.500 tot 1.600 meter hoogte, een hoogteverschil
van bijna 1.500 meter met Saint Jean Pied de Port. De hoogste en laatste pas van
het drieluik, de Col d'Iraty, is 1.327 meter hoog.
De weg klimt nog steeds gemoedelijk. Ik nader de bergen snel en al gauw fiets ik midden tussen de bergen.
Door het rivierdal klim ik verder en de eerste paar honderd meter heb ik betrekkelijk eenvoudig overwonnen.
Dan krult de weg ineens plompverloren met een enorm hellingspercentage omhoog. Ik schakel maximaal terug.
Nu begint het echt. Zelfs in mijn laagste verzet kan ik ternauwernood met souplesse draaien. Even heb ik
de opluchting van een iets minder steile passage maar al gauw is de weg weer net zo steil als zojuist.
Vier kilometer duurt de beproeving. Daarna sta ik 450 meter hoger op de Col d'Haltza, 781 meter hoog.
Aan weerszijden voeren steile grasweides de diepte in. Na de eerste van de drie cols volgt geen afdaling
maar een passage over de kam van de bergen, het enige vlakke stuk in de omgeving. Als de bergkam weer
omhoog voert, klimt de weg mee. Af en toe zijn er weer onverkwikkelijk steile passages maar hier meer
zo lang zo hard als naar de Col d'Haltza. Dan is ook de tweede pas bereikt, de onuitsprekelijke Col de
Burdincurutcheta. Een korte afdaling en een vlakke passage door een hoog gelegen dal en ik mag opnieuw
aan de bak. Een korte maar steile klim voert naar de derde en hoogste van de drie passen, de Col d'Iraty
of Col Bagargui. Bovenop de pas ligt het dorpje Iraty, waar ze lekkere schapenkaas maken. Daarna naar
beneden! De afdaling is minstens zo steil als de steilste stukken van de Col d'Haltza. Na de lange afdaling
volgt een kleine klim naar het mooie plaatsje Larrau. Hier is het spannendste deel van de dagtocht achter
de rug. Ik fiets nog een kleine veertig kilometer door naar de camping van Asasp, niet ver van de voet van
de Col de Marie-Blanque. Die berg bewaar ik voor morgen. Vandaag heb ik mijn vuurdoop wel gehad in de Franse
Pyreneeën.
's Morgens in alle vroegte fiets ik naar de boulangerie van Asasp. Het belooft een monsteretappe te
worden vandaag met eerst de Col de Marie-Blanque en daarna de Col d'Aubisque met als toetje de Col
du Soulor. Als ik daarna nog zin heb, kan ik ook de col des Bordères meepikken. Verreweg de grootste klim
is de Col d'Aubisque die tot 1.709 meter hoogte reikt. Op de kaart zie ik drie lijntjes naast elkaar, een blauw
lijntje - de rivier, een wit lijnte - de weg en een lief groen lijntje - Michelin vindt het een mooie route.
Een weg zonder haarspeldbochten, genoeglijk omhoog langs de rivier. De col de Marie-Blanque lijkt een
opwarmertje. In 9,5 kilometer worden bijna 800 hoogtemeters geklommen. Toch 800 meter klimmen, niet te
onderschatten. De bediende van de boulangerie kent me van gistermiddag en weet dat ik op feitsreis ben. Ze
support me en geeft me extra brood mee. Ik ontbijt op een mooie plek. Hiermee moet ik de Marie-Blanque
op kunnen. In het dorpje Escot begint de klim, die er rustig in komt. Op zich wel lekker dat een klim
er niet ineens zo hard inkomt, bedenk ik me, de ervaring van de Col d'Haltza van gisteren nog vers in
mijn geheugen. Na tien minuten rustig vals plat langs de rivier omhoog komen voorzichtig andere gedachten
in mijn hoofd. Ik heb nu al meer dan twee kilometer van de klim weggefietst en ben nog nauwelijks hoger
gekomen. De weg blijft gemoedelijk omhoog gaan door het dicht beboste dal, waar de zon prachtige
lichteffecten heeft op de bomen en de berijpte grasvelden langs de rivier. Het onvermijdelijke
gebeurt. In het slot van de klim worden de hoogtemeters gemaakt. Volgens de bordjes zijn de laatste vier
kilometer respectievelijk 11 %, 9,5 %, 13 % en 12 %. Ondanks de koele cijfers weet ik zeker dat de
Col d'Haltza gisteren steiler was. Dat moet ik later maar eens checken op mijn GPS, als ik daar behoefte
toe voel. Hoe dan ook was de Marie-Blanque aanmerkelijk lastiger dan gedacht.
Een erg mooie afdaling brengt me in het dorpje Bielle. De hoge Pyreneeën liggen aan mijn voeten.
De Col d'Aubisque zal de eerste Franse pas zijn, die door het hooggebergte voert sinds het
bereiken van de Atlantische Oceaan in Hendaye. Door een breed dal fiets ik naar Laruns,
aan de voet van de klim naar de Aubisque. Er is nog geen wolkje in de lucht, het belooft en
prachtige klim te worden. Na de klims van gisteren en de Marie-Blanque vandaag is de Col d'Aubisque
eigenlijk niet zo moeilijk. De klim is regelmatig en nergens echt steil en lijkt op een gelijkmatige
klim zoals de meeste klims van de Franse Alpen. De klim overwint bijna 1.200 meter hoogteverschil
en gaat in zijn geheel betrekkelijk gemakkelijk. De uitzichten zijn fantastisch, zeker op
de laatste kilometers als de weg door groene grasweides voert met vrije uitzichten over de
hooggebergtelandschappen rondom. Ik bereik de col, waar er ook uitzichten vrijkomen naar het
oosten. Al met al is de Aubisque voor mij een van de mooiere, zo niet een van de mooiste klims
van Europa.
De afdaling van de Aubisque is ongeschikt is voor mensen met hoogtevrees. De weg voert
dwars langs een steile flank, de plek waar Wim van Est in de Tour de France is gevallen.
Het vaste commentaar bij de Tour is dat het een mirakel is dat Wim van Est die val heeft overleefd.
Met eigen ogen zie ik bevestigd dat daar geen woord van gelogen is. Na deze passage volgt een korte
klim naar de Col du Soulor. Het is nog vroeg en ik besluit nog een col mee te pikken, de Col des
Bordères. Een smal, afgebladderd weggetje voert gemeen steil omhoog, ruim boven de 10 % zou
ik zeggen, vergelijkbaar met de laatste kilometers van de Marie-Blanque maar dan over slechter wegdek.
Ook hier kom ik boven, de afdaling naar Argelès-Gazost bevat nog een hele gemene klim maar
verder is het naar beneden sjezen. Vlakbij Argelès-Gazost vind ik een camping. Ondanks het
vele klimwerk is het nog pas half vier. Ik heb nog de nodige uren om te relaxen. Dat mag ook wel
want morgen staat onder meer de Tourmalet op het programma. En de Aspin. En misschien nog wel
een hele speciale klim... als alle omstandigheden meezitten... maar daar moet ik nog maar niet aan
denken, vandaag is vandaag en morgen is morgen.
Het is zwaar bewolkt als ik wegfiets uit de camping van Argelès-Gazost. Alles hangt volledig
in de wolken - of in de mist - wat het ook moge zijn. Dat is erg jammer want vandaag moet de
koninginnenrit worden. Van Argelès-Gazost op ongeveer 400 meter hoogte tot de Col du Toutmalet
op 2.109 meter hoogte is een klim van 1.700 meter hoogte. En dan is er op de pas nog de theoretische
mogelijkheid om via een onverharde weg richting de top van de Pic du Midi de Bigorre te fietsen. Een
theoretische mogelijkheid omdat de weg steil is met een volbeladen fiets op een onverharde weg. Een
theoretische mogelijkheid omdat ik niet weet of de weg uberhaupt fietsbaar is. Volgens mijn informatie
is er een fietsbare jeeptrack tot 2.650 meter hoogte en kan vanaf daar naar de top op 2.872 meter hoogte
gewandeld worden. In feite is alles onzeker. Misschien zijn er te veel wandelaars. Of zit het weer niet mee -
dat lijkt er nu wel op. Wellicht ben ik te moe - ik zal bij aanvang van de klim naar de Pic du Midi de Bigorre
al 1.700 hoogtemeters in de benen hebben. Alles moet meezitten, wil ik daadwerkelijk aan de klim naar
de Pic du Midi de Bigorre beginnen. Nu hoef ik me daar nog niet bezig te houden. Ik ben nog helemaal beneden,
op de drukke weg naar Luz-Saint Sauveur. Ik fiets door een smal dal vals plat omhoog door het grijze,
donkere landschap. Auto's jagen voorbij. Het enige dat de grijze monotonie doorbreekt, zijn de koplampen
van de tegenliggers die anoniem mijn blikveld in- en uitrijden. Als ik Luz-Saint Sauveur bereik, is het
stadje inmiddels wakker. Ook hier is de sfeer gehaast. Ik fiets door en sla linksaf, naar de Tourmalet.
De klim begint nu echt. De klim zelf valt vooralsnog niet zwaar - de klims in het Baskenland waren
veel steiler. Na een paar honderd meter klimmen bereik ik het plaatsje Barèges. Ik klim boven de wolken
uit. Een onverwachte sensatie om van het ene op het andere moment in de zon te fietsen in plaats van in
verstikkende dichte wolken. Ik maak links en rechts een praatje met collega's die op de racefiets
omhoog fietsen. Sommige fietsers gaan gemakkelijk, andere vechten zich meter voor meter omhoog. Ik ga
zelf vrij gemakkelijk. De Tourmalet is een lange klim maar de Col d'Iraty en de Marie-Blanque waren
veel steiler en dus moeilijker voor een fietser met volbeladen fiets. De beruchte laatste anderhalve
kilometer zijn ook niet al te zwaar. Voor ik er erg in heb, sta ik op de pas op 2.109 meter.
Deel 1 van het plan is uitgevoerd. Ik blaas even uit op de drukke uitspanning op de pas. Het is half 12
in de morgen, ik heb 1.700 meter geklommen, het is onverwachts toch nog mooi weer. Ik heb in principe
tijd genoeg om door te klimmen naar de Pic du Midi de Bigorre. De enige onzekerheid is de kwaliteit
van de weg die al dan niet naar de top leidt. Ik besluit de uitdaging aan te gaan; als het niet verder gaat
of niet op verantwoorde manier meer gaat, zal ik omkeren. Bij deze is dus deel 2 van het plan in werking
getreden.
De eerste paar kilometers zijn niet al te steil en de onverharde weg is van redelijke kwaliteit.
Daarmee is niet gezegd dat het gemakkelijk is om hier met volbeladen fiets omhoog te fietsen - het is vanaf
de eerste meter moeilijker dan de geasfalteerde kilometers van de Tourmalet - maar het gaat. De weg
voert over een behoorlijk steile flank naar een bergmeertje. Andere fietsers zijn er niet. Zelfs geen
mountainbikers. De enige andere mensen op de weg zijn wandelaars. Wandelaars die stomverbaasd zijn dat
er hier een fietser is, nota bene met volbeladen fiets. Achter het meertje verheft zich de
pyramide van de Pic du Midi de Bigorre met grote zendmasten en de gebouwen van een kabinebaan op de top.
Ik zie het vervolg van de weg op de berghelling, een zigzaglijn die steil omhoog voert en uiteindelijk
naar een hutje op de pas leidt, niet al te ver onder de top. Volgens de berichten zou de weg tot daar
eventueel fietsbaar zijn. Daarna zal er sowieso niet meer gefietst kunnen worden. Als ik zo ver kom,
is het niet te ver meer naar de top en kan ik mijn fiets achterlaten en te voet naar de top gaan.
Ik fiets langs het meer en bereik de karkas van een gebouw aan de voet van de steile klim naar
de top. Dit is het punt dat de weg een stuk ruiger wordt. En dat is tevens het punt dat de weg
echt steil omhoog voert. En dat is het punt waarna elke trap een gevecht is. Elke trap is een trap
die me dichter bij de top brengt. Ik kruip langzaam omhoog over de slingerweg. Soms slipt mijn achterwiel
weg in los zand. Soms forceert mij stuur inhaakse bochten als ik op grote stenen stuit. Elke meter van
de weg moet ik me concentreren om de volgende trap rond te krijgen zonder weg te slippen of zonder op
een grote steen tot stilstand te komen. En elke meter van de weg moet ik me concentreren op de weg die
voor me ligt, rijlijnen vaststellen met zo min mogelijk obstakels. Deze weg vergt het uiterste van me
en is ook zonder bepakking een absolute uitdaging. Met bepakking is het eigenlijk idioterie om hier
omhoog te fietsen. Maar ik voel me scherp. Tot in mijn diepste vezels voel ik me opgeladen, op de top
van mijn vermogens. Het volgende moment al voel ik weer de twijfel knagen - ga ik niet te ver? De
wandelaars die ik passeer reageren positief maar tegelijkertijd stomverbaasd. Kun je HIER omhoog
fietsen??? Met zo'n zware fiets??? Het kan - geloof ik. Dat is mijn onzekere antwoord. De wandelaars lopen
over de beste gedeeltes van de weg. Ik kan ze geen ongelijk geven. Het resultaat is wel dat ik niet
altijd de beste lijn kan kiezen. De weg wordt na elke haarspeld steiler. Het lukt niet meer altijd om
de trappers rond te krijgen. Om weer op gang te komen is een uitdaging op zich. Elke strekkende meter
kost de grootst mogelijke moeite maar elke strekkende meter brengt me ook dichter bij de top. En zeker
dichter bij de hut. Ik nader de hut sneller dan verwacht. Nog een bocht. Nog een laatste inspanning.
Nog een klein stukje. Ik bereik de pas, vlak onder de top. Ik kom nog een stukje verder met de fiets.
Aan het begin van het smalle voetpaadje parkeer ik mijn fiets. De laatste paar honderd meter naar de
top leg ik wandelend af. Dan sta ik op de top van de 2.872 meter hoge Pic du Midi de Bigorre. Ver beneden
me zie ik de Col du Tourmalet. Daar achter verheft zich de hoofdkam van de Pyreneeën. Ik sta op gelijke
hoogte als de hogere toppen van de Pyreneeën. Een indrukwekkend gezicht. Beneden me, meer dan 2.500
meter lager, zie ik het laagland van Frankrijk liggen.
Dan is het tijd om de terugtocht te aanvaarden. Ook de weg naar beneden is een uitdaging. Ik loop naar
de fiets terug en begin de afdaling. Het verbaast me dat de afdaling niet al te moeilijk is. Ook niet
gemakkelijk, maar het gaat vlotter dan gedacht. Met de nodige inspanning bereik ik het asfalt van de
Col du Tourmalet en laat me naar beneden glijden over het gladde asfalt. Heerlijk, snelheid!! Ik suis
langs La Mongie en in vliegende vaart laat ik me meevoeren met de weg, die me in Sainte Marie de Campan
brengt. Ik besluit dat om vandaag ook nog naar de Col d'Aspin te fietsen en af te dalen naar Arreau.
Dat komt beter uit voor morgen en ik heb eigenlijk nog wel zin in nog een klimmetje. De Col d'Aspin
is ook niet al te moeilijk en niet al te lang van deze kant. Na een uurtje sta ik op de pas en kijk
ik steil naar beneden, waar een spannende haarspeldafdaling over de steile flanken naar beneden voert.
De afdaling blijkt een van de meest spectaculaire asfaltafdalingen die ik heb gedaan, een waardige afsluiter
van een gedenkwaardige dag. De dag dat ik een van de moeilijkste en zeker een van de langste klims van Europa
heb gedaan. Ik vind een plaatsje in de camping Municipal van het prachtige bergdorpje Arreau.
Er zijn voor vanmiddag stevige buien met onweer voorspeld, een slechtweergebiedje dat al
enkele dagen aangekondigd staat voor vandaag. Het plan is dan ook eenvoudig: zo goed mogelijk
gebruik maken van de uren dat het weer nog goed is. Ik heb drie opties:
1) De saaie maar snelle optie: de Col de Peyresourde oversteken en afdalen naar de camping
van Saint Béat;
2) De officiële route van de Raid Pyrenéen: de Col de Peyresourde en de Col du
Portillon oversteken en vervolgens de lange vlakke route over de drukke N-230 naar de camping van
Saint Béat;
3) De enige echt leuke route: de Col de Peyresourde oversteken en vervolgens de Port de Balès,
de nieuw populaire klim van de Tour de France, en afdalen naar Saint Béat;
Om half 8 heb ik al ontbeten en heb ik mijn kampplaats opgebroken en ben ik op weg. Het weer
is nog steeds goed, al is het vochtig en benauwd. De route naar de Col de Peyresourde is niet zo bijzonder.
Ik fiets over een relatief grote weg, vooralsnog gaat de weg nog niet steil omhoog. Pas na tien
kilometer klimt de weg boven het dal en wordt het toch nog boeiend met mooie uitzichten
over het dal met mysterieuze mistflarden tussen de dorpen. Terwijl beneden in het dal de mist
nog niet is opgelost, rollen boven de hoge wolken al binnen, een voorbode van de aangekondigde
weersverslechtering.
Ik bereik de pas om 9 uur en daal gelijk af. Een dik kwartier later heb ik
een paar honderd meter afgedaald en bereik ik de afslag naar de Port de Balès. Het weer
is nog goed, ik schakel terug en ik zie dat ik gekozen heb voor de leuke optie. Na drie steile kilometers
vlakt de klim af en rijd ik door een dal met boerendorpjes vals plat omhoog. Pas op de laatste zes
kilometer wordt de klim weer steiler maar nergens wordt de klim gemeen steil. Ik heb uitzichten over
de besneeuwde bergen van de hoogste Pyreneeëntoppen maar door de steeds dikker wordende bewolking
is het uitzicht dof. Het had veel mooier kunnen zijn. Ik bereik de pas en rust even uit. Daarna
begin ik aan de lange afdaling. Het is duidelijk dat deze kant van de pas een aanmerkelijk moeilijkere klim
is dan de kant waar ik vandaan kom. Na de afdaling heb ik nog enkele kilometers te overbruggen en even na een
uur sta ik al op de camping van Saint Béat. Even na het opzetten van de tent vallen de eerste koude
druppels uit de hemel. Tegelijkertijd vallen warme druppels uit de douche. Die zijn voor mij... De
planning kon slechter...
De dag begint met twee steile klims. de Col de Menté klimt 850 meter in 9 kilometer en de de portet d'Aspet
klimt 430 meter in 4,4 kilometer. Ik ben al vroeg op weg en even na 9 uur heb ik beide klims in de benen
en sta ik op de Portet d'Aspet. Beide klims waren prachtig, mede dankzij de strijklichten van de laagstaande
zon. Na het stevige klimwerk volgt een lange afdaling en een nog veel langer vlak traject naar Castillon en
Couserans aan de voet van de klim naar de Col de la Core. Deze klim is veel minder steil dan de Col de Menté
of de Portet d'Aspet maar deze gaat des te slechter. Voor het eerst in de fietsreis is het overweldigend heet
en daar ben ik blijkbaar nog niet aan gewend. De klim loopt ook niet met kleine afdalingen die me uit het
ritme halen. Niet erg allemaal. Na het bereiken van de pas daal ik af naar Seix en zoek een plaatsje op de
camping. Het middagprogramma bestaat deze keer niet uit uitdagende klims maar centreert zich rondom het
zwembad van de camping en de aanpalende bar.
Seix blijkt een prachtig plaatsje te zijn. Er is een prachtig samenspel van de koele kleuren
van de rivier en de mist en de warme kleuren van het dorp dat zich baadt in de eerste zonnestralen.
Een nieuwe positieve verrassing is dat de patisserie buitengewoon goede waar blijkt te verkopen.
Als ik weg fiets, blijkt het aangenaam fris te zijn. Nog wel. Het lijkt weer een zonovergoten en
vooral hele hete dag te gaan worden. Ik klim langzaam omhoog door he dal van Ustou. Ik fiets omhoog
baar de Col de Latrape. De pas ligt op 1.111 meter hoogte. Het landschap is ondanks de geringe hoogte
indrukwekkend. De massieven hebben de allure van Himalayabergen. Anders dan in de Himalaya bereik
ik de pas zonder noemenswaardige moeite en daal af naar Aulus les Bains, waar ik twee jonge
fietsreizigers tegenkom die ik op de camping van Saint Béat en gistermiddag op de
camping van Seix ook al tegen kwam. Zij zijn nog vroeger dan ik begonnen. Het zijn de
eerste fietsreizigers die ik tegenkom in de Pyreneeën. Na het uitwisselen van
ervaringen fiets ik door voor de pittige klim naar de Col d'Agnès.
De eerste helft van de klim is continu rond de 10 % steil. De tweede helft is iets minder steil. Het is
nog niet heet en ik verteer de klim goed. Een laatste serie van haarspeldbochten brengt me op de pas
op 1.570 meter hoogte, 900 meter steil boven Aulus les Bains. Ik geniet van de prachtige uitzichten.
Dan daal ik af naar een nabij gelegen meertje en begin ik aan de korte klim naar de Port de Lers.
Na een kwartier sta ik boven. Dan volgt een hele lange afdaling, eerst serieus naar beneden naar
Vicdessos, dan een bijtrapafdaling naar de bakoven van Tarascon sur Ariège. In Tarascon sur
Ariège is het niet alleen ongenadig heet, het is ook druk. Ik bevind me nu op de doorgaande weg
tussen Toulouse en Andorra. Tijd voor een pitstop. In een cafeetje zit ik achter een kop cappuccino te
bedenken of ik nog verder door zal fietsen vandaag. Een Ierse fietsreiziger vertelt dat hij een paar
maanden door Europa trekt, een jaarlijks terugkerend ritueel. Hij zal over de drukke weg naar Ax-les-Thermes
en Andorra fietsen en dan door naar Gibraltar. Ik moet zelf ook richting Ax-les-Thermes fietsen maar ik
opteer voor een obscure weg in een paralleldal even verderop, de weg die leidt naar de Col de Marmare en
de Col de Chioula. Deze route blijkt evenwel veel zwaarder dan verwacht, enerzijds door de hitte en
anderzijds door het grillige verloop van de klim met veel tussenafdalingen. Uiteindelijk maak ik veel meer
hoogtemeters en veel meer lengtemeters dan voorzien. Een uiterst taaie en lange finale van een toch
al pittige dag. Na het bereiken van de Col de Marmare en even later de col de Chioula volgt eindelijk
de afdaling naar Ascou. De camping van Ascou blijkt echter nog drie kilometer bergopwaarts richting de
Port de Pailhères te zijn. Als ik dan eindelijk de camping bereik, is het eind goed al goed. De
camping ligt prachtig tussen de bergen, ver van dorpen en steden. De camping heeft een fijne sfeer en
wordt gerund door landgenoten. Als ik mijn tent opzet, gaat de zon al onder en kleurt de bergen in
diep roodoranje.
Ik voel de inspanningen van de laatste dagen als ik tegen de Port de Pailhères omhoog fiets.
Ik ben om half 9 vertrokken, ik wil de hitte voor zijn vandaag. De laatste paar honder hoogtemeters
van de klim zijn rond de 9 % steil, niet steiler dan de meeste andere klims. Ik heb er nog de nodige
moeite mee. Het lukt me niet om mijn stramme benen los te fietsen. Desalniettemin ben ik vrij vlot
boven. De afdaling aan de andere kant van de pas slingert wild naar beneden. Een duizelingwekkende achtbaanafdaling
brengt me in het dorpje Mijanès en even verderop kruis ik de route die ik twee weken geleden met
Willem aflegde, op weg waren naar Spanje.
Ik daal verder af naar de rivier en klim naar het verlaten dorp Escouloubre les Bains.
Het is pas 11 uur in de morgen en het is al bloedheet. Dat gaat nog wat worden vandaag.
Ik besluit bij deze alvast dat de Col de Jau mijn laatste klim wordt vandaag, daarna hoef
ik alleen maar af te dalen naar Prades. De weg naar de Col de Jau klimt en daalt over de nodige voorpasjes.
Na de Col de Moulis verlies ik al de nodige hoogtemeters maar na de klim naar de Col de Caravel volgt zelfs
een vierhonderd meter lange afdaling. Meters die ik allemaal weer terug moet klimmen en daarna nog eens 250
meter extra. Afschuwelijk heet, dat is de korte samenvatting van de slotklim naar de Col de Jau. Meer valt
er ook niet over te zeggen. Ik ben blij als ik boven ben.
Op de pas rust ik lange tijd uit, een rustpauze die ik echt nodig heb. Dan daal ik af,
1.200 meter naar beneden, de hitte in. de afdaling brengt nul verkoeling. Door een kaal,
open landschap daal ik af naar het prachtige Catalaanse dorp Mosset. Dan weer verder
naar beneden. Mediterrane geuren. Rozemarijn? Tijm? Te heet om na te denken. Ik bereik
Prades. Ik begroet een oude man in het Frans. "Bomdia", zegt hij op corrigerende toon terug in het
Catalaans. Als ik verder om me heen kijk, zie ik het Catalaanse nationalisme overal terug. Naambordjes
van steden, Catalaanse vlaggen, Catalaanse stickers op de auto's. Het verbaast me dat de mensen hier
zo fel zijn ten aanzien van de Catalaanse zaak. Ik heb de indruk dat dat tien jaar geleden nog niet zo
was. Ik bereik de camping. Ik word met een open glimlach ontvangen. "Bomdia", begroet de man met
de versleten spijkerbroek en het "Free Catalonia" shirt.
Er hangen onbestemde wolken boven de vallei. Ik passer het mooie dorpje Eus, dat steil tegen de bergen is
gelegen. Bij Marquinaxes begint de lange, niet al te steile klim naar de Col Palomère, de laatste
grote klim van de Pyreneeën. De weg scheert langs het Massif du Canigou, een volumineuze berg van 2.700
meter hoogte, die ver uitsteekt boven de uitlopers van de Pyreneeën. Langzaam klimt de weg steeds verder
uit boven de rivier. Het dal wordt steeds nauwer. Kilometers achter elkaar blijft de weg op deze manier
boven de rivier slingeren. Dan daalt de weg naar de rivier bij het prachtige plaatsje Baillestavy. Dan
klimt de weg weer verder, dieper in het geheimzinnige Massif du Canigou. De klim is na Baillestavy iets
steiler maar moeilijk is de Col Palomère zeker niet.
Ik bereik de pas als de wolkenlucht net een beetje gebroken is. Zodoende heb ik onverwacht toch
nog uitzichten over het reusachtige massief van Canigou. De zee kan ik niet zien, daarvoor
is het te heiig. Een lange, vloeiende afdaling naar de zee krijg ik ook niet. Althans wel
lang maar niet vloeiend. De afdaling wordt onderbroken door de nodige tussenklims naar passen
als de Col Xatard en de Col Fourtou. Een hoogtepunt onderweg is de intens sfeervolle kapel "La
Trinité" bij Prunet et Belpuig. De laatste col, de Col de Llauro, krijg ik gratis. Ik hoef
geen meter te klimmen. In de afdaling raas ik de de pas over en daal verder af naar Llauro en
Vivès en bereik de drukke weg naar Le Boulou.
De sfeervolle bergweggetjes hebben plaats gemaakt voor de brede, drukke, sfeerloze autoweg naar de zee.
Doorbijten. Bij Montesquieu des Albères verlaat ik de drukke weg en fiets over een heuvelachtig parcours
naar Soride en Argelès sur Mer. Nu ik zo ver ben gekomen, wil ik de Raid Pyrenéen ook afmaken.
Het eindpunt is Cerbère, het meest zuidelijk gelegen Franse kustplaatsje aan de Middellandse Zee,
vlakbij de Spaanse grens. Ik fiets naar Collioure, een mooi gelegen maar intens druk dorp aan de Middellandse Zee.
Na Collioure fiets ik door het grillige landschap van de Côte Vermeille waar de Pyreneeë zich in
de Middellandse Zee storten. Het mooiste stuk van de Franse kust is tussen Banyuls en Cerbère. Cerbère
is het eindpunt van de Raid Pyrenéen en ook voor mij een mooie gelegenheid om de Raid Pyrenéen,
de doorsteek van de Franse Pyreneeën van de Atlantische Oceaan naar de Middellandse Zee, te
beëeindigen. Acht dagen en drie uur geleden stond ik aan het begin van de Raid Pyrenéen in
Hendaye, aan de Atlantische Kust. Een dikke week heeft het me gekost om de Franse Pyreneeën te
doorkruisen. Een mooi avontuur. Wat me nu nog rest, is in vier dagen naar het plaatsje Suze la Rousse
te fietsen, zestig kilometer ten noorden van Avignon. Daar zal de fietsbus vertrekken die me weer
terug naar huis moet brengen.
Nu het rondje Pyreneeën is volbracht, heb ik nog een paar dagen over om naar Suze la Rousse te fietsen,
in de Rhônevallei. Hier zal over een paar dagen de bus terug naar huis vertrekken. Voor vandaag
is de opdracht eenvoudig, zo ver mogelijk naar het noorden fietsen. Hoe verder ik kom,
hoe meer tijd ik over heb voor leuke routes in het Centraal Massief.
Ik fiets terug naar Collioure en Argeleès, waar ik definitief de bergen verlaat. Vanaf Argelès
naar het noorden is het landschap langs de kust vlak. Over kaarsrechte wegen fiets ik door
drukke, sfeerarme kustplaatsen. Logischerwijs is dit traject niet bepaald een hoogtepunt na bijna drie weken
van mooie tot buitengewoon mooie landschappen in de Pyreneeën. Een werkelijke tegenvaller is dat het
traject ook nog eens niet opschiet. De wegen zijn niet alleen druk maar ook slecht onderhouden. Door de
gaten in de weg kom ik niet in ene ritme en ben ik alleen maar bezig met me op gang te trekken, zonder
de beoogde koerssnelheid te behalen of vol te houden. Het grootste probleem is echter een genadeloze,
stormachtige noordenwind. Als ik bij het plaatsje Villelongue de Salanque de kustvlakte heb doorkruist,
heb ik de keuze tussen een vlakke route over de drukke autoweg langs de kust en een route door de
heuvels die door zo goed als verlaten gebieden voert. Ik kom een collega fietsreiziger tegen, die voor
het eerst een lange fietsreis heeft ondernomen. Hij heeft vandaag al de hele dag over de drukke autoweg
gefietst. Hij heeft nog meer weerstand tegen de harde tegenwind dan ik en ondanks zijn moeizame ervaringen
op de drukke autoweg, kiest hij toch over een vervolg over de autoweg. De jongeman lijkt me goed gezelschap;
ik probeer hem over te halen om de omweg te doen. Het blijkt vergeefse moeite. Hij wil zo snel mogelijk
meters maken.
Toch weer alleen. De wind jaagt ongenadig voort over het open, mediterrane landschap. Met kruipsnelheid
nader ik de heuvels. Als de weg begint te klimmen, valt mijn snelheid bijna stil. Heb ik wel de goede
keuze gemaakt? Waarschijnlijk zou ik me dezelfde vraag hebben gesteld als ik nu zou voort ploeteren
over de autoweg met langs razende vrachtwagens. Het landschap is intens verlaten. Als ik eindelijk
een nederzetting bereik, is er geen teken van leven. Ik doorkruis het gehucht Opoul-Périlles en
klim naar een kleine pas. Zelfs op de afdaling moet ik stevig doortrappen om enige vaart te krijgen en te
houden. Nog twee kleine passen verder draait de weg weer terug richting de kust en heb ik de wind voor even
niet meer tegen. In een mum van tijd ben ik weer bij de kust, waar ik korte tijd alsnog over de autoweg moet
rijden. Slecht wegdek, tegenwind, continu voorbij jagende vrachtwagens. Het is hier afschuwelijk. Als
ik na een paar minuten de weg kan verlaten, ben ik blij dat het bij die paar minuten is gebleven. Een
onverwacht landschappelijk hoogtepunt blijken de binnenzeeën ten zuiden van Narbonne. Er zijn
grote groepen flamingo's te zien, een fascinerende aanblik. Land en water vormen een onvoorspelbaar
landschap met vreemde rode bodems, verblindend witte zoutconcentraties en hallucinerende weerspiegelingen
over het ondiepe zeewater. Na het doorkruisen van dit landschap bereik ik Narbonne, waar ik een camping vind.
Vanwege de verwachte tegenwind ben ik er vroeg bij. Ik wil vandaag meters maken. Als er weer
een stormachtige noordenwind staat zoals gisteren, kan het een lange dag worden. Tot mijn
verbazing is de wind afwezig. Zonder dat het moeite kost, vlieg ik voort over kleine weggetjes over het
vlakke landschap tussen Narbonne en Béziers. Ik bereik Béziers en fiets door naar naar het
oude, toeristische stadje Pézenas. Langs de rivier de Hérault blijft de koers vlak. Via Gignac en
Aniane bereik ik de zuidelijke uitlopers van het Centraal Massief. Tussen Aniane en Saint Guilhem le
Désert ligt de Pont du Diable, letterlijk de Duivelsbrug, die de kloof van de Hérault oversteekt
op het punt dat de rivier het gebergte verlaat en de laagvlakte in stroomt. Ik steek de brug over en fiets
zo van de wijnvelden het gebergte van het Centraal Massief in. Ik fiets naar het pelgrimsdorpje Saint
Guilhem le Désert, een prachtig plaatsje. Het is tijd om te besluiten wat te doen in de laatste dagen.
De lange route dwars door het Centraal Massief of de korte route zuidelijk om het Centraal Massief heen.
Ik besluit voor het eerste. Dat betekent wel dat ik vandaag nog aan de bak moet om de verlaten plateaus
rond de rivier de Hérault en de Vis over te steken. Maar allereerst zal ik uit de laagvlakte
omhoog moeten, naar de hoogvlakte.
Ik fiets terug naar de Pont du Diable en fiets naar Montpeyroux. Hier begint de klim naar de Col de
Vent, letterlijk de 'Windcol'. Een toepasselijke naam want na een windstille ochtend waait het nu
stevig. Niet zoals gisteren, maar genoeg om er hinder van te ondervinden. De weg slingert alle kanten
op en de kaart laat zien dat ik nauwelijks enige progressie maak. Als ik eindelijk op de pas sta,
sta ik daadwerkelijk op de hoogvlakte. Een kaarsrechte weg voert door het panoramische landschap.
Links en rechts verheffen zich eenzame heuvelruggen boven de vlakte. De wind staat hier gunstig en ik vlieg
in volle vaart door het landschap. Dat mag ook wel, want ik blijk me te hebben verkeken op de afstand. Het grote
mes erop en doormalen. In een mum van tijd steek ik de hoogvlakte over. De zon staat al laag als ik aan
de rand van het plateau sta. Voor me ligt de geweldige canyon van de Cirque de Navacelles. Het lichtspel
is adembenemend. Dat is het voordeel van een slechte planning, ik ben dermate laat nog onderweg, dat ik de Cirque
de Navacelles op zijn mooist mee maak. Ik daal af, de kloof in, naar het plaatsje Navacelles. De rivier heeft
hier een boog om een rotspunt uitgesleten; op de rotspunt, midden in het dal, ligt de nederzetting van
Navacelles. Ik steek het dal van de Vis over en klim aan de overzijde steil omhoog naar het plateau ten noorden
van de canyon. Boven aangekomen kijk ik voor de laatste maal de kloof in. De laatste zonnestralen werpen hun
licht in de kloof. Het dorpje Navacelles wordt op schitterende wijze opgelicht tussen het omringende landschap
in de schaduw. Ik verlaat de kloof en heb ik een laatste hoogvlakte over te steken. Deze is niet al te groot
en met de wind mee plus een flinke inspanning mijnerzijds is ook deze hoogvlakte vlot overgestoken. De zon
is al onder en spoedig zal de schemering inzetten. Een lange afdaling brengt me in Le Vigan, waar ik een
camping vind. Als ik de tent opzet, begint het al te schemeren. De volgende keer moest ik maar eens meer
minder krap plannen. Maar wat resteert, is toch vooral de tevredenheid over de schitterende dag.
Mijn eerste doel van vandaag is om de Mont Aigoual te beklimmen, een 1.567 meter hoge berg op
de rand van het Centraal Massief, in het Nationale Park de Cévennen. Ik heb de berg
in de herfst van 2004 al eens eerder beklommen vanuit Meyrueis. Toentertijd hadden we erg slecht
weer. Dit is de mogelijkheid om met mooi weer de top te beklimmen. De Mont Aigoual is
onsterfelijk gemaakt in het boek "De Renner" van Tim Krabbé. De literaire wielergeschiedenis
doet vermoeden dat we hier met een mythische, bijna onbeklimbare berg van doen hebben. Er zijn
verschillende wegen die naar de top leiden. Ik beklim de flanken van de Gigant van de Cévennen
via de Col de Minier. De route van Le Vigan via de Col du Minier naar de Mont Aigoual is
misschien wel de gemakkelijkste lange klim van de Wereld. De eerste duizend hoogtemeters van
Le Vigan naar de Col du Minier klimmen nergens steiler dan 4 tot 5 %. Lekker gezapig peddel ik
omhoog en ondanks de geringe moeite gaat het ook nog eens met snelheden die niet bijeen klim horen.
Op de Col du Minier hoef ik niet uit te rusten. Het vervolg van de weg is vlak en even later komt er
zelfs een kleine afdaling. Ik begin aan de slotklim naar de kale kolos. Voor het eerst doet de stijging
aan een klim denken maar omdat ik in een peloton met veteranen terecht kom en aan de praat raak
de taaie veteranen, vergeet ik dat ik met een klim bezig ben en word ik opgeschrikt als ik
zie dat de weg ophoudt. We zijn al boven. Ik heb 1.300 meter geklommen vanaf Le Vigan. Ik word
geacht moe te zijn maar niets is minder waar. Desalniettemin vind ik dat ik een rustpauze
verdiend heb. Ik geniet van het uitzicht op het terras van de grote uitspanning op de top.
Duidelijk is het silhouet van de nog bekendere gigant te zien, die van de Mont Ventoux. Het
weer is prachtig vandaag, de omstandigheden doen in niets denken aan de grimmige omstandigheden
van 2004, op die dag dat er zo veel meer afschrikkende werking uit ging van de legendarische
berg van Tim Krabbé.
Ik daal af naar Florac. Ik sla af naar Le Pont du Montvert en de Col de la Croix de Berthel.
De klim voert langs de barre, verweerde granieten bergrug van de Mont Lozère. Op de Col
de la Croix de Berthel bereik ik de laatste grote pas. Naar het oosten toe ligt een diep
versneden landschap dat langzaam daalt naar het dal van de Rhône. Ik begin aan de lange,
slingerende afdaling. Ik kies een secundaire route over een lange bergkam die parallel
aan de rivieren ten noord- en zuidzijde van de kam die enkele honderden meter lager
liggen. In de afdaling krijg ik toch nog enkele venijnige klimmetjes voor de kiezen.
Het is stikheet geworden en daarnaast vochtig. De bedompte lucht hangt als een natte
dweil om me heen. Op de klimmetjes wordt de dweil uitgewrongen; dikke druppels zweet
verzamelen zich op mijn voorhoofd, groeien aan en vallen naar beneden. De laatste kilometers
vallen zwaar en als ik eindelijk beneden ben in het stadje Bessèges ben ik wel klaar voor
vandaag. Beneden is het nog weer een paar graden warmer; er hangt een tropische bui in de lucht.
Als ik mijn avondeten heb ingekocht en me heb geïnstalleerd op de camping, hangt de bui
nog steeds in de lucht zonder dat er een druppel is gevallen.
Day 42: Bessèges - St Ambroix - Barjac - Vallon Pont d'Arc - Gorges de l'Ardèche - St Martin d'Ardèche - Aiguèze - St Paul Trois Châteaux - Suze la Rousse
De laatste dag van de reis begint niet feestelijk. Het is bewolkt en de hogere bergtoppen zijn
aan het zicht onttrokken. De omstandigheden zijn niet inspirerend. Maar er is ook een gunstige
conditie. Het is aanmerkelijk koeler dan gisteren. Ik laat de pedalen ontspannen rondgaan
en over rustige landweggetjes fiets ik naar St Ambroix en Barjac en uiteindelijk naar
Vallon Pont d'Arc. Plotseling reekt de zon door de wolken en alles wordt letterlijk en figuurlijk
opgelicht. In Vallon Pont d'Arc is het gedaan met de eenzaamheid. De kleine stad vormt de toegangspoort
tot een van de meest toeristische locaties in Frankrijk: de Gorges d'Ardèche. De stad is letterlijk
de toegangspoort tot de bekende kloof: de rotsen vormen een natuurlijke boog over de rivier de
Ardèche. Talloze mensen genieten dit wonder van de natuur. Maar eigenlijk is dit nog
maar het begin. De Ardèche rivier baant zich een weg tussen de verticale kalksteen wanden
enslingert zich door de rotsen een weg naar het Rhônedal. De weg volgt de koers van de rivier
op het noordelijke plateau. Steeds nieuwe uitzichten doemen op. De lange gorges d'Ardèche
is de laatste highlight van de reis. Bij St Martin d'Ardèche verlaat ik de gorges. Ik
daal af naar het brede Rhônedal en steek het dal over. Bij St Paul Trois Châteaux
fiets ik een zijdal in. Een kleine klim brengt me naar een naamloze pas. In de verte zie ik
de imponerende pyramide van de Mont Ventoux. Dit maal zal ik niet naar de top van de mythische
berg klimmen. Ik daal af naar Suze la Rousse, het eindpunt van deze reis.
Dag 1: Bunnik - Utrecht - Ameide - Kinderdijk - Dordrecht - Heerjansdam 86 km
Dag 2: Heerjansdam - Hoekse Waard - Overflakkee - Schouwen Duiveland - Oosterscheldedam - Veere - Middelburg - Vlissingen - Breskens 124 km
Dag 3: Breskens- Sluis - Brugge (België) - Ieper - Kemmel 103 km
Dag 4: Kemmel - Kemmelberg - Rode Berg - Zwarte Berg - Verchin (Frankrijk) - Hesdin - Vironchaux 115 km
Dag 5: Vironchaux - Saint-Valéry-sur-Somme - Le Hourdel - Cayeux - Ault - Dieppe - Pourville sur Mer 99 km
Dag 6: Pourville sur Mer - Quiberville - Veules les Roses - Fécamp - Yport - Étretat / Falaise d'Aval 96 km
Dag 7: Étretat - Harfleur - Le Havre - Honfleur 53 km
Dag 8: Honfleur - Lisieux - Vimoutiers - Exmes - Sées 118 km
Dag 9: Sées - Forêt d'Écouves (408 m) - St Céneri le Gérei - Sille le Guillaume - Malicorne sur Sarthe 118 km
Dag 10: Malicorne sur Sarthe - La Flèche - Baugé - Les Rosiers - Saumur - Montsoreau - Fontevraud sur l'Abbaye - Candes Saint Martin - Montsoreau 107 km
Dag 11: Montsoreau - Chinon Saint Jacques - Ussé - Azay le Rideau - Cathérine de Fierbois 77 km
Dag 12: Cathérine de Fierbois - Ligueil - Azay le Ferron - Saint Gaultier - Argenton sur Creuse 105 km
Dag 13: Argenton sur Creuse - Saint Marcel - Gargilesse Dampierre - Fresselines - Chambon - Bonnat - Clugnat - Boussac - Poinsouze 109 km
Dag 14: Poinsouze - Toulx Sainte Croix - Évaux les Bains - Pionsat - Ménat - Châteauneuf les Bains 108 km
Dag 15: Châteauneuf les Bains - Manzat - Orcival - Le Mont Dore - Le Tour d'Auvergne 97 km
Dag 16: Le Tour d'Auvergne - Condat - Saint Saturnin - Puy Mary (1.589 m) - Mandailles - Col de Perthus (1.304 m) - Vic sur Cère 108 km
Dag 17: Vic sur Cère - Col de Curebourse (997 m) - Mur de Barrez - Entraygues sur Truyère - Villecomtal - Rodez 102 km
Dag 18: Rodez - Pont de Salars - Salles Curan - Saint Rome de Tarn 67 km
Dag 19: Saint Rome de Tarn - Saint Affrique - Brusque - Lamalou les Bains 96 km
Dag 20: Lamalou les Bains - Poujol sur Orb - Saint Chinian - Bizanet 82 km
Dag 22: Bizanet - Montjoi - Gorges de Galamus - Saint Paul de Fenouillet - Axat 114 km
Dag 23: Axat - Quérigut - Col de Mel (1.764 m) - Mont Louis - Puigcerdà (Spanje) - Seo d'Urgell 129 km
Dag 24: Seo d'Urgell - Adrall - Puerto del Canto (1.725 m) - Rubió - Torreta de l'Orri (2.439 m) - Rialp - Sort 76 km
Dag 25: Sort - Guerri de la Sal - Peramea - Senterada - Coll de Creu de Perves (1.350 m) - El Pont de Suert - Castelló de Tor - Vall de Boí - Taüll - Castelló de Tor 103 km
Dag 26: Castelló de Tor - Bonansa - Puerto de Bonansa - Campo - Villacarli - Collado de Foradada - Ainsa 80 km
Dag 27: Ainsa - Broto - Torla - Rio Ara - Torla 80 km
Dag 28: Torla - Puerto de Cotefablo (1.423 m) - Biescas - Sabiñanigo - Jaca - Aisa - Jasa - Hecho - Ansó 126 km
Dag 29: Ansó - Burgui - Salvatierra - Bigüézal - Lumbier - Urroz Villa - Pamplona (Eusa) 118 km
Dag 30: Pamplona (Eusa) - Alkotz - Puerto de Belate (857 m) - Bera de Bidasoa - Hendaye (Frankrijk) - Ascain - Ainhoa - Espelette - Itxassou 138 km
Dag 31: Itxassou - Saint Jean Pied de Port - Col de Burdincurutcheta (1.135 m) - Col d'Iraty (1.327 m) - Larrau - Arette - Asasp 119 km
Dag 32: Asasp - Escot - Col de Marie Blanque (1.035 m) - Bielle - Laruns - Col d'Aubisque (1.709 m) - Col du Soulor (1.474 m) - Arrens - Col des Bordères (1.156 m) - Argelès Gazost 90 km
Dag 33: Argelès Gazost - Luz Saint Sauveur - Col du Tourmalet (2.109 m) - Pic du Midi de Bigorre (2.872 m) - La Mongie - Sainte Marie de Campan - Col d'Aspin (1.489 m) - Arreau 91 km
Dag 34: Arreau - Vallée de Louron - Col de Peyresourde (1.569 m) - Saint Avenin - Port d Balès (1.755 m) - Mauléon Barousse - Saint Béat 78 km
Dag 35: Saint Béat - Col de Menté (1.349 m) - Couledoux - Col de Portet d'Aspet (1.069 m) - Castillon en Couserans - Col de la Core (1.395 m) - Seix 75 km
Dag 36: Seix - Col de Latrape (1.111 m) - Aulus les Bains - Col d'Agnès (1.570 m) - Port de Lers (1.517 m) - Vicdessos - Tarascon sur Ariège - Col de Marmare - Col de Chioula (1.431 m) - Ascou 120 km
Dag 37: Ascou - Port de Pailhères (2.001 m) - Mijanès - Col de Jau (1.506 m) - Mosset - Prades 83 km
Dag 38: Prades - Eus - Finestret - Baillestavy - Col Palomère (1.036 m) - Prunet et Belpuig - Llauro - Vivès - Le Boulou - Montesquieu des Albères - Soride - Argelès sur Mer - Collioure - Banyuls - Cerbère - Banyuls 137 km
Dag 39: Banyuls - Collioure - Argelès Plage - Saint Cyprien Plage - Villelongue de Salanque - Opoul Périlles - Feuilla - Sigéan - Bages - Narbonne 132 km
Dag 40: Narbonne - Béziers - Pézenas - Gignac - Aniane - Saint Guilhem le Désert - Montpeyroux - Col de Vent (703 m) - Cirque de Navacelles - Montdardier - Le Vigan 178 km
Dag 41: Le Vigan - Col du Minier (1.264 m) - Mont Aigoual (1.567 m) - Florac - Le Pont du Montvert - Col de la Croix de Berthel (1.088 m) - Bessèges 145 km
Kaart van de route
Statistieken
Feiten en Cijfers
Feiten en Cijfers
# Dagen
# Fietsdagen
Afgelegde fietsafstand
Gemiddelde afstand / Dag
Grootste afstand op een dag
Grootste hoogteverschil op een klim
Grootste hoogteverschil op een dag
Hoogste punt met de fiets
Hoogste punt (lopend)
Statistieken
42
41
4.312 km
103 km
178 km
2.232 m (Pic du Midi de Bigorre)
3.000 m
2.662 m (Pic du Midi de Bigorre)
2.872 m (Pic du Midi de Bigorre) Hoogtepunten
Regio
Normandische kust
Massif Central
El Torla / Ordesa
Aragón
Frans Baskenland
Franse Pyreneeën
Frans Catalonië
Cévennes
Hoogtepunten
De kalkkliffen van de Normandische kust met de Falaises van Étretat
De vulkanische regio's van de Auvergne en de Cantal
De meest spectaculaire berglandschappen van de Spaanse Pyreneeën
Open landschappen en eenzame bergruggen in prachtige aardse kleuren
Karakteristieke bergen, dorpen en mensen en de loodzware Col d'Iraty
Testen van de vorm p[ de grote cols zoals de Aubisque of de Tourmalet
Het land van ongekend schone bergdorpen
Kloofdalen, hoogvlaktes en verweerde bergketens in het Nationale Park van de Cévennes Dag tot Dag
Dag
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Route
Bunnik - Utrecht - Ameide - Kinderdijk - Dordrecht - Heerjansdam
Heerjansdam - Overflakkee - Schouwen Duiveland - Veere - Middelburg - Vlissingen - Breskens
Breskens- Sluis - Brugge (België) - Ieper - Kemmel
Kemmel - Kemmelberg - Rode Berg - Zwarte Berg - Verchin (Frankrijk) - Hesdin - Vironchaux
Vironchaux - Saint-Valéry-sur-Somme - Ault - Dieppe - Pourville sur Mer
Pourville sur Mer - Quiberville - Veules les Roses - Fécamp - Yport - Étretat
Étretat - Harfleur - Le Havre - Honfleur
Honfleur - Lisieux - Vimoutiers - Exmes - Sées
Sées - St Céneri le Gérei - Sille le Guillaume - Malicorne sur Sarthe
Malicorne sur Sarthe - La Flèche - Baugé - Les Rosiers - Saumur - Montsoreau
Montsoreau - Chinon Saint Jacques - Ussé - Azay le Rideau - Cathérine de Fierbois
Cathérine de Fierbois - Ligueil - Azay le Ferron - Saint Gaultier - Argenton sur Creuse
Argenton sur Creuse - Saint Marcel - Gargilesse Dampierre - Fresselines - Poinsouze
Poinsouze - Toulx Sainte Croix - Évaux les Bains - Pionsat - Ménat - Châteauneuf les Bains
Châteauneuf les Bains - Manzat - Orcival - Le Mont Dore - Le Tour d'Auvergne
Le Tour d'Auvergne - Condat - Puy Mary (1.589 m) - Mandailles - Col de Perthus (1.304 m) - Vic sur Cère
Vic sur Cère - Col de Curebourse (997 m) - Mur de Barrez - Entraygues sur Truyère - Villecomtal - Rodez
Rodez - Pont de Salars - Salles Curan - Saint Rome de Tarn
Saint Rome de Tarn - Saint Affrique - Brusque - Lamalou les Bains
Lamalou les Bains - Poujol sur Orb - Saint Chinian - Bizanet
Bizanet - Montjoi - Gorges de Galamus - Saint Paul de Fenouillet - Axat
Axat - Quérigut - Col de Mel (1.764 m) - Mont Louis - Puigcerdà (Spanje) - Seo d'Urgell
Seo d'Urgell - Adrall - Puerto del Canto (1.725 m) - Torreta de l'Orri (2.439 m) - Rialp - Sort
Sort - El Pont de Suert - Castelló de Tor - Vall de Boí - Taüll - Castelló
Castelló de Tor - Bonansa - Puerto de Bonansa - Campo - Villacarli - Collado de Foradada - Ainsa
Ainsa - Broto - Torla - Rio Ara - Torla
Torla - Biescas - Sabiñanigo - Jaca - Aisa - Jasa - Hecho - Ansó
Ansó - Burgui - Salvatierra - Bigüézal - Lumbier - Urroz Villa - Pamplona (Eusa)
Pamplona (Eusa) - Puerto de Belate (857 m) - Hendaye (Frankrijk) - Ascain - Ainhoa - Espelette - Itxassou
Itxassou - Saint Jean Pied de Port - Col d'Iraty (1.327 m) - Larrau - Asasp
Asasp - Escot - Marie Blanque (1.035 m) - Bielle - Laruns - Aubisque (1.709 m) - Arrens - Argelès Gazost
Argelès Gazost - Tourmalet (2.109 m) - Pic du Midi de Bigorre (2.872 m) - Aspin (1.489 m) - Arreau
Arreau - Col de Peyresourde (1.569 m) - Saint Avenin - Port d Balès (1.755 m) - Saint Béat
Saint Béat - Col de Menté (1.349 m) - Col de Portet d'Aspet (1.069 m) - Castillon en Couserans - Seix
Seix - Col de Latrape (1.111 m) - Aulus les Bains - Col d'Agnès (1.570 m) - Tarascon sur Ariège - Ascou
Ascou - Port de Pailhères (2.001 m) - Mijanès - Col de Jau (1.506 m) - Mosset - Prades
Prades - Eus - Col Palomère (1.036 m) - Llauro - Collioure - Banyuls - Cerbère - Banyuls
Banyuls - Collioure - Argelès Plage - Villelongue de Salanque - Opoul Périlles - Sigéan - Narbonne
Narbonne - Béziers - Pézenas - Saint Guilhem le Désert - Cirque de Navacelles - Le Vigan
Le Vigan - Col du Minier (1.264 m) - Mont Aigoual (1.567 m) - Florac - Le Pont du Montvert - Bessèges
Bessèges - St Ambroix - Barjac - Gorges de l'Ardèche - Aiguèze - Suze la Rousse
Km
86
124
103
115
99
96
53
118
118
107
77
105
109
108
97
108
102
67
96
82
114
129
76
103
80
80
126
118
138
119
90
91
78
75
120
83
137
132
178
145
120 De meest belangrijke Cols
Dag
3
6
16
16
24
24
27
31
32
32
33
33
33
34
34
35
35
35
36
36
36
37
37
38
40
Col
Kemmelberg
Falaise d'Aval
Puy Mary
Col de Perthus
Puerto del Canto
Torreta de l'Orri
Rio Ara
Col de Burdincurutcheta
Col de Marie Blanque
Col de l'Aubisque
Col du Tourmalet
Pic du Midi de Bigorre
Col d'Aspin
Col de Peyresourde
Port de Balès
Col de Menté
Col de Portet d'Aspet
Col de la Core
Col de Latrape
Col d'Agnès
Col de Chioula
Port de pailhères
Col de Jau
Col Palomère
Mont Aigoual
Start
Kemmel
Étretat
Cheylade
Mandailles
Adrall
Rubió
Torla
Mendive
Escot
Laruns
Argelè-Gazost
Argelè-Gazost
Sainte Marie de Campan
Avajan
Saint Avenin
Saint Béat
Pont de l'Oule
Castillon en Couserans
Sérac
Aulus les Bains
Tarascon sur Ariège
Ascou
D17 - D84
Finestret
Le Vigan
Afstand
3,0 km
0,5 km
16,8 km
4,4 km
26,0 km
12,0 km
15,0 km
9,5 km
9,5 km
16,6 km
29,0 km
12,8 km
11,8 km
10,0 km
15,4 km
9,3 km
4,4 km
14,5 km
5,9 km
10,2 km
34,5 km
15,6 km
10,6 km
20,6 km
37,6 km
Hoogte
34 - 153 m
11 - 71 m
985 - 1.589 m
941 - 1.310 m
650 - 1.725 m
1.626 - 2.439 m
1.013 - 15.83 m
335 - 1.135 m
339 - 1.035 m
519 - 1.709 m
430 - 2.109 m
430 - 2.662 m
847 - 1.489 m
914 - 1.589 m
824 - 1.755 m
500 - 1.349 m
633 - 1.069 m
560 - 1.395 m
688 - 1.111 m
744 - 1.570 m
478 - 1.431 m
982 - 2.001 m
840 - 1.507 m
303 - 1.036 m
231 - 1.567 m
Steilste km
13,0 %
25,0 %
10,2 %
11,1 %
9,4 %
9,5 %
14,1 %
11,5 %
13,0 %
10,0 %
10,2 %
11,7 %
8,3 %
11,7 %
11,2 %
11,0 %
12,8 %
8,0 %
9,2 %
10,6 %
10,8 %
10,4 %
9,0 %
6.7 %
5,7 %