Fietsen in Oostenrijk, Slovenië Italië, Zwitserland en Frankrijk van Wenen naar Nice & Avignon
Dag 0: Wenen - Wienerwald 34 km
"Free hug." Het eerste dat we zien als we uit de trein stappen, is een student die
reizigers opwacht en gratis omhelzingen geeft. We krijgen beide een warme omhelsing.
Welkom in Wenen!
Wenen is de startplaats van een nieuwe fietsreis. Het plan is om van Wenen naar Nice te fietsen,
een volledige doorsteek van de Alpen over de lengterichting, van oost naar west. Als
ik in Nice aankom, zal ik overigens nog even door moeten fietsen. Over vijf weken
vertrekt de fietsbus terug naar huis namelijk in Avignon. Jeroen zal me twee weken vergezellen
tot aan Landeck, van waar hij naar huis terug zal keren.
Het is twee uur in de middag als we onze fietsen bepakt hebben. Het is een zonnige dag,
de eerste in tijden in deze regio. Lukraak fietsen we door de straten en lanen van de
historische stad aan de Donau, de stad waar Mozart, Beethoven, Schubert en Mahler hebben geleefd.
Wenen is een fietsvriendelijke stad. Er zijn fietspaden langs de brede avenues. In de vele
smalle straatjes zijn de fietspaden niet nodig. We zigzaggen tussen de barokhuizen. We passeren
de Karlskirche en de Stephansdom. Een kort bezoek aan de Donau is minder inspirerend.
De rievier is hier door een lijnrecht kanaal geleid en het uitzicht wordt gedomineerd
door een gigantisch fabriekscomplex. We gaan terug naar het centrum en fietsen westwaarts Wenen
uit richting de heuvels van het Wienerwald, het begin van de Alpen. Net buiten de stad
ligt een camping waar we hopen te overnachten. De weg is niet zo steil. De buitenwijken
van Wenen hebben nog altijd een prettige, rustige sfeer. We fietsen een aantal kilometer
richting de lijn van groene heuvels in het westen maar het wordt vooralsnog niet
duidelijk hoe en waar de heuvels overgestoken dienen te worden. We raken dan ook
hopeloos verdwaald. Na enig gezoek komt een man ons te hulp; hij rijdt voor ons uit
en wij mogen achter hem aan fietsen. Hij leidt ons door het complexe labyrinth van straten.
Misschien zouden we nog steeds een uitweg zoeken als we de man niet gevonden zouden hebben.
Binnen twintig minuten liggen we gezapig op het gras van de camping van het Wienerwald,
juist buiten de stad.
Dag 1: Wienerwald - Purkersdorf - Hainfeld - St Aegyd - Kernhof 103 km
De eerste kilometers fietsen we nog langs de regionale weg maar al snel bevinden we ons
op steeds smallere weggetjes. Het Wienerwald is erg dun bevolkt, een opmerkelijk gegeven
zo dichtbij de grote stad Wenen. Het Wienerwald is in ieder geval een oase van rust.
We steken diverse kleine heuvelruggen over. De eerste heuvelruggen hebben een hoogteverschil
van honderd tot driehonderd meter. De klims bevatten vaak wel venijnig steile passages.
Regelmatig verteren we hellingspercentages van 18 tot 20 %. Steeds hogere heuvelruggen doemen
op. De laatste is de hoogste. Van Hainfeld klimmen we naar Kalte Kuchl, een ontmoetingsplaats
voor met name heel veel motorrijders. Van daar klimmen we nog verder door naar het Ochssattel,
een pas van 864 meter hoogte. We dalen af naar St Aegyd en fietsen in de richting van
de volgende heuvelrug. Of mogen we hier al spreken van een bergrug? We voelen ons beide
ondertussen behoorlijk vermoeid. We hebben nogal veel geklommen voor een eerste dag en
we hebben bovendien al meer dan honderd kilometer afgelegd. Juist als we dit thema bespreken,
rijden we langs een camping. Vijf minuten later liggen we op het gras van de camping van Kernhof.
Ik kijk om me heen naar de heuvels om ons heen. Vandaag was een mooie ouverture
die nog veel te beloven heeft voor de vijf weken die ik mag doorbrengen tussen mijn geliefde bergen.
Dag 2: Kernhof - Mariazell - Lunz - Göstling a.d. Ybbs - Großreifling - Admont 34 km
Ik sta als eerst op. Ik fiets op en neer naar het dorp om vers brood te kopen. Als ik
terug ben, is Jeroen ook wakker. Na het onrbijt gaan we op weg. We kunnen gelijk
flink aan de bak. Een steile weg gaat omhoog naar de heuvelrug die ons scheidt van
Mariazell. Vandaag laat de zon zich vooralsnog niet zien. Het begint al snel te regenen.
Als we de pas bereiken, regent het dermate intens dat we in een typisch Oostenrijkse
Stube wachten tot de bui over is.
Na een uur neemt de intensiteit af tot een verveelde motregen en stappen we weer
op de fiets. Na een korte afdaling over een onverhard modderweggetje klimmen we
naar de Krombachsattel, een tweede pas. De afdaling is veel langer. De
onverharde weg daalt door diep donkere bossen brengt naar de Hubertussee. Het is
intussen min of meer droog geworden als we het meer bereiken. Er hangen mysterieuze
mistflarden rond de heuvels om het meer. Het grijze wolkendek boven ons is nog
steeds intact. Het ziet er niet naar uit dat daar vandaag nog verandering in komt.
Mariazell is een soort sterk geconcentreerd Oostenrijk. Alles wat Oostenrijk tot Oostenrijk maakt,
is hier in extremo aanwezig. Restaurants hebben namen als "Schwarzer Adler", iedere
winkel verkoopt Mozartkugeln. De Paus heeft een pelgrimage naar Mariazell gepland.
De definitie van kitsch wordt aangescherpt owel we hebben heir te maken met
een toeristenfuik van de eerste orde. Een plaats om lief te hebben en om te verachten.
We fietsen door naar de Erlaufsee. Een relatief lange en erg steile klim brengt
ons naar de Zeller Rain Pas. We dalen af naar Lunz. Langs de rivieren de Salza en
de Enns koersen we in zuidwestelijke richting. We zijn omringd door de hoge kalksteenkliffen
van de Hochschwab en de Ennstaler Alpen, de eerste bergen van boven de 2.000 meter hoogte.
Een nieuwe klim en een nieuwe afdaling brengen ons in het Gesäse Nationaal Park.
Nieuwe kalkkliffen torenen boven ons uit. Vlak voordat we de pas van de de Buchauer
Sattel bereikt hebben, breekt een heftige bui los. Aangekomen op de pas is het onweer
dicht genaderd. We moeten schuilen. We vinden een schuilplaats onder het dak van een boerenschuur.
Terwijl we schuilen trekt de ene na de andere onweersbui over. Het wordt later en later
maar we kunnen de schuilplaats niet veilig verlaten totdat de onweersbuien zijn
overgetrokken. Als de onweersbuien zijn verstomd tot wat gegrom in de verte, regent het nog
altijd pijpenstelen. Ik wil afdalen naar de bewoonde wereld. Jeroen wacht liever tot het
helemaal droog is. Het blijft echter hard regenen. Het is inmiddels 8 uur 's avonds en
het is nu toch wel tijd om te gaan. Het regent nog altijd heftig als we een half uur
later het dorp Admont binnendrijven. We vinden een jeugdherberg om te overnachten.
Dag 3: Admont - Lassing - Irdning - Stein a.d. Enns - St. Nikolai - Sölkpass (1.790 m) - Murau 107 km
Het regent nog altijd. Het type regen dat nooit lijkt te eindigen. Tussen motregen en
echte regen. Gelijkmatig qua intensiteit. De bergen zijn niet zichtbaar als gevolg van de buien
en de wolken. Het heeft geen zin om te gaan fietsen. We slenteren wat door de stad, wachtend
op goed weer. Verrassend genoeg komt het goede weer ook nog, althans, het houdt op te regenen.
Het is half een nu. We hebben toch nog een halve dag. Snel pakken we onze fietsen en
bevestigen de tassen. Eenmaal op weg blijk ik wat last van mijn knie te hebben. Ik rijd
langzaam om niets te forceren. De route is vrij vlak langs de rivier de Enns. Na vijftig
kilometer bereiken we Stein a.d. Enns aan de voet van de klim naar de 1.790 meter hoge
Sölkpass. De bergen rondom zijn nog een stuk hoger. Aangezien er sneeuw moet zijn gevallen
op grotere hoogte, zouden de omstandigheden wel eens erg mooi kunnen zijn.
Als we discussiëren of het nog zin heeft om aan een klim van ruim duizend meter
hoogteverschil te beginnen om half vijf in de middag, breekt de zon door.
We besluiten om nog een stuk omhoog te gaan; we zien onderweg wel wat we doen
qua overnachting. We winnen snel hoogte. We passeren fraaie dorpen en superbe
alpiene landschappen. We rijden door het dal omhoog, recht op een witte muur van
besneeuwde bergen af. De laatste vier kilomter van de klim zijn erg steil. Op de pas
zij we omringd door de ondertussen bijna weggesmolten sneeuw. Hogerop is het vers
gevallen sneeuwdek nog intact. Een nieuwe regenbui bereikt de pas gelijktijdig met ons.
Een koude wind jaagt over de pas. We vluchten snel naar beneden, weg van de ijsregen op de
pas. We zijn net op tijd. We rijden de bui uit en dalen snel af naar hoogtes met plezieriger
temperaturen. Na een lange afdaling moeten we nog een kleine heuvelrug oversteken
om Murau te bereiken. Om half negen rijden we de camping van Murau binnen.
Dag 4: Murau - Flattnitz - Feldkirchen - Ossiach - Velden - Wörthersee 117 km
Vanaf Murau rijden we verder zuidwaarts. De lange, niet te steile Paalgraben klim brengt
ons in Flattnitz. Het dorp ligt verspreid in de brede vallei. Achter de eveneens
brede zijdalen rijzen een aantal grote bergruggen op. De Eisenhut en andere bergtoppen
zijn op de hogere gedeeltes nog steeds met sneeuw bedekt. We bereiken de pas. We hebben
prachtige vergezichten zuidwaarts. In de verte zien we de steile, donkere bergen van de
Karawanken, de grensbergen met Slovenië. Jeroen en ik zullen spoedig deze bergen bereiken,
die nu nog vr weg lijken. Als het mee zit, kunnen we morgenmiddag de Sloveense grens bereiken.
Maar eerst zullen we de Karinthische meren bezoeken.
We passeren Feldkirchen en bereiken de Ossiacher See. Volgens onze kaart moet er
een klein weggetje vanaf Ossiach omhoog voeren. Dit kleine weggetje blijkt onverhard
te zijn en bovenal verschrikkelijk steil. De weg is bijna te steil om te fietsen met
volledige bepakking. De "Muur van Ossiach" leidt door een opmerkelijk dicht woud.
In slechts een paar kilometer klimt de weg meer dan 400 meter. Na het steile eerste
deel van de klim volgt een veel minder steil gedeelte. Op de pas ligt een sfeervolle kapel.
Een steile afdaling brengt ons weer terug op asfalt. Een nieuwe steile klim brengt ons op een
tweede heuvelrug met prachtige uitzichten over de Wörthersee. We dalen af naar Velden
en vinden een camping aan het meer.
Dag 5: Wörthersee - Maria Wörth - Klagenfurt - Gallizien - Bad Eisenkapel - Seebergsattel (1.215 m) - Sloveense grens - Jezersko - Duplje 121 km
Na een paar kilometer fietsen bereiken we Maria Wörth. Het oorspronkelijke
dorp is niet veel meer dan twee kerken op een schiereiland in het meer. Om de kerken te
bereiken moeten we een zone van hotels en restaurants passeren. Het uitzicht van de kerken
tegen het blauwe meer is van een poëtische schoonheid dat door vele toeristen wordt herkend.
We trekken verder langs het meer en bereiken Klagenfurt, waar we nieuwe schijfremmen
voor jeroen kopen. Door wisselnde landchappen van bossen, landerijen, heuvels en brede
riviervalleien bereiken we Bad Eisenkapell, het begin van de klim naar de Sloveense
grens. Om Slovenië te bereiken, moeten we eerst de Karawanken oversteken bij
het Seebergsattel. De naam van de pas dopen we al snel om in het Clarence Seedorfsattel,
naar de zwarte parel van het Nederlandse voetbal. Ondanks het bewolkte weer hebben we
indrukwekkende uitzichten over de rotswanden van de Karawanken. Hoe ruig het landschap
om ons heen ook is, de klim naar het Clarence Seedorfsattel is relatief eenvoudig.
We zijn in Slovenië! Op de afdaling hebben we duizelingwekkende uitzichten
over de de Sloveense bergen. De Sloveense kant van de pas is duidelijk nog wel indrukwekkender
dan de Oostenrijkse kant. Een lange, prachtige afdaling brengt ons in het brede dal
van de Sava. We vinden een mooie camping in Duplje.
Dag 6: Duplje - Lipnica - Bled - Gorje - Radovna - Kransjka Gora - Vršič Pas (1.611 m) - Trenta 85 km
Na enkele bewolkte dagen, schijnt de zon nu uitbundig. Door de heuvels fietsen we over Lipnica
naar Bled. De turquoise wateren van het Meer van Bled reflecteren de groene heuvels en bergen.
Een kerk wordt weerspiegeld op het licht gerimpelde wateroppervlak. De sereniteit van het
zicht over het meer wordt niet ondersteund door een verstild omgevingsgeluid van kabbelende beekjes
en zingende vogeltjes. Harde boem-boem muziek wordt in de ether geslingerd door
langs het meer scheurende auto's. Een aantal mannen met dikke schurkengezichten in grijze
pakken en veel bling bling om nek en pols voeren een schreeuwende discussie voor het casino.
Grote mannen, grote gebaren. Ze lijken niet te discussiëren over het oeuvre
van Beethoven. We verlaten de mafiose sfeer en verlaten Bled.
Na een paar minuten zijn we al weer ondergedompeld in de serene rust van het
open landschap buiten Bled. We koersen in westelijke richting door de Radovna Vallei.
We passeren enkele rurale dorpen en bereiken het Narodni Park. De weg wordt onverhard
en we rijden een groen berglandschap binnen. Door de nauwe vallei met grote, steile,
dicht beboste flanken, klimmen we naar de machtige bergen van de Triglav. Vlak voor
de pas ontvouwt zich een gigantisch uitzicht over de loodrechte wanden van het
Triglavmassief. De bergen van Slovenië bereiken geen van allen een hoogte van 3.000
meter maar dat maakt ze er niet minder indrukwekkend om.
De grote klim van de dag is echter niet die door de Radovna Vallei maar de klim naar
de Vršič Pas. Van Kransjka Gora gaat de weg omhoog westelijk langs het
Triglav Massief. De pas is 1.611 meter hoog. De weg draait en keert zijn weg tegen
de steile bergen in 25 haarspeldbochten. De grandioze uitzichten over het Triglav massief
maakt de Vršič tot een van de mooiste passen van de Alpen. De laatste
zeven kilometer zijn gemiddeld rond de 10 % steil.
De klim is erg onregelmatig en wordt nog eens extra bemoeilijkt door de diffuse
kasseienstroken die slordig in de haarspeldbochten liggen. Altijd goed voor de nodige
verzuring, het hoort allemaal bij de ervaring. Het is een fantastische dag. Na het
bereiken van de pas dalen we in 26 haarspeldbochten af naar de camping van Trenta langs
de Soča Rivier, ongetwijfeld een van de mooiste kampeerplaatsen in de Alpen.
Dag 7: Trenta - Predil Pas (1.256 m) - Italiaanse grens - Nevea - Carnia - Tolmezzo - Ovaro 113 km
Langs de Soča Vallei koersen we richting Bovec. Het vroege ochtendlicht dompelt de
bergen onder in een gouden gloed. De rotsmuren links en rechts maken veel indruk.
Jeroen fietst ver vooruit terwijl ik foto na foto schiet. Dit zijn de buitengewone momenten
die een reis als deze zo bijzonder maken, waar ik de inspaningen zo graag voor over heb.
Als we de Soča Vallei verlaten voor de klim naar de Predil Pas, is de magische
betovering nog steeds niet verbroken. De wilde harmonie van het landschap toont zich
in steeds weer nieuwe composities, steeds weer nieuwe kleuren. De klim is niet zo steil.
Binnen twee uur bereiken we de pas en de Italiaanse grens. Een kleine afdaling brengt
ons bij het fraaie Meer van Nevea, waar we lunchen.
Een korte klim naar de Nevea Pas en een lange afdaling brengen ons in de Fella Vallei.
Nu is de magische betovering toch echt wel voorbij. Een grote weg voert richting de Povlakte.
Het is vies heet nu we zo laag zijn afgedaald en de smog van de Povlakte mengt zich
met de vochtige, warme lucht. De lucht is wolkenloos maar toch wit. De vervuilde
lucht is verstikkend maar de zon brandt er evengoed moeiteloos doorheen. Bij een reis
horen ook minder mooie gedeeltes, we moeten hier gewoon doorheen. We hebben beide de spirit
om er zo snel mogelijk doorheen te gaan. We passeren de industriële vlaktes
rond Carnia en Tolmezzo. Bijna zestig kilometers doorkruisen we de smogvlaktes totdat
we bij Villa Santina een veelbelovend zijdal inslaan. Ruim een uur klimmen we omhoog
door een groene vallei totdat we het fraaie Ovaro bereiken. In Ovaro bevinden we ons
inmiddels al tussen (lage) bergen, dit zijn geen heuvels meer. Het is hier zeker mooi
genoeg om onze tent op te zetten in de camping. De lelijkheid hebben we definitief
achter ons gelaten.
Dag 8: Ovaro - Val Pesarina - Sella di Razzo (1.780 m) - Auronzo - Col san Angelo (1.756 m) - Misurina 84 km
Bim bam. De klokken luiden. Overal klokken. De hele nacht door. Zelf heb ik wel aardig
door het driedimensionale sonische klokkengeweld heen geslapen maar Jeroen blijkt geen
oog dicht te hebben gedaan vannacht. Er staan maar liefst drie oude kerken met klokken
vlakbij de camping. Een toegewijde beiaardier zorgt ervoor dat er altijd wel minimaal
een klok aan het luiden is. Het luiden van de klokken lijkt overigens geen relatie te hebben met de tijd -
dan weer slaat een klok tien keer dan weer slaat een ander dertig keer - maar lijkt
eerder geduid te moeten worden als een hele persoonlijk expressie van de beiaardier.
Slaperig eten we ons ontbijt. Als we Ovaro verlaten, luiden alle klokken van Ovaro
ons vaarwel.
Door het Val Pesarina continueren we onze fietsreis in de richting van de Dolomieten.
De hemel is kristalhelder en diepblauw. De zon schildert het landschap in heldere kleuren
en diepe schaduwen. Een reeks van dorpen ligt verspreid in de vallei. De dorpen
bezitten allemaal een serene schoonheid, een harmonie met de velden en bossen en bergen.
Alles is goed, hier en nu.
Na twee uur klimmen bereiken we drie passen kort achter elkaar. Op de laatste en hoogste
van de passen hebben we een eerste uitzicht over de Dolomieten die zich voor ons
uitstrekken. We hoeven alleen nog maar af te dalen om tussen de "Monsters of Rock"
te zijn. We dalen af in een oven. Er is nog altijd geen wolk aan de lucht en de temperaturen
hebben de dertig graden al ruim gepasseerd. Over een drukke, brden weg fietsen we naar
Auronzo di Cadore. Nu staan we werkelijk tussen de Dolomieten. De uitzichten over de
Zwölferkofel en de Drei Zinnen zijn indrukwekkend, ondanks dat we de Drei Zinnen
van opzij zien en niet vanuit het beroemde frontaanzicht.
Wat te doen? Jeroen wil stoppen en ik wil door naar Misurina, een dorp aan een
groot meer op 1.700 meter hoogte. Dat betekent dat we op het heetst van de dag nog
een lange klim over de Col San Angelo moeten maken. Na enige discussie besluiten we toch omhoog
te gaan. Het blijkt inderdaad erg heet te zijn. De klim wordt steeds steiler en ik ben
uitgeput als ik de pas bereik. Jeroen is ook erg moe. De uitzichten over het meer
vergoeden wat mij betreft alle inspanningen. We zetten de tent op in een prachtige omgeving
en achteraf ben ik blij dat we nog omhoog zijn gegaan.
Dag 9: Misurina - Cortina d'Ampezzo - Passo di Giau (2.236 m) - Colle Sta Lucia - Arabba - Passo di Campolongo (1.875 m) - Corvara 86 km
We beginnen de dag met een afdaling naar Cortina d'Ampezzo door klassieke Dolomietenlandschappen.
De kliffen van de Monte Cristallo en de Tofana baden in het vroege ochtendlicht.
We hangen wat rond in Cortina, eten wat broodjes en bestellen espresso. Dan beginnen we
aan de klim naar de Passo di Giau, onze eerste pas boven de 2.000 meter hoogte op deze reis.
De hemel is nog steeds wolkenloos en diep blauw als we de pas bereiken. We hebben uitzicht
naar alle windrichtingen. We staan in het midden van de Dolomieten nu. Alle klassieke bergen
van de Dolomieten zijn zichtbaar: de muur van de Monte Cristallo, de massieve Gruppo di Sella,
de gletscher van de Marmolada...
Na de afdaling en een lang overbruggingstraject hebben we nu onze tweede grote
Dolomietenpas van de dag van Arabba naar de Passo di Campolongo. De pas is een van de
vier fameuze passen rond de Gruppo di Sella. De grote beklimming is niet zo groot
als we dachten. Vanaf Arabba is het slechts 200 tot 300 meter klimmen tot de pas.
Vanaf hier hoeven we alleen nog af te dalen om de camping van Corvara te bereiken.
Dag 10: Corvara - Passo di Gardena (2.121 m) - Passo di Sella (2.244 m) - Canazei - Mazzin - Passo di Costalunga (1.745 m) - Tiers - Bolzano 102 km
Een nieuwe dag met hemelblauwe luchten. De klim naar de Passo di Gardena is prachtig.
Het is onze tweede van de vier passen ronom het Sellamassief. Enorme losstaande rotspunten
steken omhoog en lijken de wacht te houden voor het enorme massiev blok van de
Gruppo di Sella. De Passo di Gardena is niet zo veel moeilijker dan de Passo di
Campolongo. Binnen een uur kijken we naar beneden, de Gardena Vallei in, aan de andere zijde
van de pas. We dalen een klein stuk af in de vallei en slaan dan af naar links naar de
Passo di Sella, onze derde pas rondom de Dolomietengigant. De weg naar de Passo
di Sella slingert omhoog tussen het Sellamassief en de Langkofel / Sasso Lungo. Te
veel schoonheid.
We dalen af naar Canazei vanwaar we klimmen naar de Passo di Costalunga. Het is nogal
heet en we verliezen veel zweet tijdens de klim. Na het bereiken van de pas blijven we
hoog en zonder klimwerk ban betekenis bereiken we de Passo Nigra, pal onder de laatste
Dolomietengigant: de Rosengarten / Catinaccio Keten.
Vanaf de pas dalen we in een gigantisch lange afdaling anderhalve hoogtekilomer
af in de bakoven van de Adige Vallei. De wijnbouw suggereert een mediterraan
klimaat maar veel direkter bewijs is de temperatuur van 38 graden. Zelfs de
snelheid van de afdaling brengt nu geen enkele verkoeling meer. We rijden Bolzano
in waar we verwachten dat een nette bewegwijzering ons feilloos naar de camping
zal leiden. Een verkeerde inschatting. Na een uur doelloos rondrijden in de
stagnerende hitte van de stad komt Jeroen op het briljante idee om eens te kijken op
een tweede kaart. Op de kaart van Oostenrijk is de exacte plaats van de camping weergegeven.
Vijftien minuten later duik ik in het koele zwembadwater van de camping van Bolzano.
Dag 11: Bolzano - Sarentino - Pennes - Penserjoch (2.211 m) - Vipiteno - Gasteig 77 km
Om temperaturen als gisteren te voorkomen, zijn we vroeg opgestaan en fietsen bij
het krieken van de dag Bolzano uit. We zijn op weg naar het Penserjoch, een grote klim
van 263 meter hoogte in Bolzano tot 2.211 meter op de pas. Het landschap is volledig
afwijkend van de Dolomieten. Op de steile hellingen van de nauwe vallei wordt wijnbouw bedreven.
Af en toe passeren we kastelen op rotspunten die uit het dal omhoog steken.
Schloss Runkelstein is het meest indrukwekkend. Schloss Runkelstein. Ik weet niet of
het zicht of het geluid van de woorden het meeste indruk maakt. Indrukwekkend is tevens
het indrukwekkende aantal van 21 tunnels dat we moeten passeren, alvorens we het
kloofdal achter ons hebben gelaten.
Na de runnels bereiken we het middendeel van de klim. De vallei is veel weidser nu.
Idyllische glooiende alpiene weides in het dal vormen een mooi contrast met de scherpe
bergkam. De weg is niet steil; langzaam winnen we hoogte als we klimmen door de
dorpen en landerijen van de vallei. Na het dorpje Pennes wordt de weg een stuk steiler.
De laatste acht kilometer van de klim kent geen enkele rustpauze. Er zijn enkele
racefietsers onderweg, behalve de weg en de paar fietsers is het landschap leeg.
Alleen hellingen met gras. Het hele landschap om ons heen is boven de boomgrens.
Om twee uur bereiken we de pas. We zijn bijna tweeduizend meter boven Bolzano geklommen nu.
De vijftig kilometer tussen Bolzano en de grens boden prachtige en gevarieerde landschappen.
Een aanrader.
De afdaling naar Vipiteno is niet zo bijzonder maar de kleine stad aan de voet van de Brenner,
de Jaufenpass en het Penserjoch is erg fraai. We overnachten op de camping van
het nabij gelegen Gasteig.
Dag 12: Gasteig - Jaufenpass (2.099 m) - St Leonhard - Moos - Timmelsjoch (2.501 m) - Sölden - Winkle 98 km
Vandaag willen we de Jaufenpass en de Timmelsjoch oversteken. De klim naar de Jaufenpass heeft
bijna 1.200 meter hoogteverschil, de Timmelsjoch meer dan 1.800 meter. Dat is wat
veel voor een dag met een volbeladen fiets. Er is echter geen camping tussen de beide passen.
We zullen het dus toch in een dag proberen te klaren en we zullen wel zien wat er gebeurt.
Vroeg in de morgen verlaten we de camping van Gasteig. De Jaufenpass blijkt een
relatief eenvoudige klim. Voor tien uur in de morgen drinken we al koffie op de Jaufenpass en
voor elf uur in de morgen hebben reeds de afdaling naar St Leonhard achter de rug en
zijn we begonnen aan de lange klim naar de Timmelsjoch.
De klim naar de Timmelsjoch is lang. Van 700 meter hoogte klimt de weg naar 2.500 meter.
We eten onze lunch in Moos, nog aan het begin van de klim. Na Moos klimt de weg in
enkele haarspeldbochten boven de vallei uit. Dan klimt de weg parallel aan het dal.
We hebben een balkonuitzicht een paar honderd meter steil onder ons en naar de
overzijde van het dal. Na vele kilometers bolt de klim uit zodat we weer enkele kilometrs
verder de dalbodem bereiken. We steken de rivier over en beginnen aan de slotklim.
De weg slingert tegen een lange, steile helling omhoog boven de boomgrens. Al snel
hebben we gewelige uitzichten naar beneden. Juist voor de pas is een lange en onverlichte
tunnel. Jeroen kan niet goed zien in het donker en loopt met de fiets aan de hand door de tunnel.
Als ik aan de overzijde van de tunnel wacht, roept een man uit een passerende auto
in wilde paniek dat er iemand 'achtergebleven' is in de tunnel. Wat zou de man bedoelen?
De ergste scenario's spoken door mijn hoofd. Ik voel mijn hart in mijn keel kloppen
als ik terug het zwarte gat van de tunnel in rijdt. In eerste instantie zie ik helemaal niemand
in het volledige donker. Dan hoor ik iemand ademen. Jeroen blijkt gewoon onderweg te zijn
naar de andere zijde van de tunnel. Er is niks gebeurd. Omdat Jeroen geen licht
heeft op zijn fiets, is hij niet zichtbaar. Het is wel duidelijk dat dergelijke tunnels
wel erg gevaarlijk zijn zonder licht en reflecterende hesjes. Aangezien ik beide
wel bij me heb, moet ik voortaan maar achteraan blijven. Gelukkig hebben we vrijwel
geen tunnels meer tot Landecks. We bereiken de pas en dalen af Oostenrijk in. De afdaling
naar Ötztal in Tirol is niet zo spectaculair als de Italiaanse zijde van de
Timmelsjoch. We vinden een prettige camping in Winkle, gerund door een gastvrije
gepensioneerde landgenoot.
Dag 13: Winkle - Ötz - Imst - Landeck 60 km
Geen grote klims vandaag. We hoeven alleen af te dalen door het Ötztal en vervolgens
het dal van de Inn te volgen naar Landeck, waar Jeroen overmorgen zal vertrekken
terug naar Nederland. We hangen langdurig rond op de camping. We hebben geen strict tijdsschema
en we hoeven geen 3.000 meter te klimmen zoals gisteren. Gelukkig maar. Ze hebben excellente
koffie in camping Winkle. Dit is een hele bijzondere camping. Het mannetje van de camping
rent de hele dag over de camping, met iedereen pratend, proberend mensen te helpen of
discussiërend over de duizend problemen van het runnen van een camping in het
buitenland. Het is altijd goed om op reis openhartige mensen zoals de campingeigenaar
te ontmoeten.
In het eerste het beste dorp plunderen we de supermarkt en ontbijten uitgebreid
nabij de plaatselijke kerk. In het volgende dorp nemen we nog een koffiepauze. Als
we het dal van de Inn bereiken, komen we op een hele drukke weg terecht. Hier moeten
we zo snle mogelijk vanaf zien te raken. Na de eerste afslag proberen we het Inn-fietspad
te vinden. Dat lukt wel maar al snel gaat er toch iets mis. Voorbij het station van Imst duwen we
onze fietsen omhoog over het steile, centimeters smalle en overgroeide pad langs de Inn.
Het duurt een halve eeuwigheid voordat we ons op een normale weg weten te improviseren.
Opnieuw verdwalen we. Ik begin mijn geduld te verliezen. Ik kan klagen wat ik wil maar
dat brengt ons natuurlijk niet verder. Uiteindelijk vinden we toch een uitweg. Terug
op het Inn-fietspad blijkt de route eigenlijk niet moeilijk te volgen en spoedig bereiken we
Landeck.
Dag 14: Rustdag
Dag 15: Landeck - Ried - Pfunds - Scuol - Flüela Pass (2.383 m) - Davos - Wiesen - Filisur 144 km
Het regent als we wakker worden. Sebastian en Jeroen zullen beide huiswaarts rijden vandaag,
Jeroen met zijn fiets in de auto, Sebastian op zijn motor. Sebastian kwam gisteravond over uit
Beieren voor een reünie van onze Himalaya-avonturen twee jaar geleden. Staande eten
we ons ontbijt. Het is te nat om te zitten. Dit is natuurlijk niet het gewenste afscheid zo maar
er is niet zo veel aan te doen. Als je de omstandigheden niet naar je hand kunt zetten,
moet je ze accepteren.
Na het ontbijt vertrekken Sebastian en Jeroen. Ik ben alleen nu. Ik ruim de troep
op, breek de tent af en bevestig de bagage op de fiets. Alleen zet ik de reis voort.
Ik ben weer onderweg. Ik heb al vaker alleen gefietst maar na twee weken in gezelschap
fietsen in de zon, voelt het nu wel erg alleen in de motregen in het grijze Inn dal.
aan de andere aknt ben ik in een rustige, accepterende stemming. Ik kan nu sowieso
geen goed gezelschap voor mezelf organiseren.
Na twee uur houdt de regen op. Langzaam verbetert het weer. Als ik de Zwitserse grens bereik,
breekt de zon af en toe door. Beetje bij beetke lossen de wolken rond de bergen op.
Gelijktijdig lost het eenzame gevoel langzaam op. Ik begin aan de klima naar de
Flüela Pass. Ik voel me niet al te sterk maar ik bereik de pas eerder dan verwacht.
Ik daal af naar Davos, waar ik bedacht had om een camping te zoeken. Die gedachte
verdwijnt als sneeuw in de zon, als ik het Davos bereik. Ik voel me niet thuis
in de mondaine sfeer van Davos en aangezein ik tijd genoeg heb, besluit ik nog
dertig kilometer door te fietsen naar Filisur. De camping van Filisur heeft wel
een prettige atmosfeer. Ik ben blij dat ik na Davos heb doorgefietst. Morgen kan ik
gelijk beginnen met de interessante klim naar de Albula Pass.
Dag 16: Filisur - Albula Pass (2.312 m) - St Moritz - Sils - Maloja - Vicosoprano - Bondo - Chiavenna - Gravedona - Dongo 137 km
De dag begint met de klim naar de Albula Pass. Al gauw moet ik de eerste steile passage
overwinnen. Ik klim boven een diepe waterval langs een steil kloofdal. Ik bereik
een brede vallei. In het midden van de vlakte ligt het mooie dorpje Bergün.
Een tweede steile passage, langs het spoor, volgt. Ik ontmoet twee oudere fietsers van
Zwitserland. Een van hun is buitengewoon ervaren. Hij claimt een half mijoen kilometer te
hebben gefietst in zijn leven. Hij lijkt alle passen van Zwitserland te kennen. Ondanks
zijn leeftijd en enorme ervaring gloeien zijn ogen nog altijd bij het praten over
passen hier en daar en overal. De Albula is een van zijn favoriete passen, vooral de afdaling
aan de andere kant.
Meer dan een uur discussiëren we over de passen van Zwitserland, Italië,
Spanje en Zuid Amerika. Na deze wonderbaarlijke ontmoeting fiets ik omhoog tegen
een derde steile passage. Langs een reeks puinhellingen met gigantische rotsblokken
voert de weg naar de pas.
De afdaling is inderdaad speciaal. Door een smal komdal met grashellingen aan beide zijdes
gaat de weg in een streep naar beneden. De afdaling is niet al te lang en spoedig ben
ik weer in het dal van de Inn. Het dal is hier vele kilometers breed. Ik ben hier feitelijk
op een hoogvlakte. Helaas is er een harde tegenwind en helemaal geen beschutting.
Weidse grasvlakten die naar het zuiden toe klimmen naar Sankt Moritz en verderop
de meren van Sils en Silvaplana. Ten oosten van de vlaktes ligt het indrukwekkende
Berninamassief. De Piz Bernina is de meest oostelijk gelegen vierduizender van de Alpen.
Vandaag hangt het massief in de wolken en is er weinig van te zien. De dertig kilometers
over de vlakte kennen dan ook weinig hoogtepunten en kosten erg veel tijd en nog
meer energie.
Na de meren van Sils en Silvaplana bereik ik de Maloja Pass. De weg duikt in vele
haarspeldbochten bijna duizend meter naar beneden naar het Bergell. Ik ken de
regio vrij goed vanwege een vakantie in mijn jeugd met mijn ouders en een klimcursus
als jongeman. Het voelt als thuis komen na d saaie vlaktes bij Sankt Moritz. Ik swing
naar beneden over de haarspeldbochten. De mooie dorpen van het Retoromaanse dal breng
ik allemaal een kort bezoek: Vicosoprano, Borgonovo, Stampa, Bondo. De parel van het dal,
Soglio, sla ik over. Het dorpje ligt hoog boven het dal en ik ben te lui voor de klim
na alle tegenwind. Ik trek verder naar de italiaanse grens. Het is jammer van het bewolkte weer.
Het Bergellmassief heeft een aantal spectaculaire granieten rotstorens die nu niet zichtbaar zijn.
Ik bereik de italiaanse grens. Dit gedeelte ken ik wat minder goed. Chiavenna blijkt een
erg mooie, sfeervolle stad te zijn.
Na Chiavenna is de aarigheid er wel vanaf. Ik vecht tegen de harde wind op de drukke weg.
Soms draai ik me even om. De graniettorens rijzen donker en mysterieus op achter
het groene Val Codera. Het gelijknamige dorp Val Codera is het enige dorp in de Alpen
waar je niet met de auto (en ook niet met de fiets) kunt komen. Zwarte wolken verzamelen
zich boven het Zwitserse Bergell en spreiden zich snel uit richting Italië.
Ik haast me over de vlakte richting het Comomeer voordat ik misschien geconfronteerd
word met onweersbuien. In Gravedona zijn veel campings. Ik word geweigerd bij de eerste
camping, er is geen plaats. Vier campings verder is er nog steeds geen plaats voor mijn
kleine tent. Dit wordt een tijdslurpende affaire op deze manier. Dat is allemaal leuk en
aardig maar het is ondertussen al 8 uur en de donkere wolken komen intussen erg dichtbij.
Op de vijfde camping krijg ik de tip om het eens in het volgende dorp te proberen.
Er zit niet veel anders op. Gelukkig is het hier gelijk raak. Na anderhalf uur heb ik
eindelijk een overnachtingplaats gevonden.
Dag 17: Dongo - Menaggio - Gandria - Lugano - Locarno - Sta Maria Maggiore 124 km
Als ik opsta, is het gestopt met regenen. Wel hangen er nog steeds donkere wolken
boven het Comomeer en de omringende bergen. Ik vervolg mijn fietstocht over de drukke
weg langs het meer. Er zijn veel tunnels. Gelukkig zijn de meeste tunnels wel te
omzeilen over de oude vervallen weg die er in de meeste gevallen nog ligt. Toch ben ik blij
als ik in Menaggio het Comomeer verlaat. Een korte, steile klim brengt me op een kleine
pasovergang en ik daal af naar het Lago di Lugano.
De wolken zijn intussen weggetrokken en zon schijnt uitbundig. De dicht begroeide
berghellingen, het helder blauwe water, de intense geuren en kleuren van de bloemen en de
warmte van de zon, alles werkt mee aan een tropische sensatie. Het Italiaanse Valsolda
en het Zwitserse Gandria zijn buitengewoon mooie dorpen. Steil boven het meer liggend
zijn er mooie uitzichten over het meer. Het is een genot om langs het meer te fietsen
totdat ik Lugano bereik.
In Lugano zijn alleen drukke wegen. Ik probeer de stad zo snel mogelijk te verlaten
maar ik heb de verkeerde uitvalsweg te pakken. In een brede halve cirkel voert
de weg weer terug het centrum in en kan ik opnieuw een uitvalsweg proberen te
vinden. Het kost de nodige tijd omdat het verkeer muurvast zit maar uiteindelijk
lukt het me dan toch om de stad te verlaten.
De weg naar Locarno en het Lago Maggiore is niet bijzonder. Pas na Locarno wordt
het landschap weer interessant. Ik verlaat het Lago Maggiore in Locarno, passeer
de Italiaanse grens weer eens en klim naar het stadje Santa Maria Maggiore op de
pas tussen het Lago Maggiore en Domodossola. Ik wil overnachten op de plaatselijke
camping maar eerst wil ik nog een bericht naar het thuisfront sturen. Ik heb twee
telefooncellen gezien maar na een lange speurtocht blijkt er geen tabakswinkel
of supermarkt nog telefoonkaarten te verkopen. Verder is er ook niemand die me kan vertellen
of er internetcafe's zijn totdat een tachtigjarige vrouw me bij de hand neemt en me feilloos
naar een internetcafe leidt.
Er is een plaat van Guns'n Roses, genaamd "The Spaghetti Incident". Niet bepaald mijn smaak
maar goed, dat is de naam van de plaat. Na een lange fietsdag vind ik het belangrijk
om goed en lekker te eten. Ik heb in Santa Maria Maggiore de hand weten te leggen op
een stuk goede Gorgonzola kaas, verder heb ik spaghetti en tomaten en komkommer en olijfolie
voor een eenvoudige salade. Tijdens het koken van de spaghetti heb ik de salade al
soldaat gemaakt. Als de spaghetti "al dente" is, haal ik de pan van het vuur om het
water af te gieten. Als ik terug loop, valt de pan zomaar uit mijn handen. Alle spaghetti
op de grond. Daar ligt mijn maaltijd op de stenen. Verrast en beteuterd kijk ik naar
het treurige resultaat van het spaghetti incident. Mijn hersens springen intussen
over op de probleemoplossende stand. Ik bedenk me dat de winkels intussen dicht zijn.
Daar stokt het denkproces. Ik heb zelfs niet het minste spoor naar een oplossing te pakken.
Zonder het in overweging te nemen, laat staan een besluit in die richting te nemen,
grut ik de spaghetti van de grond, was de stenen eraf, doe de spaghetti terug inde pan, voeg
water toe en begin de handel doodleuk opnieuw te koken. Nadat ik de boel weer aan de kook
heb gekregen, giet ik het water deze keer wel succesvol af. De maaltijd is klaar!
De slappe, pafferige spaghetti kan niet gered worden door de Gorgonzola.
Dag 18: Santa Maria Maggiore - Domodossola - Gondo - Simplon - Simplonpas (2.005 m) - Brig - Visp 92 km
Vandaag zal ik terugkeren in Zwitserland. Vanaf Domodossola op 277 meter hoogte zal
ik naar de 2.005 meter hoge Simplonpas klimmen en vervolgens afdalen in het Rhônedal.
Eerst heb ik echter nog de afdaling van Santa Maria Maggiore naar Domodossola tegoed.
Voor me inde verte ligt een gigantische rotsmuur van de bergen van Wallis. De
Weissmies en de Fletschhorn zijn beide rond de 4.000 meter hoog en steken ver boven het
dal van de Dossola en de lage omringende bergen uit. Ergens tussen deze bergen, moet de
Simplonpas liggen.
Domodossola is een plezierig stadje. In een supermarkt koop ik brood voor de lunch.
Het lukt me niet om de uitvalsweg naar de Simplonpas te vinden. Onbegrijpelijk, want de Simplon
is verreweg de belangrijkste pas in de omgeving. Alle wegwijzers negeren de Simplon echter.
Op alle wegwijzers staa met grote koeienletters Sempione aangegeven, een ander
raadsel. Er staat geen stad Sempione op mijn kaart. Sempione ligt in de richting waar ik
verwacht had dat de Simplonpas aangegeven zou staan. Ik ga mijn gevoel maar achterna en koers af op
het mysterieuze Sempione. Ik begin het ineens te begrijpen. Sempione zou wel eens de
Italiaanse benaming van Simplon kunnen zijn. Blij met deze 'verklaring' rijd ik met een gerust gevoel
verder. De weg naar de Simplon is eigenlijk te breed voor fietsers. Auto's passeren met
meer dan honderd kilometer per uur. Gelukkig rijden er weinig auto's. Na de Zwitserse
grens bij Gondo kom ik in een bijna oneindige reeks tunnels. De tunnels zijn veilig
voor fietsers maar mooie uitzichten op het landschap zijn er niet. Hhet landschap
tussen de tunnels is adembenemend mooi. De bergen torenen drieduizend meter boven de kloof uit.
Na de kloof en de tunnels klim ik naar het dorpje Simplon. Vanaf daar is het niet zo ver meer
naar de pas. Ik ontmoet een andere fietser met een volbeladen fiets, een jonge Zwitser
die op weg is naar vrienden in Yverdon. Samen fietsen we naar de pas. Eenamaal op de
pas daal ik meteen af naar het Rhônedal in Brig en fiets door het dal naar Visp.
Daar zal ik enkele dagtochten zonder bagage maken in de interessante, hoogalpien zijdalen
van het Rhôdal.
Dag 19: Visp - Stalden - Saas Grund - Mattmarksee - Monte Moropas (2.868 m)- Visp 82 km
Vandaag rijd ik alleen met dagbepakking omhoog. Ik wil de Monte Moropas bereiken,
midden tussen de hoogste bergen van Zwitserland. De pas zelf is 2.868 meter hoog.
Waarschijnlijk zal het laatste deel van de klim te voet gemakkelijker te overbruggen
zijn dan met de fiets. We zullen zien hoe de zaken zich zullen aandienen.
In Stalden is de driesprong: een weg loopt door richting Zermatt en de andere weg
voert door het Saasdal. Ik neem de laatste weg. Het klimmen gaat duidelijk
gemakkelijker zonder zware bagage. Ik overbrug dan ook snel afstand. Ik bereik
Saas Grund op het moment dat de zon boven de oostelijke bergketen is geklommen en het zonlicht
de dalbodem bereikt. Een kilometer voorbij Saas Grund is er een uitzicht over de Mischabelgruppe,
een bergketen met sommige van de hoogste bergen van de Alpen. De Dom is 4.545 meter
hoog. Alleen de Mont Blanc en de Monte Rosa zijn nog hoger. Ook andere toppen zoals
de Täschhorn (4.490 meter) en de Alphubel (4.206 meter) zijn indrukwekkend met
hun grote gletschers die glimmen in de zon.
Voorbij Saas Almagell wordt de weg erg steil. Ik ben blij dat ik nu geen volbepakte
fiets omhoog hoef te fietsen. Ik heb alleen warme kleren, voedsel en reparatiespullen bij me.
Desalniettemin moet ik zwaar aan de bak, zigzaggend omhoog naar de stuwdam van de Mattmarksee.
De buitenkant van de stuwdam bestaat uit grote steenblokken en verpest het landschap niet
zoals betonnen stuwdammen dat vaak wel doen. Eigenlijk is het hierdoor gecreërde
meer erg mooi met zijn turquoise water. Ik fiets langs het stuwmeer totdat ik het zuidelijke
uiteinde bereik.
Ik laat mijn fiets achter en loop de laatste kilometers omhoog. In minder dan een
uur bereik ik de pas. Ik hoopte op spectaculaire uitzichten naar de Monte Rosa maar opkomende
wolken aan de Italiaanse kant van de pas belemmeren elk uitzicht voorbij de eerste meters.
Het maakt niet uit. Ik heb de majestueuze bergen van de Mischabelgruppe en de prachtige
Mattmarksee gezien. Dat is genoeg voor een dag.
Dag 20: Visp - Ried - Riederalp - Bettmerhorn - Eggishorn (2.927 m) - Riederalp - Visp 61 km
Vandaag staat opnieuw een dagetappe met alleen dagbepakking op het programma. De opzet
is om de Aletschgletscher te zien. Van de informatie die ik heb gekrgen, is het me duidelijk
geworden dat het mogelijk moet zijn om Riederalp met de fiets te kunnen bereiken. Van
daar is het een klein stuk lopen tot een eerste uitzichtpunt naar de gletscher.
Ten oosten van Brig verlaat een smal, steil weggetje het Rhônedal. Het is de weg
naar Ried en daarmee ook naar Riederalp dat een paar honderd meter hoger ligt. Ik passeer
de nodiege houten chalets met grote tuinen vol kleurige bloemen. Ried is een charmant dorp
waar ik nog wat voorraden insla. De weg verandert enkele kilometers na Ried in een steile
onverharde weg. Op sommige stukken is het zelfs met bepakking (bijna) te steil om te
kunnen blijven fietsen. Op de hele route van Ried naar Riederalp kom ik geen levende ziel tegen.
In Riederalp is het daarentegen weer druk. Vrijwel iedereen in Riederalp komt en gaat met
de kabelbaan naar het Rhônedal en de rest van de wereld. Vanaf Riederalp is het verboden
om verder te fietsen. Ik laat mijn fiets achter bij de uitspanning waar ik mezelf op Kuchen
heb getrakteerd.
Vanaf Riederalp loop ik naar de pas en spoedig heb ik een eerste zicht over de
grootste gletscher van de Alpen. Hoe lang deze status behouden blijft, is onzeker.
De Aletschgletscher is het laatste jaar maar liefst 135 lengtemeters gekrompen.
De gletscher is overigens nog steeds indrukwekkend groot.
Ik heb de hele dag om langs de gletscher te lopen en dat is wat ik doe. Ik neem
de middelhoge weg door het Aletschwoud, tussen de bergkam en de gletscher.
Kilometer na kilometer leg ik af. Het uitzicht over de gletscher is een van de
beste uitzichten die ik gezien heb op mijn reizen tot dusverre. Ik ben dan ook niet van plan
om niet terug te keren voordat het echt laat begint te worden. Ik verwacht dat het beste uitzicht
genoten kan worden vanuit de Eggishorn, dus daar koers ik nu ook op af. De berg is 2.927 meter
hoog en vandaar kan 'om de bocht' gekeken worden en wordt het bovengedeelte van de
gletscher zichtbaar.
Als ik onder de top van de Eggishorn sta, is het al 2 uur in de middag. Ik zie nog
steeds geen afslag naar de Eggishorn op de wegwijzers staan. Ik besluit maar om de wegwijzer
naar de Bettmerhorn te volgen. Ik bereik het bovenstation van de Bettmergorn-kabelbaan en
een paar minuten later sta ik op de top van de Bettmerhorn. Ik loop verder over de kam
in de richting van de Eggishorn. Eigenlijk is hier eerder sprake van klimmen dan van wandelen.
De route over de bergkam bestaat uit vaste rots en losse rotsblokken. Ik heb beide handen en
voeten nodig om me een weg te banen over de bergrug. Aan beide zijden van de bergrug
zijn steile, diepe afgronden. Het is eigenlijk geen goed idee om hier in mijn eentje te lopen.
Soms zie ik mensen maar het laatste kwartier heb ik niemand meer gezien. Het is niet ver meer
naar de Eggishorn maar de weg over de bergrug gaat steeds op en neer, waardoor ik veel klimwerk
moet verrichten. Dit kost veel te veel tijd zo. Ik twijfel of ik er wel verstandig aan doe
om door te gaan. Ik klim nog naar een nieuwe rotspunt om daar een beslissing te nemen.
Na de rotspunt duikt de bergkam steil naar beneden naar de pas tussen de Bettmerhorn
end e Eggishorn. Vanaf de pas loopt een luxepad naar de top van de Eggishorn. Ik klim
naar beneden en bereik een kleine puinhelling waar een vrouw angstig vraagt hoe de
weg is naar de Bettmerhorn. Ik zeg dat er niet echt een weg is, het is licht klimwerk boven,
in ieder geval veel steiler dan hier op de puinhelling. Ze besluit terug te keren,
ze heeft hier al hoogtevrees. Ze zegt dat het uitzicht vanaf de Eggishorn heel erg mooi is,
ik moet er zeker gaan kijken. Zodoende loop ik weer omhoog over een gemakkelijk wandelpad.
Het uitzicht op de Eggishorn is vergelijkbaar met die van de Bettmerhorn. Wel is het een stuk
minder privé. Er zijn ongeveer zestig mensen verzameld op de top van de Eggishorn.
Het is vier uur in de middag en ik ben ver, heel ver verwijderd van Riederalp. Om nog
maar te zwijgen van de camping van Visp. Ik haast me naar beneden naar het zadel tussen de
Bettmerhorn en de Eggishorn. Van daar daal ik verder af aan de Rhônedal-zijde
van de pas. Een voetbreed paadje loopt in een rechte streep naar beneden over de
steile grashelling en draait dan om de rotswand van de Bettmerhorn weg naar de richting
van Bettmeralp en Riederalp. Helaas lost het paadje langzaam op in de alpiene weide
onder de Bettmerhorn. In een rechte lijn zet ik koers in de richting van Riederalp,
of tenminste van waar ik verwacht dat Riederalp zou moeten liggen. Ik kan niet zeker
zijn. Ik loop tussen de koeien. Soms over vlaktes, soms over glooiende hellingen.
In de afstand zie ik een meer. Volgens mijn kaart moet daar een wandelpad liggen.
Tien minuten later bereik ik inderdaad een voetpad. Even later bereik ik Bettmeralp,
vanwaar een asfaltweg loopt naar Riederalp. Het is half zeven ind e avond als ik
Riederalp bereik. Zonder rsut te nemen pak ik mijn fiets en daal 1.200 meter af naar het
Rhônedal. Van daar is het nog vijftien kilometer naar Visp en om acht uur ben
ik terug op de camping.
Dag 21: Visp - Sierre - Sion - Martigny - Col de la Forclaz (1.526 m) - Argentière - Chamonix 130 km
Na twee schitterende dagtochten is het weer tijd om voort te trekken. Door het vlakke, brede Rhônedal
fiets ik naar het westen. Dit deel van de fietsreis is niet het meest interessant. Ik kan
kiezen tussen een drukke doorgaande weg en een een fietsroute die zigzagt door het dal,
soms over asfalt, soms over losse stenen. Ik houd van onverharde wegen maar het geeft een zinloos gevoel
om zo langzaam te zijn in een vlak dal waar het bovendien niet mooi is. Het grootste probleem
is de stormachtige tegenwind.
Voorbij Sion is het landschap wat interessanter. Een tweede gunstige wending is dat de
fietsroute nu blijvend geasfalteerd is. De wind neemt nog wat in kracht toe. Stof wordt
over de vlakte gejaagd. Ik fiets nog maar twaalf kilometer per uur. Daar heb ik al
mijn kracht voor nodig. Ik ben dan ook blij als een groep racefietsers voorbij fietst en ik kan
inpikken in het laatste wiel. Op deze manier bereik ik Martigny, de laatste stad van het
Rhônedal, na uren van tegenwind.
The Col de la Forclaz van de Zwitsers zijde is waarschijnlijk de minst interessante
klim van de Alpen. De weg is breed en klimt eindeloos omhoog over dezelfde berghelling.
Het enige ope uitzicht is terug naar het Rhônedal maar daar heb ik voor vandaag al meer dan
genoeg van gezien. Na het bereiken van de pas wordt het landschap aanzienlijk interessanter.
Er zijn overal om heen steile rotswanden. Deze hangen dan wel goeddeels in de wolken maar
na het Rhônedal end e klim naar de Forclaz is bijna alles mooi. Ik passeer de Franse
grens en na een tweede pas daalt de weg naar Argentière en Chamonix. De Mont Blanc
en de ander bergen zijn gesluierd achter wolken maar de grote donkergrijze gletschers
reiken tot ver onder het wolkendek. Ze lijken hun tong naar me uit te steken. Tijd om
een camping op te zoeken.
Dag 22: Chamonix - Les Houches - Vaudagne - St Gervais - Col du Joly (1.989 m) - Hauteluce - Beaufort 92 km
Ik sta op bij zonsopkomst. De beloning is er naar. De uitzichten over de Mont Blanc en
de omringende toppen worden niet beperkt door wolken. De witte tongen van de
Mer de Glace en de Glacier des Bossons reiken diep naar beneden. Een prachtige start van
de dag.
Ik wil proberen zo kort mogelijk in westelijke richting om de Mont Blanc heen te draaien.
Zodoende kom ik uiteindelijk vanzelf terug in Italië vanwaar weer andere leuke dingen
te doen zijn. Ik zal eerst afkoersen op Saint Gervais. Vanaf daar wil ik proberen de
Col du Joly over te steken. Wellicht dat dit te meoilijk is met een volbeladen fiets.
Maar als je het niet probeert, lukt het zeker niet.
Om de Saint Gervais te bereiken, kan ik niet de directe weg volgen. De N205 voert goeddeels
door tunnels die verboden zijn voor fietsers. Ik volg daarom de secundaire weg naar
Les Houches. Daar zie ik een weg die naar de Col de Voza leidt. Als ik de pas zou
kunnen oversteken en Bionnassay zou kunnen bereiken, zou me dat een lange omweg
over Vaudagne, Servoz en Saint Gervais besparen. De weg verslechtert echter dramatisch
en al snel heb ik al mijn kracht nodig om stapvoets naar boven te worstelen over
de extreem steile, onverharde weg vol met gaten, kuilen en grote stenen.
Een tegemoetkomende wandelaar vraagt me waar ik mee bezig ben.
"Ik probeer naar boven te fietsen."
"Onmogelijk."
"Onmogelijk is een groot woord, ik zou zeggen moeilijk."
"Ik zou zeggen onmogelijk. Dit is een voetpad, niet geschikt voor fisetsers en zeker
niet voor fietsers met Volbeladem fietsen."
"Ik kan het allicht proberen..."
"Dat kan, maar je zal hoe dan ook terug moeten. Zelfs al zou je de pas bereiken, dan
kun je alsnog niet verder. De weg aan de andere kant van de pas is steil en smal. Het
is een voetpad en behoorlijk alpien. Ik heb nog nooit een fietser hier gezien."
"Je komt hier vaker?"
"Ik leef hier in de zomer."
"En in de winter?"
"In de Sahara. Ik ben een gids, in de winter leid ik trekkings door de Sahara"
"Ik heb gefietst in de Sahara, in Marokko."
"Voor mij is Marokko geen Sahara. Mali, Mauritanië, Tsjaad. Dat is de Sahara."
"Mm."
"Wil je nog steeds proberen naar de pas te fietsen?"
"Misschien, nou ja, ik weet niet, ik geloof van niet."
"Waar ga je naar toe?"
"Ik wil de Col du Joly over."
"Dat is ook een voetpad"
"Maar op mijn kaart..."
"Dat is ook een voetpad, maar niet zoals de weg hier. Je zou het kunnen proberen,
hoewel ik het zou afraden. Het zal heel, heel moeilijk worden."
Aldus maak ik alsnog de omweg over Vaudagne en dat is eigenlijk helemaal niet zo
onplezierig als gedacht. De weg klimt hoog boven het dal en daalt daarna terug in het dal.
Af en toe zijn er fantastische uitzichten op het Mont Blancmassief. De weg klimt aan
de andere zijde van het dal omhoog naar Servoz en daalt opnieuw terug naar het dal.
Ik bereik Saint Gervais, het begin van de klim naar de Col du Joly. Tot Les
Contamines-Montjoie is de weg geasfalteerd maar twee kilometer verder bereik ik de
overharde weg naar de pas. Het terrein is inderdaad zwaar. De weg is steil en de
stenen zijn groot. Soms hebben mijn wielen niet genoeg grip op de stenen en slip ik
waarna de fiets op deze steile weg onmiddellijk tot stilstand komt. Fietsen, lopen,
opnieuw proberen te fietsen. Alles heb ik over voor mooie uitzichten op de Mont Blanc.
Helaas hangen de bergen ondertussen in de wolken. Alles boven 2.000 tot 2.500 meter
wordt aan het gezicht onttrokken. Geen uitzichten over gletschers en ijswanden dus.
Als de uitzichten het bloed niet sneller doen stromen, dan slaagt de weg daar in ieder
geval wel in. Ik heb al mijn kracht en concentratie nodig om stapvoets omhoog te klimmen.
Hele stukken loop ik met de fiets aan de hand. Dit is gekkenwerk maar na drie uur
extreme inspanning bereik ik de pas. Gelukkig is er asfalt aan de andere zijde van de pas.
Over het prachtige dorp Hauteluce daal ik af naar Beaufort. Op de camping ontmoet ik Sandro,
een aardige joneman uit Rostock die van Genève naar de Middellandse Zee fietst
door de Franse Alpen.
Dag 23: Beaufort - Arèches - Col du Pré (1.703 m) - Cormet de Roselend (1.967 m) - Bourg St Maurice - - Petit St Bernard (2.188 m) - La Thuile - Pré St Didier 104 km
Het heeft vannacht enorm hard geregend maar als ik opsta, is het droog. De wolken hangen
nog steeds in flarden om en boven de bergen. Een fascinerend gezicht.
Ik wil naar de Cormet de Roselend klimmen over de Col du Pré. De Roselend heb ik zes
jaar geleden al beklommen op weg naar Rome. Deze keer wil ik daarom de omweg over de Col
du Pré doen. Er is weinig verkeer. De alpiene weides maken de Col du Pré
een prachtig alternatief voor de directe route.
Ik bereik de pas en daal af naar een groot stuwmeer. Bij de stuwdam bereik ik de
hoofdroute naar de Cormet de Roselend. Ik passeer het mooie kapelletje en tussen
de wolkenflarden fiets ik naar de pas. Een smalle, bochtenrijke afdaling brengt
me in Bourg St Maurice.
Ik hoef nu alleen nog maar de Kleine Sint Bernard over te steken om de Italiaanse grens
te bereiken. De weg is niet steil. Het hellingspercentage overschrijdt nergens 5 %.
Het is dan ook maar liefst 31 kilometer dat de weg nodig heeft om de 1.400 hoogtemeters te
overbruggen naar de pas. De klim is dan ook niet te zwaar, eigenlijk het tegenovergestelde van
de Col du Pré vanochtend. Ik had bedacht om op de camping van La Rosière te
overnachten maar als ik de camping om 4 uur bereik, ziet het er dermate verlaten uit,
dat ik me bedenk. Zo ver is het niet meer naar de pas.
Na een uur sta ik op de pas. Ik ben weer terug in Italië. De wolken zijn ineens
opgelost en ik word verrast door spectaculaire uitzichten naar de zuidelijke wanden
van het mont Blancmassief die hoog uittorenen boven de lagere bergen rond de Kleine Sint Bernardpas.
De Italiaanse zijde van de Kleine Sint Bernard blijkt buitengewoon interessant. Landschappen
veranderen continu. Diepe ravijnen, grote gletschers en dan is er altijd nog de Mont Blanc
die overal bovenuit steekt. Ik vind een camping beneden, in Pré Saint Didier.
Daar ondervind ik het klassieke camping probleem van een brander die het niet doet.
Gelukkig biedt de Italiaanse gastvrijheid uitkomst. De leuke tweelingzusters van een
Italiaanse familie nemen de verzorging van de arme reiziger op zich en bieden de keuken
aan maar feitelijk managen de dames het hele kookproces.
Dag 24: Pré St Didier - Val Savarenche - Pont - Nivolet - Pont 46 km
Voor vandaag staat het doorsteken van het Gran Paradiso gebied op het programma. Er
staat een jeep track gemarkeerd op mijn kaart die het gebied doorkruist. Hiertoe moet de
2.642 meter hoge Colle del Nivolet worden overgestoken. Een geasfalteerde weg leidt
tot Pont op bijna 2.000 meter hoogte. Als ik na een lange klim het plaatsje Pont bereik,
kan ik de jeep track niet vinden. Ik vraag de weg naar de pas. De mensen wijzen naar een
smal voetpad, dat steil omhoog loopt over grote stenen en blokken. Deze weg is onmogelijk
te berijden met een fiets. Zelfs is het onmogelijk om ,met de fiets aan de hand naar boven
te gaan, zo blijkt proefondervindelijk. Ik kan niet verder met de fiets. Dan maar zonder fiets,
bedenk ik me. Ik zet de tent op in de babijgelegen camping en ga wandelend verder.
Dat betekent wel dat ik morgen iets nieuws moet bedenken voor het vervolg van de tocht. Wat
dat gaat betekenen voor de toch al niet te ruime planning weet ik nog niet. Dat moet ik vanavond maar
onderzoeken. Er is in ieder geval niet veel speelruimte voor grote omwegen.
Het voetpad klimt steil omhoog. Na een uur bereik ik een brede vallei. Juist boven de vallei ligt de jeep track
die me - met fiets - naar de pas had moeten brengen. Er moet iets mis zijn met de tunnel direkt
na Pont. Hoe dan ook, Het is onmogelijk om de jeep track te bereiken met fiets. Ik loop
verder richting de pas door het vlakke, brede dal totdat ik op de plek kom waar de
jeep track overgaat in een geasfalteerde weg. Even later kom ik bij een meer, waarachter de pas
zichtbaar is. Het laatste stuk over het asfalt houd ik voor gezien. Door de grasvallei
loop ik terug. De zon gaat langzaam onder en schildert de Grivola paars. De consequenties
van de doodlopende weg zijn voor morgen misschien onplezierig maar vandaag is een prachtige dag.
Dag 25: Pont - Val Savarenche - Aosta - St Vincent - Verres - Rivarola - Caselette - Bussoleno 223 km
De consequenties blijken zeker onplezierig te zijn. Ik heb twee opties. De eerste is
terug af te dalen naar het Aostadal en terug klimmen over de Kleine Sint Bernard en daarna
naar het zuiden fietsen over de Iséran en de Télégraphe-Galibier, allemaal
passen die ik zes jaar geleden ook al heb overgestoken op de reis naar Rome. Het zal me
vermoedelijk drie fietsdagen kosten om Briançon te bereiken. Het alternatief is
Af te dalen naar het Aostadal en dan in zuidoostelijke richting af te dalen naar de
Povlakte en door de laatste uitlopers van de Alpen trekken richting Turijn om de eerste
grote zijvallei in te fietsen met een pas naar de Franse grens. Dat is het dal van Susa.
Als alles meezit, kan ik Briançon in twee dagen bereiken. Ik besluit het laatste
te kiezen.
Direkt na zonsopkomst verlaat ik de camping van Pont. Ik weet niet precies hoe ver het is naar de
Vallei van Susa maar het zal toch zeker 170 kilometer zijn. De eerste derig kilometer
zijn niet de zwaarste. Ik ga naar beneden over de zelfde weg over welke ik gisteren omhoog
ging. In de Aostavallei fiets ik nog tien kilometer in oostelijke richting en bereik
Aosta. De stad wordt wakker als ik al veertig kilometer heb gefietst. Ik rijd door het
centrum en vervolg mijn route in oostelijke richting. Op de weg naar Saint Vincent kom ik een zeventig
jaar oude fietser tegen die me uitnodigt op de koffie. De man blijkt een topamateur te zijn
geweest in zijn jeugd. Na de koffiestop vervolg ik mijn weg naar Saint Vincent en
het prachtige Verrès.
Ik koop brood in de plaatselijke bakkerij. Het is 12 uur en ik heb al 90 kilometer
gefietst. We wordt de zuidelijke wind steeds krachtiger. Juist op tijd bereik
ik het einde van de Aosta Vallei. Tien kilometer voor Ivrea neem ik de secundaire
weg naar Lessolo. Een smal weggetje klimt over de laatste voetheuvels van de Alpen.
Ik heb nu geen last meer van de wind maar daarvoor in de plaats heb ik een steile
klim waar geen eind aan komt. De klim duurt veel langer dan verwacht en draaut en keert in alle
kanten. Wegwijzers tonen een dozijn aan plaatsen, welke geen van alle op mijn kaart staan.
Ik ben hopeloos verdwaald. Er is niemand hier, zodoende heb ik alleen de zon als een
betrouwbare richtingwijzer. De afstand over dergelijke wegen is veel groter dan ingeschat.
Ik had gewoon de weg naar Turijn moeten nemen over de Povlakte. Uren lang trek ik
door de heuvels, meestal hoef ikniet al te veel te klimmen maar er is altijd de onzekerheid
of ik wel in de goede richting rijd. De meeste dorpen staan niet op mijn kaart, er zijn wegen
tussen dorpen die niet op mijn kaart staan en er staan wegen op de kaart die in de werkelijkheid niet
bestaan. Er zijn geen hotels, noch campings in dit gebied, tenzij ik besluit om alsnog
Turijn in te fietsen. Om zeven uur 's avonds bereik ik eindelijkde Susavallei na bijna 200
kilometer. De eerste camping is echter gesloten. De secundaire weg naar Susa volgend kom
ik lange tijd geen camping meer tegen. Nabij Bussoleno vind ik dan eindelijk een camping.
Ik heb vandaag uiteindelijk 223 kilometer gefietst. Veelte veel in feite. Maar ik kan weer
vooruit kijken. Morgen staat de Colle delle Finestre op het programma, een gedeeltelijk
onverharde oude Romeinse weg, gevolgd door de route over de Assietta bergkam.
Dag 26: Bussoleno - Meana di Susa - Colle delle Finestre (2.178 m) - Pregalato - Sestrière - Cesana Torinese - Montgenèvre - Briançon 93 km
Ondanks de monsterdag van gisteren voel ik geen spoor van vermoeidheid. Ik heb goed
geslapen en kijk uit naar de lnage klim naar de Colle delle Finestre. De klim heeft
1.700 meter hoogteverschil tot de pas op 2.176 meter. Vermoeidheid zal me vermoedelijk dus
geen parten spelen maar er zijn wel enkele andere addertjes onder het gras. Donkergrijze
wolken verzamelen zich in het westen. Een slechtweergebied met onweersbuien zou
me tot een terugkeer kunnen dwingen.
Het eerste deel van de klim voert door een dicht bos. Een sprookjesachtig licht dringt door
het bladerdek. De smalle weg draait en keert in vele haarspeldbochten naar boven.
De weg gaat continu met 10 % hellingshoek omhoog. Er is geen adempauze. Ik voel me echter
prima en ik vorder gestaag. Ik bereik het onverharde deel van de klim. Ik ontmoet een
jonge Italiaan die met de auto omhoog rijdt en op de Assietta bergkam gaat fietsen.
"Ben je niet bang dat het weer zal omslaan?", vraag ik.
"O nee, het weer zal goed blijven."
"Heb je de wolken gezien die boven Frankrijk hangen?"
"Ja, als het weer uit Frankrijk komt, is er altijd kans op een beetje regen."
De Italiaan maakt zich nergens druk om. Ik vervolg mijn weg. Ik wil de pas hebben
overgestoken voor een eventuele omwenteling van het weer. De weg is erg goed. In feite
is het fietsen op de onverharde weg gemakkelijker de verharde weg omdat de onverharde
weg minder steil is. Spoedig bereik ik de grens. Een aardige Italiaanse jongen heeft
zojuist de pas van de andere zijde bereikt.
"O, ik zie een hevige regenbui boven Sestrière."
"O nee, dat zijn maar wolken, we zijn hier in de bergen, weet je niet? Het heeft
in geen weken geregend. Het zal vermoedelijk vandaag wel weer niet regenen."
Ik ben minder positief. Ik daal af neer het kruispunt waar ik kan kiezen tussen
de weg door het dal van Sestrière en de hoge route over de Assietta Bergkam.
Beide eindigen in Sestrière. De eerste route is veiliger, de tweede route is mooier.
Ik twijfel. Het regent nog altijd niet en ik heb nog geen donderklap gehoord. Ik
besluit omhoog te gaan naar de Assietta bergam. Na vijftig meter klimmen, hoor ik een luide
knal. Onweer... Ik keer onmiddellijk om. Gelukkig is er toevallig bij het kruispunt
een berghut. Wandelaars die op weg zijn naar de Assietta bergam vragen me waarom ik omdraai.
"Het is daar prachtig."
"En gevaarlijk. Het is niet bepaald veilig om veertig kilometer over een bergkam te fietsen
terwijl een reeks onweersbuien komt overdrijven."
"Je moet het zelf weten."
De Italianen maken zich niet druk. Als ik de berghut heb bereikt, breekt een afschuwelijke
regenbui los. Ik vraag de huttenwaard of hij het weerbericht heeft gehoord.
"Ik heb het weerbericht niet gehoord maar dit zijn de bergen, weet je? Er valt wel eens
een buitje."
"Maar misschien ook wel de hele dag. Onweersbuien kunnen gevaarlijk zijn."
"O nee, dit is maar een zomerbuitje. In twintig minuten is het mooi weer."
Ik zit nog geen 5 minuten in de hut of ik zie twee bekenden binnenstrompelen.
De Italiaanse wandelaars die gelijk met mij omhoog gingen naar de Assietta bergkam
zijn kletsnat. Ik kijk ze recht in de ogen om te zien of ze misschien achteraf vonden dat ze
het weer verkeerd beoordeeld hadden. De ogen staan echter stomverbaasd. Ze nemen
het op als een complete verrassing, als een goddelijk toeval dat op geen enkele manier
had kunnen worden voorzien.
Het onweert nu al twee uur en het begint koud te worden onder het dak van de hut.
Nu is het onweer in ieder geval weggedreven tot enkele kilometers afstand maar de
slagregens houden nog onveranderd aan. Ik heb besloten dat het te laat is geworden
om de onverharde route over de Assietta kam te volgen. Bovendien kunnen er nog meer
onweersbuien aankomen. Nu het onweer uit de buurt is, heb ik een kans om de bewoonde wereld
te bereiken. De kans grijp ik aan. Door de ijzige regen daal ik stapvoets af. Water
stroomt in een grote stroom over de volle breedte van de weg. De intense regen houdt
aan, ik ben intussen koud tot op het bot. Als ik de brede weg door het dal bereik,
stopt de regen plotsklaps en breekt het wolkendek open. Het wordt zelfs langzaam maar
zeker zonnig als ik door het dal omhoog fiets richting Sestrière. De weg naar
Sestrière is niet erg speciaal. De vallei wordt gedomineerd door wintersportdorpen
en kabelbanen. Als ik de pas bij Sestrière bereik, ben ik blij om weer te kunnen afdalen
naar nieuwe gebieden, nieuwe landschappen. Het uitzicht wordt helaas gedomineerd door
intens zwarte luchten en nieuwe onweersbuien. Na de korte afdaling naar Cesana Torinese
hoor ik de eerste klappen van de onweer. Het is vooralsnog echter nog droog. In Cesana Torino
is geen camping maar aan de Franse kant van de Col de Montgenèvre zijn meerdere campings.
Ik besluit het erop te wagen. Het is slechts 500 meter hoogteverschil naar de pas
en er zijn lange tunnels waar ik kan schuilen voor de onweer en de regen.
De verwachtingen komen uit. Tussen de onweersbuien door sprint ik van tunnel naar tunnel.
Even wachten en weer snel door naar de volgende tunnel. Ik bereik de Franse grens
en even later fiets ik over de pas. Ik fiets zo snel mogelijk, achtervolgd door een
nieuwe onweersbui. Het is nog juist mogelijk om de afdaling naar de vallei van de Durance
te maken. De laatste drie kilometer naar Briançon sprint ik weer over de weg,
op de vlucht voor het onweer. Ik besluit een hotel te nemen, aangezien de campings allemaal
op afstand van de stad liggen. Zodoende kan ik ook mijn tent en mijn spullen laten drogen.
Ik vind ook wel dat ik wat luxe verdiend heb na de laatste intense dagen.
Dag 27: Briançon - Cervières - Col d'Izoard (2.361 m) - Arvieux - Guillestre 52 km
Na enkele zeer lange dagen wil ik het vandaag wat rustiger aan doen. De onweersbuien zijn
over getrokken. De laatste wolkenflarden hangen nog om de bergen. Het zal een zonnige dag worden.
Ik zal vandaag mijn programma beperken tot het oversteken van de Col d'Izoard. De klim
is een oude bekende. Het zal de vierde keer zijn dat ik de Col d'Izoard beklim. Geen enkele
andere klim heb ik zo vaak gedaan. Dat is geen toeval. Het is mijn favoriete klim in de
Alpen. In Guillestre zal ik een camping opzoeken. Geen andere klims meer vandaag!
Ik wandel door de straten van Briançon. Zo vroeg in de morgen is de ideale tijd om de stad
te bezichtigen. Later in de morgen zullen de toeristen massaal bezit nemen van de smalle straatjes.
De inwoners van Brian&$231;on zijn trotse mensen. Grote borden tonen dat ik me bevind in
de meest sportieve stad van Frankrijk. Mijn eigen waarneming is een heel andere.
Gistermiddag en -avond heb ik alleen winkelende en etende mensen gezien. Vanochtend
is iedereen nog aan het slapen. Andere borden tonen dat Briançon de hoogste stad van
Europa is. De burgers zijn ook trots op hun culurele erfgoed. Borden geven aan dat
Briançon zich heeft aangemeld bij de Verenigde Naties om onderdeel te worden van het
UNESCO Werelderfgoed. De stad claimt 380 dagen zon per jaar te hebben. Een niet te
overtreffen record! Helaas heb ik van de vijf keer dat ik in Briançon was,
vier maal regen gehad.
De klim naar de Col d'Izoard is ook voor de vierde keer weer prachtig. Er zijn vrijwel
geen auto's op de weg. Veel fietsers zijn onderweg naar de Col d'Izoard. Ik praat
met veel fietsers. Voor velen is de klim een unieke gebeurtenis, een eenmalige poging
om een echte Tour de France-klim te volbrengen. De legende van de Tour is nog niet
geheel uitgewerkt.
Het dorp Cervières ligt fraai bij de samenkomst van twee valleien. Het meest beroemde
gedeelte van de route is echter de Casse Déserte, een serie van reusachtige
puinhellingen met random verspreide rotstorens die verticaal tussen de losse stenen
omhoog steken.
Guillestre is een mooi en gezellig plaatsje. Op de camping ontmoet ik Tom, een
collegafietser. Op een terras in de stad discussiëren we alle klims in de
ruime omgeving. Voor Tom is dit de eerste fietsreis. Hij is erg enthousiast en wil alles weten.
Waar te gaan, wat te vermijden. Morgen zal hij de Col de Vars oversteken. Ik zal dan
gaan voor de Col du Parpaillon. Dat is een lastige onverharde klim waarvoor de fiets
van Tom niet geschikt is maar misschien dat we elkaar nog eens tegenkomen op een mooie dag
op een mooie plaats...
Dag 28: Guillestre - Crévoux - Col du Parpaillon (2.640 m) - Jausiers - Barcelonnette 77 km
Op een smalle weg boven de Durance fiets ik in de richting van het Lac de Serre-Ponçon.
Het is wonderlijk stil hier. Ik heb schitterende vergezichten over het meer. Na
Saint André d'Embrun gaat de weg steil omhoog richting Crévoux. Mijn eerste
fietservaring was op deze weg, zestien jaar geleden. Ik was negetien jaar toen ik
met Frank van Nispen mountainbikes huurde om omhoog te fietsen naar Crévoux.
Ik voelde me ijzersterk en ik ging snel omhoog. De eerste kilometers tenminste. Ik
had niet gegeten en na een paar kilometer kreeg ik hongerklop en zat met knikkende knieën
langs de kant van de weg. De rest vande dag voelde ik me waardeloos. Vandaag moet het beter gaan
dan zestien jaar geleden!
Na Crévoux begint het onverharde deel van de klim naar de 2.645 meter hoge
Col du Parpaillon. De weg is verboden voor auto's en motorrijders maar jeeps zijn
toegestaan. Ik ben omringd door steile rotsbergen. De weg bestaat uit grote, vaak losse
stenen en gaat omhoog met gemiddeld tien procent. Het is maar net mogelijk om te blijven
fietsen.
Vliegen cirkelen met honderden om me heen ze proberen op mijn neus te zitten,
in mijn neus, op mijn mond, in mijn mond of op mijn ogen. Sommige bijten. Helaas zijn de
steekvliegen niet makkelijk te onderscheiden van de gewone vliegen. Zodoende heb ik
de lastige taak om gelijktijdig met een hand de fiets tussen de grote stenen te
manoeuvreren en met de andere hand de vliegen weg te slaan en gelijktijdig vol druk
op de pedalen te houden om niet stil te vallen. Ik ben intussen boven de boomgrens geklommen.
Door alpiene weides met duizenden bloemen fiets ik omhoog. Ik word nog steeds omringd
door steile bergen maar langzaam maar zeker klim ik boven de rotskliffen uit en boven
de omringende bergen. Dan bereik ik de tunnel. De weg klimt niet door tot aan de pas;
in plaats daarvan is een onverlichte tunnel van enkele honderden meters lengte die
recht door de berg naar de overzijde van de pas loopt.
Langzaam loop ik door de tunnel. Overal druppelt water naar beneden. Soms waad ik
door diepe plassen. Het voelt als een spookhuis. Niets is te zien, het druppelende water
niet, de plassen, de grote, gladde stenen niet, niets dan een klein wit puntje recht
voor me en een grotere witte punt recht achter me. Ik hoor stemmen. Er moeten andere
mensen in de tunnel zijn. Juist aan het het uiteinde van de tunnel haal ik een man
en een vrouw in met grote rugzakken. Ze doen een trektocht van enkele dagen en zullen
zo weer terugkeren door de tunnel. Ik eet wat chocolade en begin vervolgens aan de afdaling.
De afdaling is steil en heeft grote, losse stenen. Over een grote helling slingert
de weg in enkele grote slingers naar beneden. Langzaam en geconcentreerd ga ik naar
beneden.
Het duurt lang voordat ik de boomgrens bereik. In het bos is de weg niet zo steil
meer en de stenen zijn niet zo groot meer. Ik laat me rustig naar beneden gaan als ik
plosklaps over de grond schuif. Ik val recht naar voren en schuif naar voren met mijn
gezicht over de steenweg schurend, de rest van mijn lichaam schuift er achteraan.
Ik kom tot stilstand. Een lang moment is het volkomen stil. De eerste vraag is, of alles
het no doet. Ik til mijn rechterarm op. Mijn linkerarm. Rechterbeen. Linkerbeen. Tot
dusverre alles goed. Ik spuug. Rood speeksel. Ik voel een voor een aan mijn tanden.
Ik heb ze allemaal nog. Ik maak een foto van mijn gezicht en zie op de display
van mijn camera dat ik wel enkele schaafwonden heb, met name mijn kin. Verder heb ik nog wat ondiepe
schaafwonden op mijn heup, knieën en handen en diverse wonden in mijn mond.
Ik blijk niets ernstigs te hebben. Ook mijn fiets blijkt de schuifpartij
goed te hebben doorstaan. Ik weet niet wat nu precies mis ging. Mijn voorwiel is wellicht
weggegleden over een gladde steen. Ik remde op dat moment niet en er was geen bocht.
Heel voorzichtig daal ik verder. Binnen een minuut bereik ik het einde van de
onverharde weg. Het is in de laatste tweehonderd meter van de afdaling dat ik ben
gevallen. Er is een kleine kapel met een fonteintje. Ik was de wonden schoon en daal
verder naar La Condamine. Ik ben blij als ik het vlakke dal van de Ubaye bereik.
De camping van Barcelonnette is nog maar een half uurtje vlak fietsen. Ik voel
me opgelucht dat ik niet nogmaals ben gevallen. Onwillekeurig speelt het liedje "Fly
like an Eagle" zich plagend af in mijn hoofd.
Dag 29: Barcelonnette - Bayasse - St Etinee de Tinée - Col de la Moutuère (2.444 m) - Col de la Bonette (2.802 m) - St Sauveur sur Tinée 94 km
Ik zeg vaarwel tegen alle vriendelijke campinggasten. Er zijn veel fietsers en er
worden ervaringen uitgewisseld. Gisteravond was geheel gevuld met discussies over
fietservaringen. Nu is het tijd om verder te trekken. Ik fiets door het dal van de
Bachelard omhoogin de richting van de Col de la Cayolle. De planning is om halverwege de klim
de asfaltweg naar de Col de la Cayolle te verlaten voor een onverharde weg naar de
Col de la Moutière. Vandaar kan ik doorklimmen naar de Col du Restefond. Daar
kom ik dan op de asfaltweg naar de Col de la Bonette en Nice.
Het Bachelarddal is prachtig met zijn kloofpassages en zijn vrindelijke dorpjes. De weg
is smal maar niet steil. Er zijn soms steile afgronden langs de weg. De zon schijnt en het
is een prachtige dag. In Bayasse verlaat ik het asfalt en vervolg mijn route naar de
Col de la Moutière. De weg bestaat uit grote stenen en is steil. Het is juist mogelijk
om te blijven fietsen, vergelijkbaar met de Col du Parpaillon. Er zijn geen auto's.
Eens in het uur komt er een jeep voorbij. Soms zie ik een groep wandelaars. Er zijn geen fietsers.
Je moet een beetje gek zijn om hier naar boven te fietsen, zker met een volbeladen en
ongeveerde fiets. Behalve de vliegen is het een prachtige klim door een landschap dat tegelijk
ruig en lieflijk is. Aan het einde van de vallei slingert de weg omhoog over puinhellingen
met grote losse rotsblokken. De Cime de la Bonette torent nog altijd enkele honderden meters
boven mijn hoofd.
Ik bereik de de Col de la Moutière, waar ik uitzicht op het zuiden heb. Als
ik hier naar beneden fiets, kan ik in een keer afdalen naar Nice zonder nog te hoeven klimmen.
Dat is echter niet het plan. Ik trek verder in de richting van de Col du Restefond.
Ik moet nog enkele honderden meters over losse stenen klimmen alvorens ik de asfaltweg
van Jausiers naar de Col de la Bonette bereik. Door een verlaten wereld van stenenvelden
klim ik verder. Soms zie of hoor ik een marmot. Verder is er geen levende ziel in de
omgeving.
Uiteindelijk bereik ik de Col du Restefond en verlaat de gruisweg. Twee kilometer
glad asfalt leidt naar de 2.802 meter hoge Col de la Bonette, de hoogste
asfaltweg van de Alpen. De Bonette is echter niet de hoogste weg van Europa.
De Pico de Veleta in de Sierra Nevada in Spanje is 3.400 meter hoog.
Spoedig bereik ik de Col de la Bonette. Ik hoor mijn naam roepen. Het is Tom, het
fietsmaatje dat ik ontmoette in Guillestre. We konden niet op een beter plaats ontmoeten.
Tom heeft de Bonette zonder bagage beklommen en gaat straks terug over de zelfde weg naar Jausiers
en Barcelonnette. Morgen zal Tom met bepakking verder zuidwaarts reizen over de Col de
la Cayolle.
Na deze heuglijke ontmoeting daal ik af over de weg naar Nice. Het is mogelijk
om in een lange afdaling de Middellandse Zee te bereiken zonder verder klimwerk maar dat
is niet wat ik van plan ben. Desalniettemin heb ik een lange afdaling voor de boeg.
Het eerste deel van de afdaling voert over steeds nieuwe bergkammen. Er zijn fenomenale,
steeds wisselende uitzichten in alle mogelijke richtingen. De grensgebieden, oostelijk
van de lijn Barcelonnette-Nice behoren tot het Nationaal Park Mercantour, een van de zes
nationale parken van Frabkrijk. Dit gebied is wat droger dan de rest van de Alpen.
Desalniettemin zijn er ook bijzonder groene gebieden. Steile valleien en dorpen
op hoge, eenzame heuveltoppen is het klassieke, kenmerkende beeld van de regio. Ik
besluit de dag in Saint Sauveay sur Tinée op een hoogte van niet meer dan
500 meter.
Dag 30: St Sauveur sur Tinée - Col Saint Martin (1.500 m) - St Martin Vésubie - Col de la Porte (1.068 m) - L'Escarène - Peille - Nice - Cagnes sur Mer - St Paul de Vence - Vence 159 km
Het is bewolkt als ik omhoog fiets naar de Col St Martin. De klim brengt me duizend
meter hoger op de pas op 1.500 meter. Ik daal af naar St Martin Vésubie,
een stadje temidden van de groene bergen van de Alpes Maritimes. De stad ligt steil
boven de rivier, een fascinerend gezicht. Ik vervolg de route zuidwaarts en klim omhoog
naar de Col de la Porte en de Col St Roch en daal af naar het prachtige dorp Lucéram.
In L'Escarène blijkt de weg geblokkeerd als gevolg van reparatiewerkzaamheden. Ik ben nu bijna in Nice.
Ik besluit dat ik tijd genoeg heb voor een omweg over het hooggelegen dorpje Peille, ik moet
sowieso omrijden en als dat toch moet, dan het liefst over een op papier aansprekende
route. Het is niet de direkte weg naar Peille maar een obscure weg met erg onregelmatig asfalt
en verschrikkelijke hoeveelheden losse stenen op de weg. Afwisselend klimt en daalt de weg
bijzonder steil en zonder een duidelijke richting wenst en keert de weg zich op, over en om
heuvelruggen heen, kilometer na kilometer. Het wordt later en later, ik ben nu al tientallen
minuten op deze eenzame weg aan het ronddolen en heb geen idee of ik de goede kant op fiets.
Na twee uur heb ik nog steeds het dorpje Peille niet bereikt. Ik sta op een kruispunt en
weet niet of ik naar links of naar rechts moet. De enige markering wijst in de richting waar
ik vandaan kom. Het vertelt me dat dit een zeer gevaarlijke weg is, die het best vermeden
kan worden. Ik besluit linksaf te slaan, een wilde gok. Na drie kilometer klimmen
komt een wilde hond in mijn richting. Hij cirkelt wat rond mijn fiets en ruikt aan de
etenstas. Door vlak voor mijn fiets komen, probeert de hond me tot remmen te dwingen.
Als dit niet lukt, probeert de hond het op een agressievere manier. Hij springt voor mijn fiets.
Met moeite kan ik ontwijken. Het procédé herhaalt zich. De hond begint duidelijk
zijn geduld te verliezen. Ik heb zelf trowuens ook genoeg van dit kat en muis spel.
Ik heb geen zin om slachtoffer te worden van een confrontatie met de hond; ik voel dat
ik het initiatief over moet nemen. Als de hond weer voor mijn fiets springt, grom ik
zo dominant en hard als ik kan. Het werkt. De hond schrikt enkele meters terug. Ik
heb juist genoeg tijd om te stoppen en een grote steen te pakken. Er liggen er genoeg
van op de weg! De hond is al bezig met de aanval, als ik dreig te gooien. Zwijgend staan
we tegenover elkaar, als twee vrouwen komen aanlopen.
"Wat ben je aan het doen?", gilt een van de vrouwen.
"Een wilde hond probeert me aan te vallen."
"Dat is geen wilde hond! Dat is mijn hond. Hij is heel erg lief."
Misschien heb ik wat te veel wilde honden gezien in mijn leven, bedenk ik met gegeneerd.
Als de vrouw ook nog eens uitleg, dat ik in de verkeerde richting fiets, voel ik
me een volbloed idioot.Beschaamd fiets ik weer terug. Niet ver. Ik heb een lekke band.
Na het bereiken van Peille begint eindelijk de afdaling. Ik passeer het tweelingdorp
Peillon dat spectaculair op een hoge rotspunt is gelegen. Ik bevind me op de doorgaande
weg naar Nice nu. Na tien kilometers door saaie voorsteden fiets ik de stad Nice
binnen.
Even later bereik ik de Middellandse Zee. Na 3.000 kilometer, na 30 dagen,
om zes uur in de avond, heb ik de volledige doorsteek van de Alpen afgerond. Ik rijd
over de Promenade des Anglais, de lange boulevard tussen de stad en het strand. Ik
heb nu weliswaar de Alpen doorkruist, maar het is nog niet het einde van de reis. Aangezien
de fietsbus terug naar Nederland vertrekt in Avignon, zal ik nog enkele dagen onderweg zijn.
Vandaag fiets ik nog door naar St Paul de Vence; ik wil niet in een drukke camping aan zee belanden
vanavond. Het kost me de nodige moeite om Nice te verlaten over een niet te drukke weg.
Uiteindelijk lukt dat. Langs de kust fiets ik naar Cagnes sur Mer. Vanaf hier klim
ik naar St Paul de Vence. Ik vind in St Paul de Vence geen kampplaats maar in Vence vind ik wel een
goed georganiseerde camping. Het is bijna donker als ik uiteindelijk de camping
op fiets.
Dag 31: Vence - St Paul de Vence - Gourdon - Caussols - Castellane 94 km
Deze keer geen blauwe luchten. Een saaie, onverschillige, grijze zee van wolken
ligt stil en onbewogen boven het landschap. Iets zegt me dat er slecht weer op komst is.
Heel erg slecht weer. Ik fiets in de richting van Grasse. Vlak voor Grasse sla ik af
naar rechts in de richting van Gourdon en het Plateau van Caussols. Gourdon ligt steil
boven de Gorges du Loup, op een klif boven de rivier.
Na Gourdon klim ik door naar het Plateau de Caussols. Eenmaal op de hoogvlakte heb
ik uitzicht naar het westen. Zwarte wolken drijven vanuit het westen mijn kant op.
De wolken zijn weliswaar nog ver weg, maar dat zal niet lang meer zo blijven.
Daar sta ik dan. In het midden van een verlaten hoogvlakte, veertig kilometer van
de meest nabij gelegen camping en de onweersbuien al dreigend grommend in de verte.
Ik besluit om mijn plannen om de obscure bergpassen ten noorden van het Plateau de Caussols
over te steken, niet door te zetten. Ik zal proberen zo snel als mogelijk Castellane
te bereiken over de drukke Route Napoléon van Cannes naar Grenoble. Ik heb nog maar net
de Route Napoléon bereikt, als de onweersbui de vallei binnen komt drijven. Ik fiets
zo snel mogelijk om een schuilplaats te vinden. Het landschap is echter volledig leeg
behalve de brede weg waarover ik fiets. Dan zie ik een garagewerkplaats. Ik vraag een medewerker
of ik mag schuilen.
"Denk je dat het zal regenen dan?"
"Absoluut."
"Waarom denk je? Het heeft hier in geen twee maanden geregend."
Dan barst de bui los. Het is een verschrikkelijke hoosbui. De bliksem slaat enkele honderden
meters verderop in. Ik ben blij dat ik een dak boven mijn hoofd heb. Ik krijg een stoel
aangereikt. Rustig wacht ik tot het ergste voorbij is.
Na meer dan een uur is de eerste onweersbui overgedreven. Ik vertrek onmiddellijk om zo ver
mogelijk te komen voordat er nieuwe buien komen. Het is nog 25 kilometer naar Castellane en
ik moet nog een pas oversteken. Al na twee kilometer dwingt een nieuwe onweersbui me weer tot
schuilen. Deze keer wacht ik onder het dak van een bushalte tot de bui os overgetrokken. Van
bushalte naar bushalte gaat het, soms moet ik een kwartier wachten, dan kan ik weer door. Als
ik eindelijk de pas bereik, daal ik voorzichtig over de waterige weg naar Castellane.
Regen komt met emmers naar beneden en onweersbuien slaan links en rechts in maar ik
bevind me gelukkig tussen de centra van de onweer in. Ik bereik Castellane en vind
een camping dat is omgetoverd in een modderpoel. Het meest belangrijke is dat ik na
drie of vier ijzig koude uren eindelijk een koude douche kan verwisselen voor een
hete douche.
Dag 32: Castellane - Gorges du Verdon - Moustiers Ste Marie - Riez - Gréoux Les Bains - Mirabeau - La Tour d'Aigues 122 km
De hele avond hebben de onweersbuien aangehouden en de regen is pas gestopt kort voor
zonsopkomst. Zonsopkomst? Overal hangen lagen van mist en wolken op, boven en rond
de bergen. De zon is de grote afwezige deze morgen en waarschijnlijk zal dat voorlopig
nog wel zo blijven. Het fascinerende schouwspel van de complexe wolkenlagen wordt vervangen
door een monotoon, grijs wolkendek. Ik volg de rivier de Verdon en al snel bereik ik
de spectaculaire gorges. Het smalle kloofdal wordt geflankeerd door kliffen van enkele
honderden meters hoog, die min of meer verticaal uit de rivier omhoog rijzen. Ik geniet
van de uitzichten van de 'Samson View' en de 'Point Sublime'. Het weer is ondertussen
niet in positieve zin aan het veranderen. Ik heb het gevoel dat het langzaam steeds
donkerder wordt. Ik besluit de kortste weg over La Palud sur Verdon naar Moustiers
Ste Marie te nemen.
Als ik van La Palud sur Verdon omhoog fiets naar de Col d'Ayen, voel ik de eerste
regendruppels en als ik de pas bereik, regent het weer pijpenstelen. Iemand heeft
grote hoeveelheden olie gelekt, waardoor de afdaling heel erg gevaarlijk is. Niets is zo
glad als olie op water. Als ik Moustiers Ste Marie bereik, neem ik een lange rustpauze
totdat het slechte weer voorbij is.
Ik hervat mijn weg als de bui zo goed als over is. De wind is intussen gedraaid
en sterk in kracht toegenomen. De wind komt nu uit noordelijke richting. Aangezien
ik in zuidwestelijke richting fiets, wordt ik voortgeblazen over de weg. De zestig oninteressante
kilometers naar Mirabeau in de vallei van de Durance komt me nauwelijks meer dan twee
uur. Van daar is het niet zo ver meer naar de meest nabij gelegen camping vann de landstreek
Lubéron in La Tour d'Aigues. De noordelijke wind werkt nu tegen me en ik voel me
ineens erg moe. Mijn plan om vandaag nog door te fietsen naar Bonnieux geef ik maar
gauw op. Het duurt al lang genoeg voordat ik de camping in La Tour d'Aigues bereik.
Dag 33: La Tour d'Aigues - Ansouis - Lourmarin - Bonnieux - Lacoste - Ménerbes - Gordes - Roussillon - Sault 110 km
Als ik opsta, is de lucht volmaakt blauw. Er waait echter een gemeen harde wind en
ondanks de felle zon is het opmerkelijk koud, net als gistermiddag. Ik realiseer me
nu dat ik te maken heb met de mistral, de koude en vooral harde noordelijke wind,
die langdurig kan aanhouden. Helaas zal de wind me vandaag niet gunstig gezind zijn. Ik ben van
plan om de Lubéron regio door te trekken met zijn fraaie dorpen. Daarna wil ik naar het
noorden fietsen, naar Sault aan de voet van de Mont Ventoux. Morgen zal ik dan omhoog
fietsen naar de Ventoux. Daar hoef ik alleen maar af te dalen naar Avignon, de eindbestemming
van deze reis. Ik zal bij aanhoudende Mistral dus voornamelijk met tegenwind geconfronteerd
worden.
Acht jaar geleden heb ik voor het eerst door de Lubéron gefietst. Het was op mijn
eerste fietsreis in 1999. Ik had net de Alpen doorgestoken over de Galibier en de Izoard en
kwam via Gap en Sault aan in de Lubéron. Ik had een relatief saaie etappe door
vlakke landschappen verwacht maar prachtige dorpen als Gordes en Roussillon bleken veel
interessanter dan verwacht. Enkele uren later kwamen die verwachtingen alsnog uit in
het Rhônedal en de Camargue, maar ik had mezelf veloofd om nog eens terug te keren
naar de Lubéron regio wanneer ik de kans zou krijgen. Nadat ik een maand later
de foto's van mijn eerste fietsreis zou verliezen (dat is de reden dat mijn eerste fietsreis
van 1999 niet is opgenomen in deze website), werd deze belofte des te urgenter.
Zo komt het dat ik acht jaar later weer terug ben gekomen in de Lubéron met zijn
laidback Provence dorpen en panoramische mediterrane andschappen. Het eerste dorp
dat ik bezoek, is Ansouis. Omdat het nog steeds vroeg is, zijn er nog geen toeristen.
Enkele mensen staan in de boulangerie, enkele anderen lezen een krant op een beschut terras.
En dan is er een jongeman met een bezweet gezicht die moeizaam een fiets met veel bepakking
omhoog duwt tegen een steile, smalle straat. Een geweldige, ogenschijnlijk zinloze,
inspanning. De jongeman ben ik natuurlijk, de Lonely Cyclist. Gelukkig is de harmonie in
het dorp niet substantieel verbroken door het bliksembezoek van de Lonely Cyclist en nadat
de plaatselijke boulangerie is geplunderd ben ik al weer op weg naar het tweede dorp,
Lourmarin, dat al net zo mooi is als Ansouis. Na Lourmarin steek ik een heuvelrug over
om Bonnieux te bereiken, het derde schitterende dorp van mijn Lubéron tour.
Ik neem een koffiestop bij een café dat vanuit de heuvels uitkijkt over de
brede vallei.
Ik vervolg mij Lubéron Tour en passeer tal van schitterende dorpen: de rijkdom van
Lacoste, het pittoreske Meénerbes, het steil gelegen Gordes op een eenzame rotspunt
en de kleurrijke lemen huizen van Roussillon. Er zullen vast nog wel meer mooie dorpen
in de omgeving zijn, maar je moet ergens stoppen. Roussillon is het laatste dorp voordat
ik straks in noordelijke richting het Lubéron gebied verlaat en afkoers op Sault,
frontaal tegen de storm in. Een jong Belgisch echtpaar met twee kinderen komen op me af.
De kinderen zijn geïnteresseerd in mijn fiets en stellen vragen. De man verklaart
dat zij ook fietsreizen ondernemen, dat is de reden dat de kinderen zo ge ïnteresseerd
zijn. Na dit korte intermezzo met het gelukkige, harmonieuze gezin, ga ik weer op weg,
richting Sault.
Het was een mooie dag tot dusverre. Meer dan een maand heb ik elke dag flinke klims
gedaan. Ik heb het plezier van zo maar een beetje rustigaan in het rond fietsen
gemist, merk ik nu.
Nu moet ik toch weer aan de bak. Om Sault te bereiken, heb ik nog 600 meter te
klimmen. Meer dan de hoogtemeters is het de mistral, die zijn partij
meeblaast. Langzaam vind ik mij weg omhoog door het verlaten heuvellandschap. Een rivier
loopt door een diepe scheur in de heuvels naar de vlaktes van de Lubéron. Na
enig klimwerk worden de heuvels steeds vlakker en vlakker totdat ik uiteindelijk
de pas bereik. Ik ga naar beneden nu, steeds steiler. Ik bereik de lavendelvelden
rond Sault. In de meeste velden zijn de blaadjes van de lavendel geoogst maar enkele
velden zijn gespaard gebleven en zijn prachtig paars gekleurd. Spoedig bereik ik
Sault, waar ik een camping vind om de laatste nacht van d reis door te brengen.
Dag 34: Sault - Mont Ventoux (1.912 m) - Bédoin - Carpentras - Avignon 103 km
De laatste dag, de laatste klim, en de mistral die harder waait dan ooit. Een waanzinnige
storm jaagt over de velden. Ik ben nog niet eens aan de klim begonnen en ik kom niet sneller
vooruit dan twaalf kilometer per uur. De klim van Sault naar de Mont Ventoux moet
normaliter niet al te lastig zijn - beklimmingen vanuit bédoin en Malaucène
zijn steiler en langer - maar onder deze condities zal het me misschien wel zes uur duren, voordat
ik de top bereik.
Nu de klim is begonnen, kost het fietsen een waanzinnige inspanning. Ondanks
dat ik met sterk voel, fiets ik met niet meer dan vijf kilometer per uur omhoog,
soms zelfs nog minder. Na twee uur klimmen heb ik nog maar tien kilometer van de klim
afgelegd. Dan draait de weg genoeg naar links, dat ik de wind schuin van achter krijg.
Bovendien is de weg niet steil meer, het gaat nu hoogstens vals plat omhoog.Ineens
vlieg ik over de weg. De volgende tien kilometer kosten me slechts twintig minuten.
Ik heb de kale flanken van de Ventoux bereikt. Het is nu nog maar zes kilometer
naar de top. Soms heb ik de wind in mijn rug, soms blaast ze me recht in het gezicht.
Een enkele keer slaat de wind ineens om en word ik bijna uit het zadel gezwiept en
kom ik met drie of vier kilometer per uur nog maar net vooruit. De wind is geen moment
stabiel op de golvende hellingen. De wind jaagt de wolken met angstaanjagende snelheid
over de bergkam heen, slechts twintig of dertig meter boven mijn hoofd. Ik passeer
het Simpson monument, dan is de bergtop ineens wolkenvrij voor een moment. Dan komen
de wolken weer als een achtbaan over de bergtop naar beneden gestort.
Als ik recht op de Col des Tempêtes affiets, waait de wind zo hard dat mijn fiets ondanks al mijn
inspanningen tot stilstand komt. In de laagste versnelling probeer ik mezelf in gang te trekken.
Als een slak zo langzaam ploeter ikvooruit. Als ik na een paar minuten de pas bereik, draait de weg
en heb ik de wind weer in de rug. Ik vlieg nu naar boven. Nog een laastste bocht en ik
sta op de top van de Ventoux. Ventoux. Vent Toux. Overal wind, uit alle richtingen.
De Ventoux maakt naam en faam meer dan waar vandaag. Ik heb al een eerder de Mont Ventoux
beklommen. Toen was het ook winderig op de top, maar deze ervaring slaat alles. Meer
dan een ervaring op zichzelf, is het ook nog eens het einde van een reis. Een reis met
contrasten. Contrasten in klimatologische, culturele en geografische condities en eigenschappen
maar ook contrasten in persoonlijke omstandigheden. Vanzelfsprekend was de reis soms
fysiek zwaar. Het zwaarst vielen deze keer de vele beslissingen die genomen moeten worden.
De eenzaamheid van een fietsreis alleen kan enkele muren van oncunstructieve houdingen en
gewoontes slechten maar het is ook mogelijk dat persoonlijke ambities de overhand gaan voeren.
ondanks de ind eloop der jaren vergaarde ervaring, had ik soms moeilijkheden om tot
rust te komen, altijd meer en meer willend. Zuig ik alles uit het leven of zuigt
het leven alles uit mij? Misschien komen de antwoorden op de volgende reis.