"Koud hier."
Nog voordat ik uit het vliegtuig stap, bevestigen mijn voogangers al de bekende clichees
van het IJslandse weer.
"Brrr, wat is het hier koud."
"Poeh, zeg dat wel, zeg."
Uit de volgende groep die uit het vliegtuig stapt, komen vergelijkbare geluiden. Dan
stap ik zelf uit. De ijzige wind slaat tegen mijn gezicht en ook ik kan er niet om heen dat
het vooralsnog koud is. Of op zijn minst dat het koud aan voelt. Visueel is er niet
veel mis met het weer. De zon schijnt en op een paar wolkenflarden na is de hemel
diep blauw. De paar wolkenflarden jagen wel erg snel voorbij, wat ik als een ongunstig
teken beschouw.
Na een minuut lopen sta ik al weer binnen, in de luchthaven. Na een half uurtje heb
ik zowel mijn fietstassen. En even later heb ik ook mijn fiets en de fietsdoos. Helaas
nauwelijks als een pakket, aangezien de fiets voor de helft buiten mijn fietsdoos steekt.
"Hoe hebben ze dit voor elkaar gekregen?", vraag ik me vertwijfeld af. Gelukkig steekt
de fiets er bij het achterwiel uit en niet aan de voorkant, waar ik mijn voorwiel met twee
dunne tiewraps aan het frame heb opgehangen. Gelukkig blijken alle spaken van mijn achterwiel
ook nog intact. Alleen de fietsdoos zelf heeft zware schade ondervonden. Dat is geen
onoverkomelijke ramp, maar wel erg spijtig. Op het vliegveld worden geen fietsdozen verkocht.
De fietsdoos kan wel in bewaring worden gegeven, maar dat kost EUR 10,- per dag gedurende de eerste
week en EUR 5,- per dag in de opvolgende dagen. Aangezien ik dertig dagen onderweg zal zijn, zou me dat
EUR 185,- kosten. Dat terwijl de waarde van een fietsdoos maar EUR 20,- bedraagt. En dat is een
fietsdoos die intact is, en niet de volledig uit elkaar gescheurde voddendoos waar ik mee
opgescheept zit. Ik neem daarom een ander besluit. Ik sleep mijn fiets met kartonnen rafeljas
naar buiten, waar ik gelijk een bus tref die de fiets mee kan nemen. Een uur later sta ik met fiets,
doos en tassen voor de camping van Reykjavik. Hier kunnen ze de fiestdoos - of wat daar van over is -
stallen voor EUR 35,-. Nog altijd veel te duur, maar in ieder geval beter dan EUR 185,-.
Het is al avond als ik mijn tent heb opgezet, mijn fiets rijklaar heb gemaakt en een douche
heb genomen. Nu nog gas voor mijn brander kopen, etensvoorraden voor morgen en zelf eten.
Gas voor mijn brander is snel geregeld. Dat blijken ze bij de camping te verkopen. Tevens weet ik
daar de onbetaalbare, maar gratis fietskaart "Cycling Iceland" te verkrijgen. Zeker niet
gratis was de supermarkt, waar ik een avondmaaltjd plus noodvoorraden kocht voor een exorbitant
bedrag van boven de EUR 40,-. De organisatie is nu in ieder geval definitief in orde, troost ik me.
Ik loop over de Sæbraut, de weg die langs de zee naar het centtrum en naar de oude haven
voert. Een breed fietspad en een voetgangerspromenade flankeren de weg. Aan de overzijde van de
zee ligt een grillige bergketen met gedeeltelijk besneeuwde flanken. Het arctische panorama
wordt bekroond met de vulkaan met ijskap van de Snaefallsjökull, die ik in de verte kan
ontwaren. Enerzijds verbaast het me dat zelfs in de hoofdstad, aan de kust nota bene, het landschap
zo'n ijzige uitstraling heeft. Tegelijkertijd word ik geconfronteerd met de verklaring. De ijzige wind
die over de zee jaagt, heeft ook in de loop van de avond nauwelijks aan kracht ingeboet. Ik moet er rekening
mee houden dat de wind wel eens een permanente metgezel zou kunnen worden deze reis. Als ik naar links
kijk, zie ik helemaal geen natuur, maar de moderne stad die Reykjavik is. Moderne, zakelijke gebouwen
voeren de boventoon. Ik raak zelden of nooit in vervoering van kantoorgebouwen, maar ik moet constateren
dat de meeste gebouwen smaakvol zijn en dat het totale plaatje intrigeert. Elk gebouw lijkt uit een
andere visie te zijn ontsproten, maar de gemene deler is dat de gebouwen een strakke vormgeving
hebben en dat ze allemaal individualisme en eigenzinnigheid uitstralen. En toch vormen al deze
gebouwen bij elkaar een behoorlijk harmonisch geheel. Via het architectonische meesterwerk van
het culturele centrum de Harpa loop ik naar de oude haven, waar ik een bescheiden vismaaltijd eet.
Via het oude centrum en het AlÞingi, het uit grote donkergrijze stenen opgebouwde parlementsgebouw,
loop ik naar Reykjaviks meest bekende gebouw, de Hallgrimskirkja. De in strakke basaltvormen
opgetrokken betonnen kathedraal dateert van 1986, maar is sindsdien de blikvanger van Reykjavik.
De duizelingwekkende verticale lijnen doen denken aan een gigantisch orgel. Een orgel
met pijpen van ijs wel te verstaan, aangezien de kathedraal louter witteinten bevat. Tot mijn verbazing
blijkt er binnen ook daadwerkelijk een gigantisch orgel te staan, waar op dat moment prachtige
muziek van Bach op wordt gespeeld. De binnenruimte is al net zo strak ingericht als buiten, ware het niet
dat de lijnen naar de nok toe voorzichtig naar elkaar toe buigen.
Dag 1: Reykjavik - Þingvellir - Laugarvatn 84 km
Reykjavik was een interessante ervaring, maar ik ben niet helemaal naar IJsland gereisd voor
zijn mooie steden. Dan had ik beter naar Italië kunnen gaan. Ik ben zoals alle
IJslandgangers naar het verre noorden gegaan voor zijn landschappen. Als het een beetje mee zit,
zou ik daar al vandaag mee in aanraking kunnen komen. De bekende geisers van Geysir liggen op
iets meer dan honderd kilometer fietsen van Reykjavik en de waterval Gullfoss ligt niet veel verder.
In alle vroegte verlaat ik de camping om door de nu nog lege straten van Reykjavik een weg naar
buiten te vinden. Al snel bereik ik een brede weg, die nu al druk is. Ik volg het fietspad dat
parallel aan de weg loopt, in de hoop dat er een plek komt om de weg over te steken. Na een
paar minuten fietsen blijkt het fietspad de weg helemaal niet over te steken. Ik kom uit op een
al even drukke weg die de andere weg kruist. Het fietspad blijkt ook deze weg niet over te steken, maar
weg te draaien naar de verkeerde kant. Ik rijd nu dus niet alleen precies de verkeerde kant op, ik
moet nu twee drukke wegen oversteken in plaats van een. Uiteindelijk, na nog enkele minuten fietsen,
kan ik de laatste weg eindelijk oversteken via een hele steile brug. Eenmaal afgedaald aan de andere
kant blijkt dat er gewerkt wordt aan het fiestpad, dat volledig is afgesloten. Er lijkt niks anders
op te zitten dan de gifbeker helemaal leeg te drinken en het hele stuk terug te fietsen in de
hoop dat er daar wel een mogelijkheid wordt geboden om de weg over te steken. Die gifbeker
laat ik echter aan me voorbij gaan. Ik klim met mijn fiets over het talud naar beneden en fiets
over de snelweg over de andere snelweg heen. Zo, dat zijn twee vliegen in een klap. Een steile
klim over de snelweg brengt me in een lelijk kantorenpark met veel benzinepompen, waar ik in ieder geval de
mogelijkheid aangrijp om de snelweg te verlaten. Een lange serie van steeds minder zware hindernissen
brengt me van kantorenparken naar buitenwijken naar aaneengesloten suburbs en tenslotte een lange
serie van voorsteden en golfbanen. Echte tegenslagen doen zich niet meer voor en na een uur of twee heb
ik de stad definitief achter me gelaten. het is moelijk voor te stellen dat het twee uur kost om een stedelijk
gebied met ternauwernood 200.000 inwoners - dat is inclusief voorsteden - te doorkruisen. Met een fietsbrug
steek ik de N1 ofwel de rondweg over, de enige serieuze doorgaande weg van IJsland en bevind ik me in het
open, panoramische landschap van IJsland.
De leegte van het landschap staat in schril contrast met de stedelijke gebieden die ik zojuist heb doorkruist.
Een brede vallei golft langzaam omhoog. Enkele kilometers aan weerzijden van de vallei liggen steilere bergruggen,
maar de breedheid en leegheid van het dal maakt meer indruk dan de bergruggen. En dan is er de weg die door het lege
landschap snijdt, maar dat uit zijn voegen barst van het verkeer. Continu jagen de auto's langs me heen. De weg
heeft geen vluchtstrook of schouder, zodat ik geen andere optie heb dan op de zelfde strook te rijden als de
eindeloze stroom auto's en dat de automobilisten geen andere keuze hebben om rakelings langs me heen te scheuren.
En dan fiets ik niet op de rondweg die de een of twee steden en iets meer dorpen en nederzettingen van IJsland
met elkaar verbinden, maar op een weg die slechts voert naar enkele landschappelijke bijzonderheden.
Het is niet fijn om te fietsen op een drukke weg, maar de automobilisten houden vrijwel allemaal rekening met
me. Dat kan niet gezegd worden van de wind, die als een bezetene op me inbeukt. Aangezien er op IJsland
maar weinig bomen zijn, heeft de wind vrij spel. De wind is net niet helemaal tegen, maar komt schuin van
voren, zodanig dat ik zwaar moet tegenhangen om niet de weg op geblazen te worden. Gelukkig is de
wind van een massieve consistentie. Als de wind vlagerig was geweest, had ik vermoedelijk de eerste
beste keer dat de wind even wegvalt, over de vangrail gehangen.
Als een mier kruip ik voort, omhoog tegen de berg en tegen de stormwind in. Erg hoog hoef ik niet
te klimmen en na een golvend plateau te hebben overgestoken, daalt de weg. Ver voor me zie ik het
nog veel bredere dal van Þingvellir voor me, alsmede het grote meer Þingvellavatn. De
afdaling is met deze wind tegen nauwelijks ontspannen. Als ik hard doortrap, haal ik bijna de
snelheid die ik normaliter op het vlakke fiets. Maar ik kom in ieder geval vooruit in het landschap.
Þingvellir is het eerste landschappelijke hoogtepunt van de reis. Het is de beste plaats om te zien
hoe Noord-Amerika en Europa geologisch steeds verder van elkaar verwijderd raken. Door stromingen
in het vloeibare binnenste van de aarde, worden de geologische platen van Noord-Amerika en die
van Eurazië elk jaar 5 centimeter verder uit elkaar gedreven. Zo blijkt dat Europa en Amerika
niet alleen politiek steeds verder van elkaar af te liggen, maar dat Trump en het witte huis ook
daadwerkelijk van Europa afdrijven. Dit fenomeen van scheidende continenten vindt plaats in de gehele
Atlantische Oceaan van noord tot zuid, maar nergens zo hevig als op IJsland. De aarde wordt als gevolg
van de krachten letterlijk uit elkaar gescheurd, waardoor een landschap achterblijft vol met evenwijdige
scheuren en breuken. In veel van deze scheuren zijn kleine meren of waterpartijenen een enkele keer
komt een rivier bij zo'n breuklijn om vervolgens als een kletterende waterval de scheur in te stromen.
Þingvellir is niet alleen van geologisch en landschappelijk van belang maar heeft ook een
belangrijke historische waarde. Nadat de eerste kolonisten aan het einde van de negende en
het begin van de tiende eeuw naar IJsland trokken, werd rond 930 na Christus besloten om eenmaal
per jaar twee weken bij elkaar te komen bij Þingvellir om daar de lopende zaken te runnen. De
reis naar Þingvellir kon lang zijn, aangezien de kolonisten veelal beren waren die her en
der verspreid over het land leefden. De lakmoesproef voor het experimentele parlementaire systeem was
de religieuze tegenstelling tussen gelovigen en heidenen. Uiteindelijk werd gekozen om het Christendom
als officiële staatsgodsdienst aan te nemen en tegelijkertijd ongelovigen en heidenen het recht
te geven om hun godsdeinst privé uit te oefenen. Het politieke gedoogbeleid pakte goed uit. De
spanningen waren voorbij toen iedereen de vrijheid voelde om zijn eigen leven volgens eigen inzichten
in te richten.
Ook de Eenzame Fietser richt zijn leven in volgens eigen inzichten. Die inzichten hebben me op een nieuwe
hoogvlakte gebracht, tussen Þingvellir en Laugarvatn. Ik word getrakteerd op een tegenwind die in de
tussentijd nog wat verder is aangezwollen. In sneltreinvaart jagen de wolkenpartijen over het landschap. En de
auto's jagen eveneens voorbij. Þingvellir was leuk, maar het fietsen zelf kent vooralsnog niet veel
hoogtepunten. De kilometerteller blijft veelal rond de tien kilometer per uur hangen en ook op de
afdalingen kan ik ternauwernood het middenblad rond krijgen. Het eerste uur na Þingvellir heb ik
tien kilometer afgelegd en het tweede uur lukt het me evenmin om meer dan tien kilometer te overbruggen.
Heb ik een waanzinnig slechte dag? Of ben ik oud geworden? Of waait het écht zo hard dat er niet
tegenop te boksen is? Hoe het ook zij, mijn ambities om vandaag nog Geysir te bezoeken, moest ik maar opgeven.
In Laugarvatn knijp ik in de remmen om in de heugdherberg te slapen. Er is ook een camping in Laugarvatn,
maar ik ben wel even klaar met de meedogenloos harde en ijzige tegenwind. Bovendien is de jeugdherberg van
Laugarvatn erg mooi en voor IJslandse begrippen niet al te extreem duur.
's Avonds maak ik een kleine wandeling langs het meer. De zon werpt het landschap in een gouden gloed
maar onderwijl raast de wind nog altijd voort. Toch is het meer relatief beschut, wat blijkt uit
het gegeven dat er hier bomen zijn, die klaarblijkelijk weten te overleven. Dat is een bijzonderheid
op IJsland, waar in grote delen van het land zelfs geen plantensoorten de sneeuw, de kou en vooral
de wind weten te trotseren. Het Laugarvatn meer is de meest idyllische plek die ik tot nu toe heb gezien
en mogelijkerwijs gaat het ook niet idyllische meer worden als ik straks in de hooglanden kom of langs
de ijskappen van het zuiden of de fjorden in het oosten en noordwesten fiets. En dan heb ik het nog
niet eens gehad over de vulkanen, die misschien wel de meest vernietigende krachten los maken. De
vernietigende kracht bestaat niet alleen uit hitte en lava, maar vooral ook het massaal smeltende
ijs dat verschrikkelijke overstromingen kan veroorzaken. In de verte zie ik een van deze geweldenaars.
De Hekla, de bekendste vulkaan van IJsland, hult zich gedeeltelijk in nevelen, maar is even zo goed
een indrukwekkende gestalte. Ik zal eerst nog enige omzwervingen doen, maar over een dag of drie hoop
ik de mythische vulkaan van wat dichterbij te kunnen aanschouwen.
Dag 2: Laugarvatn - Geysir - Gullfoss - Flúđir - Årnes 91 km
Tijdens het ontbijt praat ik met de eigenares van de jeugdherberg. Ze vertelt over de
grote toename van het toerisme van de laatste jaren. Enkele jaren gelden waren er
nog maar een paar honderdduizend toeristen per jaar in IJsland, waar dit jaar misschien
wel twee miljoen mensen het land bezoeken. De vrouw vertelt dat de toename wel een
mentaliteitsverandering teweeg heeft gebracht. Zo zijn er toergroepen die onmiddellijk een
deel van een campsite in beslag nemen door het gebied af te bakenen met stenen.
Dat is ongehoord voor de vrije, onafhankelijke IJslander. Ze zegt dat ze haar eigen
land soms niet meer herkent.
Als ik weg fiets vanuit de jeugdherberg, is het prachtig weer. Het is zonnig en,
niet onbelangrijk, het waait niet. Door licht glooiende landbouwgebieden fiets ik
richting Geysir, maar de bergen en hooglanden zijn niet ver weg. Pal ten noorden van
zijn de eerste bergen en even verderop is de Langjökull, een van de grote ijskappen
van IJsland. In het oosten zie ik in de verte de Hekla, de bekendste vulkaan van IJsland,
bedekt met gletsjers en sneeuw. Omdat ik vroeg ben vertrokken, is het nog rustig op de weg.
Þingvellir, Geysir en Gullfoss vormen met zijn drieën de zogenaamde Golden Circle,
de bekendste excursie van IJsland. Logischerwijs wordt Þingvellir doorgaans als eerste
aangedaan, omdat dat nu eenmaal het dichtst bij Reykjavik ligt. Dat geeft mij respijt om
nog voor de toeristenhausse Geysir te bereiken.
Ik slaag in mijn opzet en ik bereik IJslands meest bekende toeristische trekpleister voor
de grote massa's. Wel zijn er twee fietsers. Ze blijken uit Barcelona te komen en fietsen
vandaag zonder bepakking. Ik vraag ze naar hun ervaringen met de wind van gisteren.
Het blijkt dat ze na veertig kilometer zijn gestopt. Vandaag fietsen ze zonder bepakking
op en neer van Laugarvatn naar Geysir en Gullfoss. Later zullen ze met de bus naar de
noordwestelijke fjorden gaan. Daar zou het veel rustiger moeten zijn dan hier.
IJsland is een duur land maar er wordt geen entree geheven voor de landschappelijke
bezienswaardigheden. Zelf niet voor Geysir. Wereldwijd wordt het fenomeen van geiser genoemd
naar de sissende en spuitende hete wateren van deze plek in IJsland. De van oudsher
belangrijkste geiser van Geysir, het gelijknamige Geysir, doet het echter niet meer. Op dit moment
is Strokkur de meeste potente geiser van Geysir en in het kleine uurtje dat ik over de
stinkende, boerende, blurpende en sissende vlakte dwaal, spuit de geiser op gezette tijden een
heleboel heet water en hete dampen tot vele meters hoog de lucht in. Naast de spuitende geisers
wordt meer visueel spektakel gelverd door de bont geschakeerde en ongewone kleuren van het landschap
als gevlg van hoge concentraties van bijzondere mineralen. Al met al is Geysir lang niet zo groot
als bijvoorbeeld het geiserwalhalla van het Yellowstone National Park in de Verenigde Staten,
maar alle mooie landschappen liggen wel op hooguit vijfhonderd meter bij elkaar gepakt. Hoe
dan ook is Geysir een fantastische start van de dag, die feitelijk nog maar net is begonnen.
Het volgende onmiskenbare hoogtepunt zal niet lang op zich laten wachten. Vanaf Geysir hoef ik
maar een kleine vijftien kilometer te fietsen om Gullfoss te bereiken, een van de bekendste watervallen
van IJsland. Het waait nog steeds niet en eenvoudig fiets ik vals plat omhoog richting de waterval.
Onderweg onderga ik de machtige uitzichten over de ijskap Langj&$246;kull, een magnifiek gezicht,
te meer daar het einde van de ijskap niet eens te zien is. Van hieruit bezien zou de ijskap
oneindig door kunnen gaan, ware het niet dat ik feitelijk weet dat de ijskap toch echt begrensd is.
Hoe indrukwekkend ook, nu ik de waterval nader, zorgt het oorverdovende lawaai er voor dat de aandacht
van het ijs terug gaat naar het water.
Al gauw bereik ik de waterval. Door een brede vlakte stroomt het water gestaag van de
hoogvlakte naar beneden, gevoed door twee ijskappen en de nodige regenval, totdat de rivier
het einde van het plateau bereikt. In twee etages valt het water met donderend geraas over
een breedte van een paar honderd meter de diepte in, waar het kolkend zijn weg vervolgt door
een smalle, diepe kloof. Met de twee fietsers loop ik langs de vele uitzichtpunten over de
waterval. Gullfoss betekent gouden waterval en onder deze sprankelende zon valt daar
het nodige voor te zeggen. De lage zon lijkt gouden licht te stralen, waar het landschap
zich dan ook gretig tegoed aan doet. De statistieken wijzen uit dat de weersgesteldheid
hier ook heel anders kan zijn. En als de statistieken niet overtuigend genoeg zijn, dan moet
de waterval zelf toch kunnen overtuigen, zeker als je bedenkt dat elke waterdruppel van de waterval
als regen of sneeuw in het stroomgebied is beland.
Even na Gullfoss fiets ik de eerste onverharde kilometers over weg 358. Het is geen al te
lastige weg en binnen een uur bereik ik al weer de geasfalteerde weg 30. Ik fiets recht
naar het zuiden richting Flúđir. Het is nog altijd zonnig maar het windstille weer
is in enkele minuten aan flarden gewaaid. Een stormachtige wind jaagt over de vlaktes.
Het waait net een tandje minder hard dan gisteren, maar ik heb nog altijd te maken met
een beukende wind. Ondanks dat ik nu naar een andere richting fiets, heb ik de wind
wederom tegen. Op dit moment heb ik de wind zelfs recht tegen, wat altijd nog beter is
dan dat de wind schuin tegen is. Ik word in ieder geval niet heen en weer geslingerd,
hooguit naar achteren. Als ik Flúđir bereik, is het dan ook hoog tijd om aan
een veel te late lunch te beginnen. De enige supermarkt is echter zo druk, dat ik
niet eens naar binnen ga. Voor de supermarkt eet ik, uit de wind, mijn noodvoorraad pinda's
op. Dat moet genoeg zijn om Årnes te bereiken, de beoogde overnachtingsplaats op
een dag fietsen van het nationale park Landmannalaugar.
Na nog eens vijfentwintig kilometer tegenwind bereik ik Årnes, dat niet veel meer is dan
een benzinepomp en een jeugdherberg. Bij de jeugdherberg blijk ik geluk te hebben. Ik
bemachtig het laatste bed in de jeugdherberg. Het verbaast me dat de jeugdherberg
vol zit op een afgelegen plek als deze, waar feitelijk niks te zien is en niks te doen.
Dat gaat nog wat worden als ik straks door net zo dunbevolkte gebeden fiets, waar wel
wat te zien en waar wat wel het nodige te doen is. Vooralsnog ben ik blij dat ik nu onderdak
heb, zeker als me een biertje wordt aangeboden door een Duitse man die met zijn gezin
rondtrekt door IJsland. Zijn vrouw gaat op een meerdaagse paardentrektocht over de
overvloedige graslanden van dit deel an IJsland, terwijl hij en de kinderen excursies
doen naar watervallen en andere bezienswaardigheden in de regio. Als ik even later mijn
armoedige diner van pasta met bliktonijn en smaakloze IJslandse pesto eet - het enige
betaalbare dat op een maaltijd lijkt dat verkrijgbaar was in het supermarktje van de
benzinepomp - stopt een Spaanse reisleidster me de restanten van een luxueuze ovenmaaltijd toe.
En zodoende kan ik toch nog genieten van een driesterrenmaaltijd.
Dag 3: Årnes - Hrauneyjar - Landmannalaugar 104 km
Vandaag is het weer aanzienlijk minder mooi dan gisteren. Het is zwaarbewolkt en het waait al
vroeg in de morgen. Wederom heb ik de wind tegen. Af en toe regent het licht. En het is koud.
Al met al een weinig inspirerend begin van de dag, maar toch heb ik zin om te fietsen en het
fietsen met tegenwind gaat me vandaag voor het eerst gemakkelijk af. Waarschijnlijk waait het toch
net even minder hard dan gisteren en zeker dan eergisteren. Het sombere weer past ook eigenlijk
wel bij het open, weidse en steeds kaler wordende landschap. Langs de rivier Þjórsá
fiets ik omhoog, veelal vals plat of bijna vlak maar soms moet ik ook even echt klimmen.
Onderwijl haal ik een Canadese vrouw in, met wie ik koffie drink in Hrauneyjar, de enige
uitspanning in een straal van zeventig kilometer. Na de koffie fiets ik alleen verder, waar ik
al gauw de afslag naar Landmannalaugar bereik.
Na de afslag fiets ik langs een groot meer, he Hrauneyjalón, omringd door een vrijwel vegetatieloze
stenenvlakte. Op de achtergrond doemt de Hekla weer op, nu aanzienlijk dichterbij dan gisteren, maar wel
gehuld in wolken. De weg is nog altijd geasfalteerd, maar dat zal niet lang meer duren. Na het meer klim
ik steil tegen een bergflank en na een kleine afdaling eindigt het asfalt. Er zijn drie wegen die naar
Landmannalaugar leiden en alle drie zijn onverhard. Alle drie wegen zijn geclassificeerd als zogenaamde
F-wegen. Mijn persoonlijke kwalificatie sluit daar naadloos op aan. Al na een paar meter slip ik weg
en ontvalt me een woord dat inderdaad begint met een F. Toch heeft de naamgeving van de F-wegen een
andere oorsprong. Het F-woord staat voor Fjölur, IJslands voor bergen. F-wegen zijn dus bergwegen.
Op deze bergwegen ben je in een normale auto onverzekerd. Je hebt hier minimaal een vierwielsaandrijving
nodig. Of een eenwielsaandrijving zoals mijn fiets. Die aandrijving hapert af en toe, maar ik kom wel
vooruit door het landschap, al is dat niet zo snel.
Na een uur fietsen wordt de weg iets beter en verplaats ik me steeds sneller doot het steeds mooier
wordende landschap. Ik bereik een kruising, van waar een ultrasteile weg omhoog voert naar een krater.
Ik sla af en probeer omhoog te fietsen tegen de steeds steiler wordende weg. uiteindelijk
bereik ik zonder afstappen de kraterrand en kijk het kobaltblauwe kratermeer Bláhylur in.
Een paar kilometer verder tref ik een nieuwe afslag naar een kratermeer. Deze weg is langer en de laatste
honderden meters zijn nog steiler. Het laatste stuk moet ik met de fiets aan de hand lopen, maar
uiteindelijk kom ik boven. Het kratermeer Ljótipollur is al net zo indrukwekkend als het
kratermeer Bláhylur en wordt omringd met dieprode flanken. Van de kraterrand heb ik
imposante uitzichten over de veel lager gelegen riviervlakte van de Tungnaá.
Vanaf het kratermeer Ljótipollur is het niet zo ver meer naar de campsite van Landmannalaugar.
Na een paar kilomter fietsen bereik ik het brede dal van Landmannalaugar, dat geflankeerd wordt
door de in miljoenen kleuren geschilderde bergen. Een soort arctische, driedimensionale
versie van Van Gogh, met zo wel de sombere, donkere teinten uit zijn beginwerk als de volle, diepe
kleuren van zijn latere werk, alles aangebracht met de ruwe, felle penseelstreken van de
meester zelf.
Vlak voor de campsite moet een brede, diepe rivier overgestoken worden. Speciaal toegeruste
superjeeps kunnen door de rivier heen rijden, maar de meeste jeeps staan voor de rivier
geparkeerd. De campsite is te bereiken via een voetgangersbrug. Door een weide vol met hagelwitte
arctische wilgenroosjes voert het voetpad verder naar de campsite. Op dat moment begint het te
stortregenen. Van het ene op het andere moment wordt een emmer met grote, ijskoude druppels naar
beneden gestort. Ik informeer bij de balie van de campsite naar mogelijkheden om in de berghut
te slapen. Er blijkt nog plaats te zijn, maar dan moet ik wel EUR 80,- betalen om in mijn eigen
slaapzak in een dorm van 70 mensen te slapen. Dat doe ik niet en dus zet ik in de stromende
regen mijn tent op.
Aarde, water, vuur en lucht. Alle elementen blazen vandaag hun partijtje mee. Na
twee uur van aaneengesloten zware buien wordt het toch nog droog en besluit ik een
wandeling te maken. Ik klim over een morene omhoog en vervolg mijn weg over een pad
dat tussen de losse stenen en rotsblokken slingert. Uiteindelijk bereik ik een nieuwe vallei,
misschien nog wel mooier dan de vallei van de campsite. De vallei is bezaaid met
arctische wilgenroosjes en wordt geflankeerd door roze met zilvergrijze bergen. Uit een
van de hellingen ontsnappen continu vulkanische gassen. Ik wandel tot bijna zonsondergang
door het adembenemende landschap. Dan haast ik me terug, te meer daar het weer hard begint
te regenen.
Dag 4: Landmannalaugar - Leirubakki - Hella - Vestmannaeyjar 145 km
In de nacht trekken er nog een aantal flinke buien over maar vroeg in de morgen is het
droog. Ik heb geen idee hoe laat het is, maar het moet nog erg vroeg zijn, Iedereen slaapt
nog diep. Ik heb geen slaap meer en besluit om op pad te gaan. Dan kan ik nog een aantal
uren in mijn eentje fietsen zonder dat jeeps voorbij scheuren. Na een stevig ontbijt
van brood en salades ga ik op pad.
Het is droog, maar stralend weer is het zeker niet. Het is zwaar bewolkt en de bergen
hangen allemaal in de wolken. Alleen in de lagere valleien is het zicht meer dan honderd
meter. Waar ik gisteren het overgrote deel van de dag vrije uitzichten had op het landschap
om me heen, daar bevind ik me nu in een claustrofobisch kleine wereld, visueel begrensd
door de diffuse wolken. En vreemd genoeg is het landschap in deze condities adembenemend.
De donkere kleuren van de vulkanische stenen contrasteren fraai met het intense fluorescerende
groen van de mossen en de grassen. Nergens is het gras zo groen als op IJsland.
In eerste instantie is de weg erg slecht. Bovendien voert de weg continu steil omhoog
of even steil omlaag. Hierdoor lukt het me niet om harder dan vijf tot zes kilometer
per uur te fietsen. Af en toe loopt de fiets vast in diep zand en moet ik korte trajecten
lopen.
Met name in de hogere delen ben ik volledig omgeven door de wolken. Er is geen enkel
geluid te horen. Elk geluid lost op in de dikke mist. Ik word omgeven door een volmaakte stilte.
En door een volmaakte eenzaamheid. Ik ben de enige in het landschap. Sinds ik vertrokken ben,
heb ik nog altijd niemand gezien. Na twee moeilijke eerste uren heb ik het nu veel
gemakkelijker. De weg bestaat hier uit klei en is verbazingwekkend egaal. Bovendien
voert de weg nu door een breed rivierdal dat nauwelijks klimt. Ik haal ineens snelheden
van tegen de twintig kilometer per uur. Totdat ik de eerste rivier zonder brug bereik...
De F-wegen van IJsland zijn berucht vanwege de rivierdoorsteken. Dit is de eerste van twee
rivierdoorsteken op de F225. Het zijn met name de rivierdoorsteken die deze wegen onberijdbaar
maken voor normale auto's en die zelfs problemen kunnen opleveren voor jeeps. Ik was onzeker
wat deze rivierdoorsteken zouden betekenen voor mij als fietser. Zeker omdat er gisteravond en
vannacht erg veel regen was gevallen. Ik heb de nodige ervaring met rivierdoorsteken in met name
Zuid-Amerika, waar ik een aantal keer brede, heupdiepe, sterk stromende rivieren heb overgestoken,
eenmaal met een waterval honderd meter benedenstrooms. Ik voel er niet veel voor om mijzelf
opnieuw aan dergelijke risico's te onderwerpen. Dat hoeft nu natuurlijk ook niet, want in drie
uur ben ik weer terug op de campsite van Landmannalaugar. Als ik de rivier nader, lijkt deze
niet al te breed. Ik trek mijn sokken uit en in mijn sandalen begin ik de rivier over te steken.
Vooralsnog til ik mijn fiets niet op, maar duw de tweewieler voorzichtig door de rivier totdat
het te diep wordt. Tot mijn verbazing komt dat moment niet. De rivier komt nergens verder dan
tot net boven de enkels. Mijn eerste rivierdoorsteek van IJsland is een eitje.
Niet veel later volgt de tweede rivierdoorsteek. Deze rivier is iets potenter dan de vorige.
Er is sprake van stroming en de rivier is vrij breed. Ook is de rivier iets dieper. Het water
komt tot halverwege de knie. Een eitje zal ik het niet noemen, maar ook van deze rivierdoorsteek zal
ik geen slapeloze nachten krijgen. Na de rivier volgt een laatste klim en een lange afdaling die
me uiteindelijk op weg 26 brengt, de geasfalteerde weg naar Hella.
Ik heb na vijftig schitterende kilometers de mooie landschappen voor vandaag achter
me gelaten. Mogelijkerwijs had ik bij mooi weer spectaculaire uitzichten gehad op
IJslands meest imposante vulkaan, de Hekla, maar alles hangt nog steeds in de wolken.
Een andere tegenvaller is dat het weer is gaan waaien. op het moment dat de wielen
van mijn fiets in aanraking komen met het asfalt, is de wind aangewakkerd van windstil
tot een gierende storm. En wederom is de wind vrijwel frontaal tegen.
Het is corvee. Er woont hier niemand, er zijn geen voorzieningen, het landschap is
zonder uitzichten op de bergen en vulkanen ultiem saai en het is koud en guur. Er is
geen enkele reden om hier te blijven. Snel eet ik wat brood en dan fiets ik weer door.
Het landschap wordt langzaam maar zeker wat minder ruig en er is steeds meer ruimte
voor landbouw. Dit is het meest vlakke deelvan IJsland en tevens is dit het grootste
landbouwgebied van het land. Heel spannende landschappen levert dat niet op, maar het
biedt me wel de mogelijkheid om de saaie weg 26 te verruilen voor de parallel lopende
onverharde weg 272. Het is gelijk een stuk leuker fietsen, al ga ik nu nog langzamer
vooruit.
Na een lange, ongelijke strijd met de wind bereik ik Hella. Ik zou er verstandig aan
doen om hier in de remmen te knijpen en morgen verder te fietsen. Het is echter nog steeds
vroeg op de dag en ik heb tijd genoeg om vandaag nog het saaie stuk over de rondweg te
fietsen tot de veerboot naar het eiland Vestmannaeyjar. Dat is nog wel vijfenveertig
kilometer fietsen, maar dat zou goeddeels met de wind mee moeten zijn.
Of de duvel er mee speelt, opnieuw heb ik de wind tegen. Het enige verschil is dat
er nu heel veel auto's vlak langs me scheuren. Omdat de wind schuin van rechts voren komt,
word ik steeds richting de stoet voorbij jagende auto's geblazen. Na vijftig kilometer
zware onverharde wegen en vijftig kilometer gierende tegenwind begint de vermoeidheid
ziijn tol te eisen. Die tol bestaat onder anderen uit melkzuur in de benen, permanent naar
lucht happen, intense kou, frustratie, angst om aangereden te worden, zelfverwijten over mijn
slechte keuzes, maar het ergste nog is de angst dat het gevecht tegen de elementen nog wel eens voor
niks kan zijn. Volgens mijn informatie zou de laatste veerboot om 6 uur gaan. Een snelle
rekensom leert me dat een snelheid van 12 kilometer per uur voldoende moet zijn. Ik fiets
nu weliswaar veertien tot vijftien kilometer per uur, maar dat is volle bak, ik kan echt
niet nog harder. Bovendien moet ik snel iets eten voordat ik een hongerklop krijg. En als
ik een lekke band krijg of de wind nog verder toeneemt, haal ik het gewoon niet. Bij een
benzinepomp eet ik enkele repen en daarna trek ik weer verder. Spiritualiteit is ver te zoeken.
Ik strijd tegen de wind. Winnen kan ik niet, maar ik moet er op zijn minst een gelijkspelletje
uit halen. Als ik de veerboot niet haal, wordt het honger lijden in een gebied waar niemand woont.
Ik bereik de afslag naar de veerboot. Nog twaalf biljarttafelvlakke kilometers scheiden me van de
veerboot. Of die kilometers scheiden me van dezelfde plaats zonder veerboot. Of die kilometers
scheiden me van de plek waar ik straks de veerboot zie wegvaren zonder mij. Die laatste
gedachte zorgen er voor dat ik toch maar een tandje bijschakel. Onmiddellijk ga ik langzamer
omdat ik dat verzet niet meer rond krijg. Uit arren moede schakel ik gelijk weer terug,
maar dat verzet krijg ik nu ook niet meer rond omdat ik door het geklooi niet meer veertien
maar tien kilometer per uur fiets. Ik schakel verder terug om in een verwoede krachtsinspanning
de snelheid weer naar veertien kilometer per uur op te voeren. Het schrikbeeld van de wegvarende
veerboot laat me niet los en wederom schakel ik bij. Misschien lukt het me nu wel om dat verzet
te draaien. Hoop doet leven, maar je gaat er niet harder van fietsen. De snelheid zakt opnieuw weg
tot tien kilometer per uur waarna het hopeloze spel met de versnellingen opnieuw begint. Het is
pure paniek in mijn hoofd. De laatste kilometer draait de weg en heb ik ineens, onverwacht, de wind
van opzij. ik kan nu wel opschakelen en als een gek fiets ik naar de haven, zo hard als ik kan,
bang dat de wind weer gaat draaien of dat de boot weg gaat varen.
In het kantoor zie ik mezelf in de spiegel. Gutsend van de zweet, totaal oververmoeid. Dat heeft zo'n man
toch niet nodig, vraag ik me af. Hij zou op die leeftijd zo langzamerhand wel beter moeten weten.
Blijkbaar niet. Ik ben in mijn nopjes dat ik het heb gehaald. Mijn angsten bleken volledig overbodig.
De boot gaat pas over twee uur en een kwartier.
Met de boot bereik ik Heimaey, de stad die bij een vulkanische uitbarsting in 1973 bijna onder de
lavastroom was begraven. Het is een heel aardig stadje, waar ik een overnachting vind. Die is
voor mij wel aan de dure kant, dus morgen moet ik wel weer weg van het eiland.
Dag 5: Vestmannaeyjar - Seljalandsfoss - Skógar 104 km
Er zijn verschillende redenen om naar de Vestmannaeyjar eilanden te gaan. een van de redenen is
de stad Heimaey, een van de weinige plaatsen in IJsland die voelen als een plek waar echt mensen
wonen. De stad leeft in de eerste plaats van de visserij en er zijn diverse visrestaurants met
een uistekende reputatie. Mijn persoonlijke steekproef van een enkel visrestaurant gaf in ieder geval
geen reden om deze reputatie aan te vechten. Zelden heb ik zo lekkere vis gegeten.
Een andere goede reden om de eilanden te bezoeken zijn de vulkanische landschappen.
De vulkaan die in 1973 bijna het stadje vernietigde, kijkt dreigend uit over de stad. Het
meest spectaculair zijn echter de torenhoge kliffen, die overal en nergens recht uit de zee
omhoog schieten. De meeste mensen komen uiteindelijk naar het eiland voor de papegaaiduikers.
De bollige vogels met de merkwaardige oranje snavel en de al even merkwaardige zwarte
ogen zijn aan te treffen op de meest afgelegen kliffen van IJsland, veelal op eilanden. De
Vestmannaeyjar Eilanden is een van de gemakkelijkste en meest kansrijke plekken om de vogels
te aanschouwen.
Ik fiets omhoog, het stadje uit. Ik kom op een golvende bergkam met aan weerszijden
de oceaan, ver beneden. Een laatste klim brengt me op de berg met de meeste papegaaiduikers.
Op de top laat ik mijn fiets staan en wandel naar de kliffen. Een smal paadje leidt ver
boven de oceaan. Ik zie tientallen vogels maar geen papegaaiduikers. Zouden ze er nog wel
zijn? Ik ben laat in het seizoen, dus het zou kunnen dat ze al zijn vertrokken. Dan zie ik
in de verte een aantal mensen met verrekijkers. Ik heb al meteen gespot dat het vogelaars zijn.
Nu ja, dan zullen de papegaaiduikers er ook wel zijn. Even later tref ik de eerste exemplaren.
Als ik doorloop, blijken er tientallen te zijn. Ademloos kijk ik toe. Weliswaar zonder verrekijker,
maar ik kan dicht genoeg bijkomen om ze levensgroot te zien.In mijn enthousiasme schiet ik wel
vijftig foto's die leiden aan een zekere inwisselbaarheid. Het maakt me allemaal maar weinig uit.
Na het bezoek aan de kliffen loop ik weer terug naar mijn fiets. Ik heb eigenlijk niets meer te doen hier,
de missie is geslaagd. Ik besluit dan ook om af te dalen naar het dorp en de eerste veerboot naar het
platteland te nemen. Daar wil ik dan nog een uur of twee fietsen naar de bekende waterval Skógafoss.
Na de monsterdag van gisteren moest ik het vandaag maar eens rustig aan doen. Ik heb wel een probleem.
Als ik mijn GPS aan doe, blijft het licht uit. Het blijkt niet aan de batterijen te liggen, de GPS doet het
echt niet meer. Dat zu wel eens een probleem kunnen worden in de toekomst.
De veerboor brengt me weer op het 'vasteland' van IJsland, waar ik kan beginnen aan de twaalf kilometer
die me weer terug brengen op de rondweg. Anders dan gisteren heb ik nu een stormachtige wind in de rug
en rustig peddelend vlieg ik met ruim dertig kilometer per uur over de baan. Ik sla rechtsaf op de rondweg
en bereik de Seljalandsfoss, een van de bekende watervallen van IJsland. Het water valt van oude zeekliffen
naar beneden op de recente sedimentaire kustvlakte.
De rondweg voert verder over de sedimentaire vlakte. zodoende heb ik aan de linkerhand een
wild berglandschap en aan de rechterhand de Atlantische Oceaan. Het is een vreemd landschap zo,
met een aaneenschakeling van watervallen, duizelingwekkende rotswanden, gletsjers, ijskappen en
andere hoogtepunten aan de linkerhand en een saaie, sedimentaire vlakte aan de rechterhand.
Uiteindelijk kun je toch maar een kant tegelijk op kijken en zodoende is het met de wind in de rug
plezierig fietsen.
Het is een gemakkelijke dag vandaag. Precies wat ik nodig heb. Toch dreigt het op het laatst nog
mis te gaan. Een bui hangt vlakbij Skógar, het beoogde eindpunt van vandaag. Maar ik heb opnieuw geluk.
De zware bui mist Skógar op een haar na. Skógar blijkt een plaats zonder mensen. Of beter gezegd,
een plaats zonder vaste bewoners. Want mensen zijn er genoeg. En die komen allemaal voor een van de
bekendste watervallen van de wereld. De Skógafoss valt 62 meter naar beneden. Dat is een flinke val,
hoewel er genoeg watervallen zijn die veel dieper vallen. Ook zijn er genoeg watervallen met hogere
volumes water. Er zijn echter bijna geen watervallen die de esthetische schoonheid van de Skógafoss
benaderen.
Zelden heb ik mijn tent op zo'n mooie plaats opgezet als vandaag. De camping van Skógar
ligt pal voor de Skógafoss. De honderden tot duizenden wandelaars en toeristen moeten
de camping oversteken om de waterval te bereiken. Hier zijn geen hekken nodig om alles goed
te laten gaan. Wat dat betreft is IJsland een opvallend veilige plaats. Het lijkt wel of
er geen criminaliteit bestaat op het dunbevolkte eiland.
In de avond maak ik nog een kleine wandeling. Bij de Skógafoss begint een van de meest
bekende trekkings van IJsland, de Fimmvörđuháls trekking. Het eerste deel
van de trektocht voert langs niet minder dan 22 watervallen omhoog. De eerste watervallen
onderga ik bij ondergaande zon. Een mooi einde van een mooi dag.
Dag 6: Skógar - Dyrhólaey - Reynisfjara - Vik - Kirkjubæjarklaustur 131 km
Het is mooi weer vandaag. Ik trek verder naar het oosten over de rondweg. De weg voert
goeddeels vlak over de kustvlakte. Links zijn overweldigende rotsmassieven, watervallen,
gletsjers en ijskappen. Rechts is het voor het overgrote deel vlak, maar af en toe rijst
een eenzame berg uit de vlakte omhoog. Al met al dezelfde ingrediënten als gisteren.
Ik koers op het plaatsje Vik af. Daar zijn bijzondere basaltkliffen te bewonderen bij
Dyrhólaey en Reynisfjara. Beide locaties liggen op zes kilometer van de rondweg.
Ik zal dus twee keer heen en terug moeten fietsen, als ik deze plekken wil bezoeken.
De kliffen van Dyrhólaey zijn het eerste aan de beurt. Een wild kustlandschap van
zwarte vulkanische rotsen en even zwarte stranden strekt zich voor me uit. Door erosie van
golven en getijden zijn in de loop van de jaren en eeuwen grillige vormen in de rotsen
uitgesleten, zoals een steile rotspunt in het midden van een breed zwart strand en
een rotsmuur in zee met grote open gaten waar het oceaanwater doorheen stroomt. Op
de kliffen tref ik weer enkele papegaaiduikers. Het zijn er weliswaar niet zo veel
als op de Vestmannaeyjar Eilanden, maar de papegaaiduikers en andere vogels dragen toch
bij aan de wilderniservaring.
Na Dyrhólaey fiets ik terug naar de rondweg. Een korte, steile klim brengt me
op een plateau, van waar ik de afslag naar Reynisfjara neem. Ik daal het plateau
weer af en bereik na zes kilometer de basaltrotsen van Reynisfjara. Achter de zwarte
stranden rijst een rotswand omhoog. De basaltrotsen zijn gedeeltelijk opgebouwd uit
zeshoekige pilaren, als een soort reusachtig orgel. Even verderop rijzen drie scherpe
driehoekige rotspunten uit de zee omhoog. Aan de andere zijde heb ik uitzicht op
Dyrhólaey, dat hemelsbreed niet veel meer dan een kilometer afstand ligt. De
gaten in de rotsen van Dyrhólaey zijn ondanks de grotere afstand van hieruit
eigenlijk nog beter zichtbaar dan in Dyrhólaey zelf.
Ik klim weer terug naar het plateau en de rondweg en vervolgens nog verder tot aan een
kleine pas. Daarna daalt de ringweg steil af naar Vik, het enige plaatsje in een straal van
vijftig kilometer. Maar eigenlijk blijkt Vik net zo min als Skógar een normale plaats te zijn.
Er wonen nauwelijks of geen mensen. Slechts toeristen en reizigers tref ik en wel in zeer
groten getale. De benzinepomp en het bijbehorende fastfoodrestaurant worden onder de voet gelopen
door het hongerige rapaille. Tot die categorie behoor ik zelf ook na zestig kilometer fietsen
met middelzware tegenwind. Ik sta in dubio. Erg aantrekkelijk is het niet om hier
in de rij te gaan staan. De sfeer van bediening zowel als klandizie hangt in het midden tussen
gestresst en chagrijnig. De intense geur van frituurvet is evenmin aantrekkelijk. En
dan is het prijsniveau ook nog eens fors. Een frietje met een hamburger kost EUR 20,-
en dat is het goedkoopste. Dat is niet anders dan elders in IJsland, maar ik ben
nog steeds niet gewend aan het buitensporige prijsniveau. Ik besluit toch maar in
de rij te staan, omdat er wellicht niks anders te vinden is in Vik. Het blijkt zowel een slechte
als een goede keuze. Ik kreeg dezelfde routineuze behandeling als de andere gasten en het eten
was precies zo goed of slecht als de geur al deed vermoeden. Toch was het ook een goede keuze,
want direct nadat ik in de rij ging staan, kwamen er tientallen tot honderden mensen in de rij staan.
Als ik niet gelijk in de rij was gaan staan, stond ik nu misschien nog steeds in de rij.
Oostelijk van Vik is de rondweg duidelijk rustiger. Voor dagjesmensen uit Reykjavik reikt de actieradius
tot maximaal Vik en de nabij gelegen kliffen van Dyrhólaey en Reynisfjara. Het is heerlijk rustig zonder
al dat verkeer. Daar staat tegenover dat de wind is aangetrokken van middelzwaar tot stormachtig.
Ik heb de wind weer eens tegen. Dat betekent dat ik aan de bak mag. Zeker daar het landschap hier
erg open is en straks zelf maximaal open is. Ik fiets recht op de Mýrdalssandur af, een veertig
kilometer lange vlakte waar de wind volledig vrij spel zal hebben, gevolgd door de Eldhraun, net zo
vlak, met als enige verschil dat er daar weer bergen in het noorden zullen zijn.
Na tien tot vijftien kilometer bereik ik de Mýrdalssandur. Ik steek een wilde, donkergrijze,
met stenen bezaaide vlakte vol met vlechtende rivieren over. De asgrauwe kleuren van de barre riviervlakte
zal het meest vrolijke uitzicht van de komende uren zijn. Na de rivier volgt de Mýrdalssandur,
een van de meest sombere landschappen ter wereld. Een sandr of sandur is een soort dumpplaats van
glaciaal afval, dat in de loop van de eeuwen door de rivieren van de achterliggende bergen is
aangevoerd en achteloos is gedumpt tussen de bergen en de zee. De stenen en blokken worden veelal
door een grijsgroene mossoort bedekt, maar soms ook liggen de stenen en blokken er net zo bij als toen
ze daar werden gedropt. De bergen en de ijskappen zijn ver weg en het grootste deel van de route
is het uitzicht beperkt tot de eindeloze vlakte, de kaarsrechte weg die naar de diffuse horizon
voert en de grijze wolken die snel en dreigend overdrijven. De wind geselt het landschap vrijwel
permanent en ook nu giert de wind over de vlakte. Ik heb tegenwind en ik wil zo gauw mogelijk
de vlakte oversteken. Ik zet mezelf mentaal in de tijdritstand. Ik plooi me in een ongemakkelijke maar
areodynamische stand en ik begin vermogen te lveren, zodanig dat ik zo hard mogelijk ga zonder me
uit te putten. Dit moet ik drie uur kunnen volhouden zo.
Na drie uur lever ik nog altijd hetzelfde vermogen en heb ik de sandur achter me gelaten. Als je
ooit in je leven zo'n ding met tegenwind hebt overgestoken, noem je je zoon geen Sander meer. gelukkig
steek ik in een uitstekende fietsvorm vandaag en liep het uitstekend. Ik ben voor vandaag echter
nog niet klaar. na de vlakte van de Mýrdalssandur volgt de vlakte van de Eldhraun, in wezen
hetzelfde landschap maar dan met bergen aan de noordzijde. Van die bergen is echter al gauw
niet veel meer te zien door een serie van zware buien die vlak langs trekt. Ik bednk me hoe het zou zijn om
zo'n bui op je dak te krijgen. Dat zal geen feest zijn met deze wind. Ik bedenk dat me dat ook had kunnen
overkomen midden op de Mýrdalssandur. Dan had ik vele uren in regen en storm kunnen zitten. Als
ik terugkijk, zie ik dat het daar nu helemaal mis is. Eigenlijk bevind ik me op de enige plek waar
het niet regent. Dit kan niet lang goed blijven gaan zo. Gelukkig ben ik er nu ook bijna.
Vlak voor Kirkjubæjarklaustur fiets ik achterop de bui in. De weg en het landschap is bedekt met forse
plassen, maar de regen is zo te zien juist opgehouden. Ik fiets naar de camping, waar gelukkig
een binnenruimte is waar gekookt kan worden. En dus fiets ik terug naar de supermarkt, waar ik de
ingrediënten van mijn specialiteir koop: pasta met pesto. Deze keer vermijd ik de
smakeloze IJslandse pesto, wat me bij het enige alternatief brengt: de Jamie Oliver pesto.
Alsof die gast zelf de pesto heeft uitgevonden. De Italianen mogen hem wel dankbaar
zijn. Terwijl het buiten regent, ben ik mijn pasta aan het oppeuzelen, onderwijl pratend
met een senior dame uit Oregon, die wandelingen en kleine trekkings maakt in IJsland. Ik
heb haar kort tevoren ontmoet terwijl ze haar kleren aan het wassen en drogen was in de
wasruimte. Dat kost bij gemiddelde droogduur van anderhalf uur EUR 12,-, maar omdat het haar
allemaal niet snel genoeg ging, heeft ze er extra muntjes in gegooid. Een kapitale denkfout,
want nu duurde het allemaal natuurlijk nog langer. Onderwijl plaagde ik haar met een andere
kapitale denkfout, met het gegeven dat haar volk massaal op Trump heeft gestemd. Ja maar, wierp
ze tegen, mijn staat heeft juist massaal tegen Trump gestemd! Dus het heeft allemaal aan 'de anderen'
gelegen? vroeg ik vilein. Ja!, wierp ze tegen, wij konder er echt niks aan doen!
Dag 7: Kirkjubæjarklaustur - Skaftafell 55 km
Na het desolate landschap van de Mýrdalssandur van gisteren, fiets ik nu door
veel lieflijker landschappen. De rondweg voert langs een serie van langgerekte bergruggen.
Watervallen storten zich van de kliffen naar beneden en vervolgen nu weg in sneltreinvaart
richting de oceaan. De hellingen worden gedomineerd door helder groene grassen, zó groen
dat ik even denk dat ik in een droom ben beland of dat ik zojuist het paradijs binnen ben getreden.
Aan de voet van de kliffen liggen her en der boerderijen. Het is hier volkomen windstil, wat
aanzienlijk bijdraagt aan het paradijselijke gevoel. Via Dverghamrar fiets ik naar Núpsstađur,
de oudste turfhuizen van IJsland. De huizen dateren van de negentiende eeuw en hebben een dak van turf,
waar grassen en planten groeien. De cultuurhistorische waarde van deze zeldzame huizen worden
in IJsland unaniem met de mond beleden, maar blijkt niet uit het feit dat de huizen sinds kort
privébezit zijn en dat een groot hek eventuele belangstellenden op grote afstand moet houden.
De turfhuizen zijn zelfs niet in de verte waarneembaar.
Even voorbij Núpsstađur bereik ik een nieuw hoogte- of dieptepunt: de
Skeiđárarsandur, de grootste sandur van IJsland. Een nieuwe desolate, ijzige,
winderige vlakte strekt zich voor me uit. Ik fiets zo van het paradijs de hel in. De
windstilte van zojuist werd veroorzaakt door de luwte van de bergruggen. Nu de bergruggen
er niet meer zijn, blijkt er een stormwind te staan en wederom heb ik de wind tegen.
De Skeiđárarsandur wordt bevolkt door roofvogels die in het Engels Greater Skua
heten en die in het Nederlands Grote Jager worden genoemd. Het zijn grote roofvogels die op deze
naargeestige vlakten moeten zien te overleven en die absoluut niet houden van pottenkijkers.
Die worde getrakteerd op duikvluchten waarbij ze met savel of poten net wel of net niet tegen je
hezicht aan vliegen met als doel om je weg te jagen. Het lijkt me geen fijn idee om
zo'n grote roofvogel tegen je aan te krijgen tijdens het fietsen, dus uit voorzorg doe
ik mijn helm maar op. Misschien dat het helpt. Gelukkig schitteren de nare dieren in afwezigheid
en al gauw staak ik mijn strijd tegen de afwezige vogels en concentreer ik me op het
overwinnen van de tegenwind, die wél prominent aanwezig is.
In tegenstelling tot de Mýrdalssandur fiets ik nu niet in een leeg landschap. Ik fiets
recht op de hoogste bergen van IJsland af. Daarachter ligt de grootste ijskap van IJsland en
tussen de toppen door stromen gletsjers oneindig traag naar beneden, min of meer helemaal
tot aan de sandur. een waanzinnig glaciaal landschap dat koud en afwijzend maar
tegelijkertijd imposant en majestueus voor me uitstrekt. Door het inmiddels donkergrijze
tot zwarte wolkendek zien de ijsmassa's er grimmig uit, het effect dat gevoelsmatig kracht
wordt bijgezet door de gierende ijswind. Het waait harder dan alle voorgaande dagen en
met alle moeite kruip ik met twaalf kilometer per uur voort over de reusachtige vlakte. Waren
de bergen in de achtergrond aanvankelijk een mooi richtpunt, na twee uur fietsen lijken ze
nog geen meter dichterbij te zijn gekomen.
Aan het einde van de lange vlakte ligt Skaftafell, een van de belangrijkste natuurgebieden van IJsland.
Beschut tussen twee grote gletsjers is er relatieve beschutting tegen de dagelijkse stormen, waardoor
temidden van de grimmigste landschappen van IJsland een gebied is waar bomen groeien. Daarnaast is in dit gebied
de Svartifoss, een waterval die van basaltkliffen naar beneden stort. En natuurlijk zijn er uitzichten over de
gletsjers en de ijskap. Ik zet mijn tent op in de campsite en wandel naar de Svartifoss. Een gemakkelijke
wandeling, maar tevens het begin van een meer uitdagende lange trektocht. Ik heb tijd genoeg en loop daarom door.
Het begint echter al gauw te regenen. Na deze eerste bui volgt een tweede en inmiddels hangt het hele gebied van
de trektocht in de wolken. De wind komt echter van de andere kant en daar ziet het weer er nog veel slechter uit.
Zo te zien gaat dit straks geweldig mis en ik besluit dan ook om te keren. Terug bij de Svartifoss vragen
een drietal jonge meiden of ze de goede route volgen voor de lange trektocht. Ik antwoord dat ze de goede
route hebben maar dat ze beter terug kunnen keren omdat er zo te zien erg slecht weer is. Volkomen terecht
slaan de jongedames het advies van de oude, wijze reiziger in de wind en lope verder omhoog. Ik haast me intussen
naar beneden, in de hoop dat ik nog op tijd de campsite weet te bereiken. Het lukt me bijna. In de vijf minuten
dat ik tekort kom, word ik tot het bot nat geregend. ik kan zo niet eens mijn tent inkruipen en dus laat
ik me uitdruipen onder een klein afdakje bij een barbecueplaats. na een kwartier zie ik ook de jongedames
langskomen, die licht beschaamd mijn kant opkijken. Maar die schaamte hadden ze niet hoeven te voelen. De
oude, wijze reiziger is net zo nat geregend als de jonge meiden.
Het regent nog een paar uur door, maar om een uur of acht wordt het toch nog droog. Althans, beneden
bij de campsite. Er zijn nog diverse buien, vooral hoger in de bergen, maar daar heb ik geen last van.
Ik maak een korte wandeling naar de mond van de Hvannadalshnúku gletsjer, die eindigt in een zwart
meer, vol met sediment. De gletsjer reikt hier zo'n beetje tot aan de sandur, een machtig gezicht. De zon
en de buien zorgen voor een spannend lichtspel en er ontstaat een regenboog pal voor mijn neus.
Na een uurtje te hebben genoten van het schouwspel, komt een bui akelig dichtbij en spoed ik me terug naar de campsite.
Het is inmiddels bedtijd, bedenk ik me, want morgen moet ik bijna 140 kilometer overbruggen naar de camping of
jeugdherberg in Höfn. En gebaseerd op de permanente oosterstormen van de laatste dagen ga ik er maar vanuit
dat ik ook morgen tegen de storm op zal moeten boksen.
Dag 8: Skaftafell - Jökulsárlón - Höfn 138 km
De honderdveertig kilometer tegenwind boezemt me dermate veel angst in, dat ik opsta zodra het licht is.
Dat is een uurtje of vier in de morgen. Ik word voor deze gekkigheid beloond met een schitterende
zonsopkomst over de bergen en tegelijkertijd bestraft met een bijtende kou, ondanks het feit dat
het nog niet waait.
De eerste vijfentwintig kilometer fiets ik naar het zuidoosten, om de rij van hoge bergen heen.
Dezelfde bergen waar ik gistermorgen de hele tijd tegenaan keek bij het oversteken van de
Skeiđárarsandur. Door de afwezigheid van de wind heb ik het eerste stuk vlot afgelegd.
Nog maar honderdvijftien kilometer bedenk ik. Op het moment dat ik om de kaap heen draai naar het
noordoosten, slaat de tegenwind echter tegen mijn gezicht. Onmiddellijk val ik stil in het inmiddels
vertrouwde tegenwindtempo. Ging het eerste uur zo lekker, het tweede uur leg ik nauwelijks tien
kilometer af. Het landschap wordt bovendien steeds meer open. Ik fiets inmiddels op een grote,
open vlakte. Rechts van me ligt de vlakte en even verder de oceaan. Links van me ligt de vlakte, welke
na enkele kilometers langzaam omhoog rijst naar de hoogvlakte. Zowel de hoogvlakte als de hellingen zijn
bedekt met ijs van de Vatnajökull, de grootste ijskap van IJsland en van Europa. Tientallen
kilometers streks het ijs zich uit naar alle richtingen.
Vreemd genoeg lijkt de wind in dit ultieme open landschap minder hard te staan dan bij de kaap.
Ik schiet redelijk op en om een uur of half tien bereik ik het bekende Jökulsárlón
ijsmeer, meestal kortweg 'het ijsmeer' genoemd. De gletsjer eindigt in een groot meer vlak bij
de zee. Overal in het meer drijven tientallen ijsschotsen, die prachtig reflecteren in het water.
Ik heb geluk dat de zon juist op dit moment af en toe door de wolken heen breekt. Zo zie ik het ijsmeer
zowel onder grimmige, grijze condities als onder hemelblauwe condities. Beide gezichten zijn
imposant, maar geven een radicaal ander gevoel.
De laatste tachtig kilometers naar Höfn fiets ik in wisselend zonnige maar vooral grijze
en regenachtige condities, zonder dat het grimmig wordt. De wind houdt zich heel behoorlijk in, waardoor ik
veel sneller door het landschap heen trek dan vooraf gedacht. De landschappen zijn imposant maar toch
net iets minder indrukwekkend dan de extreme landschappen van de laatste dagen. De ondertreffende trap
van indrukwekkend is Höfn, het eerste echte plaatsje in vier dagen. Ik had me er heel wat
van voorgesteld, maar er is niemand in de straten en er is niks te zien. Waar zijn ze, de
IJslanders? Waar ik ook kom, zijn er mensen, maar het zijn altijd toeristen. De mensen die in
de herbergen, campings en restaurants werken komen uit Nederland, Polen, Italië, Spanje,
Tsjechië en alle andere Europese landen. Behalve uit IJsland. Het is duidelijk dat IJsland
dunbevolkt is, dat er maar driehonderduizend mensen wonen, waarvan de meeste in Reykjavik wonen.
Maar als ik dan in een dorp kom waar mensen wonen, tref ik nog steeds geen inwoners.
Er is niks interessants in Höfn, maar er is wel een supermarkt met veel toeristen. Na het
bezoek aan de supermarkt loop ik terug naar de jeugdherberg, waar ik een maaltijd van pasta
met Jamie Oliver pesto bereid.
Dag 9: Höfn - Djúpivogur 105 km
Het zuidelijke deel van de rondweg tussen Hella en Höfn voerde vrijwel volledig
over grote sedimentaire vlaktes tussen de bergen en de zee. Voorbij Höfn kom ik zo
langzamerhand in Oost IJsland, waar de rondweg eveneens tussen de bergen en de zee voert,
maar vlak is het allerminst. De sedimentaire vlaktes zijn goeddeels afwezig en de bergen
reiken veelal tot in de zee. Maar ook reikt de zee tot in de valleien tussen de bergen.
De rondweg slingert langs de grillige kustlijn met baaien, kapen, fjorden en kliffen, soms
laag maar soms ook hoog boven de zee. Anders dan de vorige dagen moet er geregeld geklommen.
De moeilijkste klim dient zich al na een paar kilometer aan. De rondweg voert hier
door een tunnel om een lange omweg over een kaap met zeshonderd meter hoge rotswanden te
vermijden. Er blijkt echter een alternatief voor de tunnel te zijn. Ik zie een onverharde weg steil
omhoog gaan naar een smalle doorgang tussen het rotsmassief en het vervolg van de bergketen.
De weg wordt niet bijgehouden en is ternauwernood begaanbaar, maar het is leuker om te doen
dan de tunnel. Ik moet wel drie keer stoppen om op adem te komen, maar ik ben eindelijk boven.
Na een even steile afdaling ben ik weer op de rondweg en kan ik mijn weg weer vervolgen.
Het is vandaag een grijze dag. De zon komt er niet bij, maar er zijn ook geen zware buien.
De bergen hangen gedeeltelijk in de wolken. Langgerekte sluiers onttrekken de bergtoppen
aan het gezichtsveld. Het zwaar bewolkte weer zorgt er ook voor dat alle contrasten in het landschap
worden opgeheven en dat alle kleuren naar midden- tot donkergrijs neigen. De zee is eveneens
grijs. Nog geen spoortje blauw is er aan te treffen. Het sombere kleurenpalet komt het
landschap niet ten goede, maar het resultaat is nog altijd indrukwekkend. Het meeste indruk maken
de reusachtige puinhellingen. Onder de rotswanden, die goeddeels in de wolken hangen, zijn
honderden meters hoge hellingen van rotsblokken, die ooit van de wand zijn gevallen en die
nu op deze gigantische hellingen liggen. De blokken liggen daar tegen de maximale hellingshoek.
Als de helling door nieuwe aanwas te steil wordt, regelt de zwaartekracht vanzelf dat er een paar
blokken een stuk naar beneden stuiteren. Overal in het landschap zijn bergketen en massieven met
zulke puinhellingen, meestal een paar honderd meter hoog en soms wel kilometers lang.
Behalve door puinhellingen wordt de route van vandaag gedomineerd door een ander geografisch
fenomeen, de lagunes. Op diverse plaatsen voor de kust zijn smalle natuurlijke barrières
in de zee, die de achterliggende kust beschermen tegen golfslag. Deze lagunes vormen een ideale
leefplaats voor wilde zwanen, die talrijk aanwezig zijn. Gracieus glijden de dieren door het
kalme water van de lagune, de silhouetten weerspiegeld in het wateroppervlak. IJsland is sowieso een
geweldige plek voor vogelaars. Van oudsher waren er in IJsland geen landzoogdieren, anders dan de
poolvos en zodoende zijn er weinig natuurlijke vijanden en is er weinig concurrentie voor
de diverse vogelsoorten. Het voedselaanbod in de rivieren en de zeeën is daarentegen
overweldigend. Met name in de kustgebieden zijn er dan ook overal vogels. Op en tegen de kliffen,
maar ook in lagunes of getijdengebieden. Overal fiets ik door een concert van vogelgeluiden. De meest
voorkomende vogels aan de kust zijn zwanen, eenden, ganzen, noordse sternen, meeuwen
en drieteenmeeuwen. Op de kliffen zijn specisieke soorten als alken, aalscholvers, zeekoeten
en soms ook papegaaiduikers aan te treffen. Het betreffen veelal soorten die alleen in IJsland
veel voorkomen of soorten die alleen in arctische gebieden voorkomen.
In de loop van de middag prikt de zon voor het eerst door het wolkendek heen en al gauw
krijgt de zon steeds meer ruimte. Er blijven sluierwolken tegen de hogere bergflanken aan plakken,
maar het landschap krijgt een aanzienlijke kleurinjectie door de zon en de groeiende lappen
blauwe lucht. Het Hamarsfjördur, even voor Djúpivogur, ligt er magnifiek bij.
Het allesdoordesemende grijs in het landschap lijkt wel weggesmolten door de zon. De
lucht is weer blauw, de wolken weer wit en het gras groen. De zee is van een grauwgrijze
poel omgetoverd tot een zinderende, diepblauwe watermassa.
Djúpivogur blijkt een alleraardigst dorpje te zijn. Er is leven en bedrijvigheid
rondom de kleine haven met een klein cafeetje en een hotel met restaurant. De camping ligt
op een heuvel boven de haven. Vanuit mijn tent heb ik prachtige uitzichten over de haven,
het fjord en de bergmassieven aan de overzijde van het fjord. Ik onderga een schitterende
zonsondergang, welke jammergenoeg snel afgebroken wordt door binnendrijvende zeemist.
Dag 10: Djúpivogur - Öxi - Egilsstađir - Seyđisfjörđur 114 km
Vandaag wil ik Seyđisfjörđur bereiken in het gebied van de oostelijke fjorden.
IJsland heeft twee kuststroken die worden gedomineerd door fjorden: in het oosten en in het
noordwesten. Behalve deze twee grote gebieden zijn er in het noorden ook nog enkele
losse, verspreide fjorden. Ik begin vanmorgen vroeg al meteen aan het eerste fjord van vandaag, het
Berufjördur. In de mist. Het hele landschap hangt in een dikke wolkensoep. Door
de afwezigheid van wind ziet het er naar uit dat ik voorlopig nog wel even door de mist
heen zal fietsen.
Het oostelijke deel van de rondweg heeft veel minder verkeer dan het westelijke en zuidelijke
deel. De logische verklaring is dat dit gedeelte maximaal ver verwijderd is van Reykjavik. Er is
hier zelfs zo weinig verkeer dat dit gedeelte van de rondweg nog niet geasfalteerd is. De
rondweg blijft langs de fjorden slingeren om uiteindelijk door een lange tunnel naar
Egilsstađir te voeren, het grootste dorp van Oostelijk IJsland. Maar er is ook een
alternatieve route. Vanuit de monding van het Berufjördur is een eveneens onverharde
rechstreekse route naar Egilsstađir, De afstand van de plaats waar de routes elkaar
verlaten tot de plaats waar ze weer samen komen, is negentien kilometer over de afsteker en maar liefst
honderd kilometer over de rondweg. Ik besluit om de afsteker te nemen. Ik mis zodoende ongetwijfeld
mooie fjordlandchappen, maar zodoende vermijd ik de lange tunnel. De fjordlandschappen haal ik later
op de dag wel in als ik naar Seyđisfjörđur fiets.
Het wordt al gauw duidelijk waarom de rondweg zo ver omrijdt. De rechtstreekse weg is verschrikkelijk
steil. Daar kun je niet zo maar alle verkeer overheen omhoog sturen. Vermoedelijk halen auto's
met tweewielsaandrijving het onder natte omstandigheden niet eens. En voor mezelf is het ook
niet gemakkelijk. Ternauwernood overwin ik de lange stukken van tegen de 20 % stijgingspercentage.
het regent zachtjes, waardoor de weg een beetje glad is. Hoe hoger ik kom, hoe harder het echter regent
en hoe gladder de weg is.
Uiteindelijk klimt de weg meer dan vijfhonderd meter naar een kleine hoogvlakte, de Öxi.
Een aantal kilometer lang golft de weg over het in wolken doordrenkte landschap. Dan ineens
vallen er gaten in de wolken en laat ik de dichte wolken achter me. Ik ben duidelijk aan
de leizijde van de bergen aangekomen. Daarnaast is het ineens heel hard gaan waaien.
In enkele seconden van windstil naar een storm, alles blijkt mogelijk in IJsland. Deze
keer heb ik de storm mee. Op de steile afdaling met de wind mee kost het me nota bene
moeite om hard genoeg te remmen. Nadat ik de rondweg bereik is de afdaling minder steil
en de weg beter. Even verderop is de weg zelfs weer geasfalteerd. Ik bevind me nu in
een langgerekt dal met enkele grote langwerpige meren. Het is ultragemakkelijk terrein,
zeker met de huidige storm in de rug. Met veertig kilometer per uur vlieg ik door
het landschap. In een mum van tijd heb ik de vijftig kilometer van de Öxi naar
Egilsstađir afgelegd.
Ik drink wat koffie in Egilsstađir en vervolgens begin ik aan de slotklim tussen
Egilsstađir en Seyđisfjörđur. De klim voert over een brede helling
omhoog met brede haarspeldbochten. De weg gaat continu met 10 % omhoog, maar de weg is
geasfalteerd en al met al is deze klim vrij pittig, maar aanmerkelijk minder zwaar
dan de Öxi. De pas ligt op een meer dan zeshonderd meter hoogte. Boven bevind ik
me op een nieuwe hoogvlakte met grote meren. Er is nog altijd veel sneeuw in het prachtige
arctische landschap.
Na een kleine tien kilometer daalt de weg als een baksteen af naar het plaatsje
Seyđisfjörđur aan de mond van het gelijknamige fjord. Het lijkt erg
op de fjorden van Noorwegen. Het is een relatief - voor IJslandse begrippen - vriendelijk
landschap met een aanzienlijk aandeel van gras en bloemen ten opzichte van stenen, sneeuw
en ijs.
Het dorp Seyđisfjörđur is idyllisch gelegen aan het fjord en is
opvallend levendig. In de IJslandse context zou je het 650 inwoners tellende dorp zelfs
uitbundig of extatisch kunnen noemen. Overal zijn mensen. De cafeetjes zitten ondanks
het snel betrekkende weer vol en het vibreert van de energie. Naast de cafeetjes en
restaurants zijn er ook de nodige kunstenaars in het dorp, die workshops en allerhande
activiteiten organiseren. Eens in de week is het hier extra druk, als de veerboot uit
Denemarken en de Far Oer Eilanden aankomt. Het is de enige veerverbinding tussen IJsland
en het Europese vasteland. Na een paar uur dreigen gaat het uiteindelijk goed mis met
het weer. De regen komt met bakken uit de lucht en dat zal zo te zien de rest van de
avond wel zo door blijven gaan. Ik vlucht terug naar mijn tent en ga maar slapen, in
de hoop dat het weer morgenochtend beter zal zijn. De weersverwachtingen voor de
komende dagen zijn in ieder geval niet best. Morgen gaat het nog, maar overmorgen en
de dag daarna zal het ronduit grimmig worden.
Dag 11: Seyđisfjörđur - Egilsstađir - Möđrudalur 123 km
De hele nacht heeft het geregend, maar als ik 's morgens wakker word, is het droog.
Enthousiasmerend is het weer echter zeker niet. Het is zwaar bewolkt en het is
steenkoud. De temperatuur is weliswaar net boven nul graden, maar door de wind voelt het
veel kouder aan. Aanvankelijk is dat nog niet echt een probleem. Ik fiets mezelf warm
op de klim naar de pas. De eerste 25 kilometer tot Egilsstađir zijn dezelfde als gisteren.
Dat betekent dat ik eerst naar zeshonderd meter moet klimmen om vervolgens de kleine
hoogvlakte over te steken en af te dalen naar Egilsstađir. Op de slot van de
klim regent het licht. De bui duurt maar kort, maar ik ben daardoor wel nat als
ik aan de afdaling begin. Met de koude temperatuur en de harde tegenwind is de afdaling
dan ook verschrikkelijk koud. Als ik in Egilsstađir aankom, wil ik mezelf dan
ook opwarmen in het cafeetje, waar ik gisteren ook koffie dronk. Het café is echter
nog dicht. Ik heb de keuze om in de cafetaria van een sfeerloos benzinepompstation
te gaan zitten of om door te fietsen naar het onbewoonde gebied van tweehonderd kilometer
dat voor me ligt. De keuze is gemakkelijk. Ik stap de cafetaria binnen, waar ik word
geholpen door een jongen van puberleeftijd. Ik bestel een koffie en tevens informeer
ik naar de taart die er mierzoet uitziet. Bij voorbaat geen aantrekkelijke keuze, maar iets
beters zie ik ook niet. Ik vraag of het een chocoladetaart is. De puber tilt de taart
op, kijkt er ongeínteresseerd naar, denkt nog even na, en geeft antwoord: "Ja,
dit is een chocoladetaart." Ik informeer naar de andere taart. De puber herhaalt
het procédé en komt tot de volgende conclusie: "Dat is ook een taart." Tot
die conclusie was ik ook gekomen, dus vraag ik of hij ook kan vertellen wat voor taart het
hier betreft. Opnieuw tilt hij de taart op om alles goed in zich op te kunnen nemen.
"Dit is geen chocoladetaart." Ik betaal voor een koffie en een chocoladetaart en ga zitten,
hopend dat het buiten ineens mooi weer wordt.
Het noordoosten van IJsland is nog dunner bevolkt dan de rest van het eiland en tussen
Egilsstađir en Mývatn zijn geen steden, dorpen en nederzettingen. Het gebied is niet
alleen onbewoond maar het gebied is in wezen ook onbewoonbaar. Dit deel van IJsland
bestaat uit uitgestrekte donkerbuine lavavlakten, een kaal en verweerd landschap waar
bijna niets groeit en waar wind, regen en sneeuw het landschap geselen. Slechts twee
boerderijen zijn er, Skjöldólfsstađir en Möđrudalur. Beide zijn
de laatste jaren uitgegroeid tot hotels en Möđrudalur heeft daarnaast ook een campsite.
Even voorbij Skjöldólfsstađir begint een interessante alternatieve route
naar Mývatn via de Askja vulkaan en de Herđubreiđ tafelberg. De route
voert over een netwerk van onverharde F-wegen met veel rivierdoorsteken. Met de grimmige
weersverwachting voor morgen en overmorgen is die route geen optie. Ik zou dan vier dagen
in onbewoonde gebieden moeten doorbrengen, zonder mogelijkheden om me op te warmen. De
rivierdoorsteken kunnen met de verwachte regenval onpasseerbare obstakels worden en ook
de terugweg kan afgesneden worden. Mijn GPS is ook nog eens stuk, wat nog extra risico's
met zich meebrengt.
De rondweg tussen Egilsstađir en Mývatn voert door een saai landschap. De weg voert
tot aan Skjöldólfsstađir door een dal dat ingesneden is in het lavaplateau.
Ik fiets tegen een stormachtige wind in, maar ik kom nog wel vooruit. Weliswaar steeds
langzamer, omdat de wind steeds maar toeneemt. Wat me meer zorgen baart, zijn de buien die
met toenemende frequentie en toenemende intensiteit over me heen komen. Ik heb al twee buien
over me heen gekregen op het momen dat ik Skjöldólfsstađir bereik. Ik
ga naar binnen om te schuilen en mis zodoende een derde bui en een vierde bui, die nog
veel heftiger zijn.
Na de buien fiets ik weer verder. Overal voor me zie ik nieuwe buien opdoemen en het is me
inmiddels duidelijk dat het vandaag van kwaad tot erger gaat worden. En dan was voor
vandaag nog een relatief goede dag voorspeld ten opzichte van morgen en overmorgen. Ik passeer
de afslag naar de Askja en laat deze voor wat het is. Even verderop kan ik de rondweg wel
tijdelijk verlaten voor een veertig kilometer lange onverharde weg over Möđrudalur.
Dat doe ik dan ook en onmiddellijk wordt het landschap veel interessanter. Dat bestaat uit
vulkanen en lavavlakten. De bergketens zijn veel hoger dan verwacht. De weg voert loodrecht
op de bergketens. Dat betekent dat steile klims, steile afdalingen en brede, vlakke dalen
elkaar afwisselen. Met het weer gaat het helemaal mis. De wind is inmiddels tot een storm
aangewakkerd en de buien volgen elkaar in hoog tempo op. De ijsregen komt met bakken
uit de lucht en is waanzinnig koud.
De elementen zijn me niet goed gezind. Het weer wordt slechter en slechter. De wind neemt
steeds verder toe en de buien volgen elkaar steeds sneller op. Ik word geconfronteerd met
een fenomeen waar ik voor vandaag het bestaan niet kon bevroeden en dat ik clusterbuien
ben gaan noemen, vanwege de grote collateral damage dat deze buien veroorzaken. Omdat
het aan de randen van de buien minder hard regent dan in het centrum, zijn de druppels
daar kleiner en voert de storm de spray van fijne regen horizontaal voort. In het centrum
van de bui zijn de druppels veel groter en valt de regen verticaler, ondanks de harde
wind. Zodoende gebeurt het dat ik nat geregend wordt door de stortregens van de bui
boven mijn hoofd en dat ik daarnaast ook alvast de spray van de volgende bui te
verwerken krijg en vloeien de buien in elkaar over.
De clusterbuien en de storm wind zorgen ervoor dat ik danig afkoel. Alle kleren zijn
doorweekt en bieden geen enkele bescherming meer tegen de regen en de wind. Door de
clusterbuien is het nooit droog, ook niet tussen de buien door, en zodoende is
er geen kans dat ik opdroog of me warm fiets. De inspanning die ik lever in de klims
is evenmin voldoende om mezelf op te warmen. Het is bar en boos, maar de landschappen
zijn fenomenaal. Veel foto's kan ik niet maken in de harde regen, dus geniet ik er maar van
en fiets door.
Na uren door weer en wind fietsen bereik ik eindelijk de vlakte van Möđrudalur.
Daar is een campsite en daar is een binnenruimte, waar ze het lekker warm hebben
gestookt. Het kost me een uur om weer enigszins warm te worden. Snel ga ik naar buiten
om mijn tent op te zetten. Het is nu droog, maar de wind is nog altijd snoeihard en het is
verschrikkelijk koud, zelfs zonder de clusterbuien. Na het opzetten van de tent spoed ik
me gauw weer naar binnen, waar ik kan douchen. In Möđrudalur is ook een restaurant,
waar ze het mysterieus klinkende mossoep serveren. De soep bevat inderdaad mos en het blijkt
nog lekker te zijn ook.
Dag 12: Möđrudalur - Mývatn 77 km
Het was gisteren al slecht weer, maar vandaag zou het pas echt slecht zijn. Als ik
om 4 uur wakker word, is het echter droog. Ik besluit dat het alles of niks wordt.
Ik pak mijn spullen om de resterende tachtig kilometer naar Mývatn te overbruggen.
Op het moment dat ik de zeiknatte tent en de andere zeiknatte spullen heb ingepakt,
begint het echter verschrikkelijk hard te regenen. Geen clusterbui maar een lange,
onafgebroken bui zonder einde. Ik heb gegokt en verloren. Het is geen optie om mijn
tent weer op te zetten, want alles is nat, inclusief ikzelf. Wachten tot het restaurant
open gaat is ook geen optie. Wanneer zullen de deuren open gaan? Om 8 uur? 9 uur? 10 uur?
Ik zal minimaal 4 uur moeten wachten. Nu ja, dan ben ik inmiddels al een heel eind
op weg richting Mývatn.
En dus leg ik in de stromende regen de laatste onverharde kilometers af naar de rondweg.
Op de rondweg heb ik asfalt onder de wielen maar de regen jaagt nog altijd horizontaal
tegen me aan, aangedreven door een waanzinnige tegenwind. Het is mogelijkerwijs
nog kouder dan gisteren. Steeds verder koel ik af en al na een uur ben ik zo koud dat
ik me afvraag of hoe lang je dit eigenlijk overleeft. Het landschap op de rondweg is
ultiem saai, maar het feit dat alles in de wolken hangt helpt natuurlijk ook niet mee.
Maar eigenlijk doet het sowieso niet ter zake of het mooi is of niet. Ik moet dit zien
te overleven. De strategie is eenvoudig: doorfietsen. Als ik nu stop, gaat het
afkoelingsproces alleen maar sneller.
In deze omstandigheden komt het normaliter niet in je op om ook maar honderd meter
te gaan fietsen, maar tachtig kilometer is niet te bevatten. Dit is de overtreffende trap van
miserabel. Hoe kunnen mensen overleven in dit landschap? Het harde antwoord is dat ze dat
ook niet kunnen, reden dat hier niemand woont en dat ik hier in mijn eentje over de verlaten
hoogvlakte fiets. Ik passeer de afslag naar de Dettifoss, de waterval met het grootste
volume per seconde van Europa. Het verbaast me niks dat hier de waterval is met het
meeste water van Europa. Hoe spectaculair ook, het komt niet in me op om onder deze
meedogenloze regen vijftig kilometer extra te fietsen om nog meer water te zien.
Een kleine twintig kilometer voor Mývatn heb ik een onverwachte meevaller. Het
stopt met regenen. Gedurende een korte periode schijnt de zon zelfs even. Het is
genoeg dat ik uit de extreem grimmige omstandigheden kom ten faveure van 'normaal'
grimmige omstandigheden en even later van grimmig naar naargeestig. Goed genoeg in ieder
geval om mezelf een omweg van een kilometer te gunnen om het vulkanische landschap
van Hverir te bezoeken.
Hverir is een van de bizarre vulkanische landschappen in de omgeving van Mývatn.
Het landschap gist en sist en aan alle kanten komt er rook uit de aarde of borrelen
er visceuze chemische sappen naar boven. De kleuren in het landschap zijn bizar. Rotsen
zijn oranje, okergeel en okerbruin en het water heeft de kleur van ijs.
Al om twaalf uur bereik ik de camping van Reykjaliđ, de toeristische nederzetting
aan het Mývatn meer. Tussen twee buien door zet ik mijn tent op en tussen twee
andere buien door ren ik naar de douche en daarna houdt het op met regenen. Althans,
er zijn diverse buien in de hogere delen, maar bij het meer is het droog. Ik besluit
om van de mogelijkheid gebruik te maken om te gaan wandelen. Door een van de weinige bossen
van IJsland loop ik eerst naar Grjótagjá en vervolgens naar de vulkaan van Hverfell.
De bossen van IJsland bestaan doorgaans vooral uit dwergberken en dat is nu niet anders.
De bomen zijn nooit meer dan drie meter hoog, maar samen vormen ze wel een volledig groen
dek. Na een half uur lopen bereik ik Grjótagjá, waar de sccheuren in de aarde laten zien
dat de aarde hier uit elkaar splijt. Net als bij Þingvellir bevind ik me weer op de lijn
waar Amerika en Europa uit elkaar drijven. In sommige scheuren zijn waterpoelen met diepblauw
water.
Omdat het nog altijd droog is, wil ik van Grjótagjá verder lopen naar de Hverfell
vulkaan. Ik kan de goede weg echter niet vinden, waardoor ik een kwartier de verkeerde
kant oploop en ik dus ook weer een kwartier terug moet lopen. In tweede instantie vind ik wel
het goede uitvalspad en een half uur later bereik ik de grimmig zwarte vulkaan. Het is
een klassieke stratovulkaan, met steile hellingen en een perfecte kegelvorm. Een pad
loopt omhoog naar de kraterrand. Vanaf de top zijn er mooie uitzichten over het
Mývatn meer en de omringende grote en kleine vulkanen. Overal zijn er nog buien in
het landschap, maar vooralsnog heb ik geluk. Ook zonder dat het regent, is het al
koud genoeg zo. De temperatuur is nog steeds net boven de nul graden en de wind is
nog steeds niet gaan liggen. De dwergbossen geven beschutting op de terugweg. In een
uur loop ik terug, content dat ik op deze regendag toch nog een droog middagprogramma
heb kunnen doen, zodat de dag die zo grimmig begon toch een mooi einde heeft. Morgen
komt nog een slechte dag, maar daarna zou het weer langzaam moeten opknappen. Anders
dan gisteravond ben ik nu in ieder geval op een plek waar ik een dag kan verblijven,
al is er bij slecht weer niet bijster veel te doen in deze nederzetting.
Dag 13: Mývatn - Laugar - Gođafoss - Akureyri 106 km
Er was voor vandaag slecht weer voorspeld en dat is het ook. Het regent. Om een uur
of negen sta ik toch op, niet omdat ik allerlei plannen heb voor vandaag, maar omdat ik niet meer
kan slapen. Ik slenter naar een cafeetje waar ik alle tijd neem voor een koffie. Onderwijl
bestudeer ik bij gebrek aan echte landschappen de kaart. Om een uur of tien loop ik weer
terug naar de camping en bedenk ik wat ik zou kunnen doen. Het is inmiddels droog, maar het
is nog altijd bitter koud, de wind is nog altijd stormachtig en er zijn nog steeds diverse buien
in het landschap. Ik kan niks bedenken waar ik meer zin in heb dan in fietsen. Dan krijg ik ineens
een ingeving. Laat ik gewoon verder fietsen. Het is nu droog en over vijftig kilometer is de
eerstvolgende overnachtingsplaats in Laugar. Dat is niet zo heel erg ver. Dat risico kan
ik nog wel nemen.
En zo vertrek ik toch nog. Het is vele uren later da andere dagen, maar dat maakt in wezen niets uit.
Ik fiets lang het Mývatn, het IJslandse zoetwaterparadijs voor vogels. Met name allerhande
eendensoorten zijn in zeer groten getale aanwezig. Na twintig kilometer verlaat ik het meer en
klim ik naar een plateau. Daar krijg ik een eerste bui te verwerken, maar de bui zag er
dreigender uit dan hij in werkelijkheid blijkt te zijn. Uiteindelijk bereik ik probleemloos
het plaatsje Laugar, de beoogde overnachtingsplaats.
Ik was van plan om tot de camping van Laugar te fietsen, maar de zon schijn nu en
het ging zo voorspoedig dat ik besluit om door te fietsen richting Akureyri. Vlak na
Laugar klim ik naar een klein plateau. Eenmaal boven zie ik inktzwarte wolken voor me.
Ik had met dit scenario rekening gehouden. Ik fiets gewoon door. Op de afdaling naar de
Gođafoss waterval barst de bui los. Juist op het moment dat het echt hard begint
te regenen, bereik ik een groot restaurant met uitzicht op de waterval. Hier kan ik
schuilen totdat de bui over is.
Gedurende een uur regent het heel hard. Daarna neemt de intensiteit iets af. Het einde
van de bui is echter niet in zicht. Ik besluit om door te fietsen en accepteer daarmee
natuurlijk ook dat ik nat geregend zal worden. Dat gebeurt dan ook. Zo koud als gisteren
en eergisteren is het echter niet. Na een half uur stopt het met regenen en even later
komt zelfs de zon er bij. De wind jakkert echter ook aan en die wind is tegen. Het landschap
is hier verrassend mooi. Ik bevind me in een breed dal dat wordt geflankeerd door twee
bergketens met besneeuwde bergtoppen. Het halfbewolkte weer en de strijklichten zorgen voor
een spannend spel van licht en schaduw en dragen alleen maar bij aan het noordelijke gevoel.
De laatste klim van de dag is nog behoorlijk zwaar omdat ik zowel tegen een steile helling als
tegen de stormachtige tegenwind moet opboksen. Ik word wel beloond voor het zware werk.
De afdaling is schitterend. Ver beneden me ligt het Eyjafjörđur, een langgerekt
fjord dat onderdeel is van de Noordelijke IJszee. Het idee alleen al dat ik langs het water
van de Noordelijke IJszee fiets, draagt nog verder bij aan het noordelijke gevoel. Na
de afdaling fiets ik zuidwaarts langs het fjord, nu met de gierende wind mee. De bizarre
wolken en de laagstaande zon vormen een schitterende apotheose. Zo zijn de laatste twintig
kilometers naar Akureyri een kadootje.
Ik fiets Akureyri binnen. Het is inmiddels al vrij laat, maar ik heb geluk dat er nog
plaats is in het eerste het beste jeugdherberg. Akureyri is na Reykjavik de grootste stad
van IJsland. Er wonen iets meer dan 17.000 mensen. Het is na Reykjavik ook de eerste
plaats waar ik kom dat echt een centrum heeft. Dat centrum is overigens wel klein.
Het bestaat uit een straat en een plein en dat is het wel. Daarnaast is er nog
enige bedrijvigheid langs het fjord, dus laat ik coulant zijn en laat ik het er op houden
dat het centrum bestaat uit twee straten en een plein. Wat het belangrijkst is, het is
een fijne plek en er zijn zelfs mensen op straat.
Dag 14: Akureyri - Varmahlíd - Sauđarkrokúr 120 km
Gisteravond kondigde het zich al aan en hier is dan de bevestiging: het is schitterend
weer. De diepblauwe lucht wordt weerkaatst en het al even blauwe water van het Eyjafjörđur.
De rondweg voert langs het fjord naar het noorden, om al gauw westwaarts af te slaan naar de
bergen en hooglanden van de Öxnadalsheiđi. Ik had eigenlijk wel naar het noorden
willen fietsen via Dalvík en Isafjđrdur maar dat plan heb ik laten varen toen
ik bij de jeugdherberg informeerde naar de lange tunnels aldaar. Een van de tunnels zou
maar een rijbaan hebben, waarbij elkaar tegemoet komende auto's elkaar zouden moeten
passeren in speciale uiwijkhavens. Ik voel er niet veel voor om daar tussendoor te fietsen
en dus sla ik linksaf naar de Öxnadalsheiđi.
Na de afslag naar de Öxnadalsheiđi voert de weg langzaam omhoog. Het landschap
wordt eens een keer niet bepaald door vulkanisme of ijskappen. De weg voert door een
prachtige groene vallei, dat aan weerzijden begrend wordt door bergen met scherpe, gekartelde
wanden. Deze zijn gedurende de ijstijden door gletsjers uitgeslepen. De bergen zijn niet alleen
steil maar ze zijn ook behoorlijk hoog. De hogere bergen hebben nog altijd veel sneeuw.
Het is het meest alpiene landschap tot dusverre op IJsland.
Het duurt lang voordat de weg substantieel begint te klimmen. Pas na een kilometer of twintig
wordt het dal steiler, maar na drie kilometer klimmen vlakt het dal weer af. Ik bevind me hier
tussen de meest spectaculaire bergen tot dusverre. Rotspunten torenen ver boven me uit in het
inmiddels veel smaller geworden dal. Uiteindelijk volgt toch nog de slotklim. Als ik boven
aankom, is het nog altijd schitterend weer. Er is geen wind en ik hoef alleen nog maar af te dalen
en vlak te fietsen om Sauđarkrokúr te bereiken, de beoogde bestemming voor vandaag.
Het belooft een makkie te worden vandaag. Dat is het idee als ik begin aan de lange afdaling.
Maar onmiddellijk blijkt, dat er een kink in de kabel is gekomen. En dat is natuurlijk de wind.
Vanuit het niks is er een gigantische storm op komen zetten. Zelfs op de steile delen van de
afdaling moet ik bijtrappen om vooruit te komen. Dat gaat nog wat worden op de laatste veertig
tot vijftig vlakke kilometers. Eenmaal beneden blijkt het alleen nog maar harder te waaien.
De wind werpt me bijna van de fiets, maar stoppen is geen optie. Er is in geen velden of wegen een
plek waar ik uit de wind een tent zou kunnen opzetten of zou kunnen koken. Bovendien is het nog steeds
vroeg, dus ook al ga ik nog zo langzaam, ik moet Sauđarkrokúr zeker kunnen halen. En
op zich ben ik ook in een goede fietsvorm vandaag. het is vooral de kunst om op de fiets te blijven zitten
en mezelf niet op te blazen.
Als de wind waait, dan waait het goed. Ik bevind me in een kilometers breed dal, geflankeerd
door door grote, brede bergen. Ik kijk al een uur of twee naar dezelfde bergen. Ik heb de indruk
dat de weg een lopende band is die de verkeerde kant op draait en dat ik weliswaar vooruit
kom ten opzichte van die lopende band maar dat ik de laatste twee uur geen meter vooruit
ben gekomen ten opzichte van het omringende landschap. Gelukkig is het alleen een indruk want
ik bereik het dorp Varmahlíd, de enige beschutte plek in de wijde omgeving, tussen de bomen.
Er is ook een cafetaria waar ik even uitrust alvorens aan de laatste twintig kilometer tegenwind te
beginnen. Uit de wind en in de zon blijkt het prachtig weer te zijn. Na de lange rustpauze
trek ik mezelf weer op gang, maar niet voor lange tijd. Ik passeer het historische plaatsje
Glaunbær, dat er zo schilderachtig uitziet dat ik de fiets langs de kant zet om er
een kijkje te nemen. Ik slenter langs de turfuizen en de schilderachtige kerk en schiet wat
fotootjes. Daarna trek ik weer verder.
Na een uur zwoegen heb ik ook de laatste vijftien kilometer afgelegd en ben ik in
Sauđarkrokúr, een alleraardigst plaatsje waar voor de verandering meer
IJslanders zijn dan toeristen. Het is dan ook een van de weinige dorpen die niet
aan de rondweg liggen. De camping is schitterend gelegen op twee niveaus. Er is een
benedenniveau tegenover het dorp. Direct achter dit deel van de camping ligt een
steile helling van ongeveer veertig meter hoogte. Daarboven is het landschap weer
vlak en daar is het bovenniveau met uitzichten over het dorp en het Skagafjördur,
het brede aangrenzende fjord. Het centrum kent een paar schilderachtige huizen en een
mooie kerk. er is ook een budget restaurant, de eerste die ik in IJsland tegen ben
gekomen. Voor de prijs die ik anders zou moeten betalen voor inspiratieloze fastfood
kan ik hier lekker eten. Wat ze bieden is in wezen even goed fastfood, maar origineel
en goed uitgevoerd. En zo kan ik terug kijken op een mooie dag, die weliswaar taai was
vanwege de storm, maar die me in mooie landschappen en in een paar leuke plaatsjes
bracht.
Dag 15: Sauđarkrokúr - Blönduós - Hvammstangi 111 km
Vandaag is op papier geen bijzondere etappe, maar vooralsnog blijkt de realiteit aanmerkelijk
gunstiger. De vijftig kilometer tussen Sauđarkrokúr en Blönduós voeren
door een gebied met lage, niet al te steile heuvels, maar de ronde bergen hebben hun
eigen bekoring en als gevolg van de strijklichten en mysterieuze mistflarden is het landschap
betoverend mooi. De wind is ook nog eens gaan liggen, dus het fietsen kost ook nog eens weinig
moeite. Voordat ik er erg in heb, zijn de eerste vijftig kilometer door het heuvelachtige
gebied al weer afgelegd en bereik ik de rondweg weer en even later ook Blönduós.
Het plaatsje is niet erg inspirerend; het mooiste deel van de etappe is achter de rug.
De eerste kilometers na Blönduós zijn nog steeds mooi. Met de Noordelijke IJszee
aan de westzijde fiets ik door een open landschap met eenzame bergruggen. Er komt echter
steeds meer verkeer op de rondweg en dan is de aardigheid er wel vanaf. Omdat de weg geen
schouder heeft, moet ik de hele tijd geconcentreerd blijven op het verkeer. Het weer betrekt
ook wat en er ontstaan links en rechts enkele verspreide buien. de buien scheren gelukkig
allemaal langs op een enkele verdwaalde druppel na.
Ik sla op een kruising af naar Hvammstangi, de zelfuitgeroepen zeehondenhoofdstad van
IJsland. Uiteindelijk blijken er helemaal geen zeehonden te zijn in Hvammstangi, er is
een dure excursie nodig om zeeleeuwen te zien. En veel hoofdstedelijke allure is er ook
niet in Hvammstangi. Er is niemand aan te treffen in de straten van het slaperige dorpje
en ook ikzelf val in slaap.
Dag 16: Hvammstangi - Broddanes 108 km
Ik sta vroeg op vandaag. Ik moet nog 35 kilometer fietsen voordat ik de rondweg definitief
kan verlaten en dat wil ik graag doen voordat het om een uur of tien druk zal worden.
De strategie pakt goed uit. het is inderdaad nog rustig en ik leg het traject razendsnel af,
geholpen door een harde meewind. Voor het eerst in mijn leven ben ik echter niet blij
met de meewind. Als ik na 35 kilometer de mond van het Hrýtafjödur bereik,
sla ik rechtsaf de weg 68 op en kan ik aan de overzijde van het fjord beginnen aan
een lange dag met tegenwind.
Ik ben wel blij dat ik van de rondweg af ben. Vanaf Blönduós was de weg
te druk. Op weg 68 richting de noordwestelijke fjorden is het veel rustiger en het is
een stuk leuker fietsen.
Het noordwesten van IJsland is erg dunbevolkt. Een blik op de kaart laat zien dat
de kustlijn nogal grillig is. En dat is een understatement. Het gebied is een wirwar
van fjorden en bij elkaar ziet het eruit als de schaar van een krab. De verwachting is dat
het landschap steeds spectaculairder zal worden. De bergen zullen stees hoger worden, de
fjorden steeds steiler en er is ook nog een ijskap.
De afstanden zijn groot in het noordwesten en er zijn bijna geen voorzieningen. De enige
plaats van betekenis is Isafjördur, op drie lange fietsdagen afstand. Vandaag
wil ik Broddanes of Hólmavík bereiken en morgen Reykjanes.
Weg 68 voert continu langs de zee. Dat is beurtelings over asfalt en deels over zand en
grind. Het landschap is hier nog niet indrukwekkend, maar het is fijn fietsen. Aan de
linkerkant zijn glooiende heuvels, aan de rechterkant is de zee. De heuvels worden langzaam
maar zeker wel steeds ruiger. Steeds vaker verlaat de weg de zee om omhoog te
slingeren om boven de kliffen langs verder te gaan om vervolgens weer terug te voeren
naar de zee. De laatste klim is verreweg de zwaarste. Met een meedogenloos percentage van
twintig procent voert de grindweg omhoog. De weg bied wel goede grip, waardoor ik
niet wegslip. Ik kom zonder problemen boven en ik daal steil af naar het Steingrimsfjördur,
het fjord waar ook Broddanes ligt. De plek is zo mooi, dat ik besluit hier in de
jeugdherberg te overnachten en niet verder te fietsen naar Hólmavík.
Broddanes blijkt niet meer te zijn dan een boerderij en een jeugdherberg. Ik ben met
een Amerikaans stelletje de enige gast. Na een maaltijd van pasta met pesto en tonijn
kaart ik nog wat na met de Amerikaanse gasten. Zij reizen met de auto en willen van hieruit
in een dag het noordwestelijke gebied verkennen. Ik laat zien dat ze dan wel flink
moeten doorijden omdat de afstanden groot zijn. Het blijken gezellige mensen. Zij
werkt in de zorg, hij als politieagent. Als de zon ondergaat, maak ik een kleine wandeling
door de schitterende omgeving. Tijdens de wandeling word ik weggejaagd door een noordse
stern die gierende duikvluchten maakt richting mijn hoofd. Ik ben blijkbaar te dichtbij
een nest gekomen. Het mag de pret niet drukken en ik beleef de mooiste zonsondergang tot nu toe
in IJsland.
Dag 17: Broddanes - Hólmavík" - Reykjanes 128 km
Terwijl ik in alle vroegte mijn fiets inpak, is er iemand nog eerder de deur uit dan ik.
De Amerikaanse politieagent gaat een stuk hardlopen. En dat doet hij erg goed. Ik ben maar
een paar minuten later weg, maar ik haal hem niet in op de onverharde weg langs het
Steingrimsfjördur. Dat komt gedeeltelijk doordat het landschap zo mooi is en ik
de nodige foto's maak. Er hangt een dikke mist, maar het landschap is al net zo mooi als
gisteren toen ik aankwam of veel later bij de zonsondergang. En ik heb ook geen haast.
Weliswaar moet ik vandaag een kleine 130 kilometer overbruggen, maar ik ben dermate vroeg weg dat
ik geen probleem zou mogen hebben om deze plek vandaag te bereiken.
Na afwisselende stukken asfalt en grind bereik ik het plaatsje Hólmavík. Vanaf hier
zal de route geasfalteerd blijven. Ik sla af van weg 68 om het plaatsje te bezoeken. Ik ben vooral
nieuwsgierig naar het Museum of Witchcraft and Sorcery, ofwel het museum van hekserij en tovenarij.
In de zestiende en zeventiende eeuw werden de nodige mensen ter dood gebracht vanwege vermeende
donkere krachten. In het museum wordt uitgelegd hoe moeilijk het was om in die tijd in dit barre
gebied te overleven en er wordt gesteld dat deze moeizame overlevingsstrijd de vele vervolgingen
in de hand heeft gewerkt.
Na de bijzondere geschiendenisles trek ik verder door noordwestelijk IJsland. Ik klim naar
een ijzige hoogvlakte, waar ik voor het eerst uitzicht heb op de ijskap in dit gebied. Het
ligt aan de overzijde van het brede fjord dat het noordwesten in twee helften splijt. In
de verte kan ik de duizelingwekkende kliffen van Strandir en Hornstrandir ontwaren.
Ikzelf zal daar niet komen. In dat gebied zijn geen wegen, maar is het pure wildernis.
Na een lange afdaling bereik ik het Isafjördur, niet te verwarren met het gelijknamige
fjord dat veel westelijker ligt met ook de gelijknamige stad. Vanaf hier is het hemelsbreed
niet veel meer dan een of twee kilometer naar Reykjanes, de beoogde bestemming voor vandaag.
Maar omdat het lange fjord in de weg ligt moet ik nog veertig kilometer fietsen om de mond van
het fjord heen.
Twee uur later heb ik om het fjord heen gefietst en bereik ik Reykjanes, wederom een schitterende
locatie. Bovendien zijn er natuurlijke warmwaterbronnen, waar ik heerlijk de spieren kan laten
ontspannen. Bovendien tref ik het wederom met een fenomenale zonsondergang.
Dag 18: Reykjanes - Suđavík - Isafjördur 144 km
Vandaag wil ik Isafjördur bereiken. Dat betekent dat ik flink aan de bak moet,
want het grootste dorp van het noordwesten ligt op meer dan 140 kilometer afstand.
Tussen Reykjanes en Isafjördur is geen enkele nederzetting of camping met als enige
uitzondering het dorp Suđavík, maar dat ligt zo dichtbij Isafjördur dat
ik dan sowieso wel door kan fietsen.
Na twee dagen fietsen in de noordwestelijke fjorden bereik ik nu zo langzamerhand
het meest ruige gedeelte. Een blik op de kaart laat zien hoe grillig de kustlijn is.
De weg volgt de kust, wat betekent dat ik het ene na het andere fjord in en
uit fiets.
Er zijn in dit gedeelte zo veel fjorden dat het idee zou kunnen ontstaan dat ze inwisselbaar
zijn. Heb je er een gezien, dat heb je ze dan allemaal gezien. Niks blijkt minder waar.
Elk fjord heeft zijn eigen sfeer door variaties in rotstypes, bergvormen en ongetwijfeld ook
de kracht van het ijs dat de fjorden heeft uitgeslepen. Hoe verder ik kom, hoe krachtiger die erosie
lijkt te zijn geweest, wat zich uit in steeds hogere en steeds steilere wanden. Ik fiets het ene na
het andere fjord in en uit, maar dat zijn in wezen allemaal maar kleine inhammen ten opzichte
van het reusachtige Isafjarđadjúp. Aan de overkant zijn nóg indrukwekkender kliffen
dan waar ik zelf fiets en daarbovenop is de ijskap, van waar de massieve, ijzige
Kaldalón gletsjer naar beneden stort tot vlak boven de zee.
Inmiddels komen ook de torenhoge kliffen van Hornstrandir in zicht, in het verre noordwesten van IJsland.
Hornstrandir staat bekend als de meest ruige wildernis van Europa, waar niemand woont en waar poolvossen
struinen. De kliffen zouden uitpuilen van de vogels en met name zouden er in de zomer veel papegaaiduikers aan
te treffen moeten zijn. Het zou ook een schitterend gebied moeten zijn voor tektochten. Een excursie
met een boot naar het gebied toe is echter zeer prijzig. Heen en terug kost minimaal EUR 400,-.
Bovendien gaat er slechts eens in de paar dagen een boot die kant op. Die boot zal ik missen, want
juist vandaag vertrekt er een. Maar niet getreurd, ik hoef de som geld sowieso niet betalen om
een poolvos te spotten. Ik heb zojuist een exemplaar gezien, vlakbij nota bene. Navraag
bij het schilderachtige café in het turfhuisje Litlibær leert dat ze warm noch
koud worden van mijn bijzondere waarneming. Poolvossen treffen ze hier wel vaker. Naast
poolvossen tref ik ook zonnende zeehonden en gedurende de gehele route word ik muzikaal
begeleid door een orkest van vogelgeluiden.
Hoe verder ik kom, hoe indrukwekkender het landschap wordt. Elke keer als ik denk
dat het summum nu wel bereikt is, wordt de verwachting in het volgende fjord toch
weer overtroffen. Zo zijn de noordwestelijke fjorden samen met Landmannalaugar nu al
een van de absolute hoogtepunten van de reis. De omstandigheden zijn vandaag ook
gunstig. Het waait stevig, maar er is geen sprake van stormachtige condities. Maar of
die condities nog lang zullen aanhouden, waag ik te betwijfelen. Er hangt een vieze
hoge bewolking die steeds grotere delen van het hemeldek innemen. Volgens de
weersverwachtingen zal het weer echter pas morgen omslaan. Daarna zal het nog zeker
een week slecht blijven.
Het zal morgen vast wel slecht weer worden, maar vandaag kan ik in ieder geval nog genieten.
Zeker nu de hoge bewolking weer net zo snel oplost als dat ze uit het niets is ontstaan.
Het is nog vroeg in de middag als ik Suđavík bereik. Het is nu niet ver meer. Ik draai
om de kaap en bereik het Isafjördur, het laatste fjord van vandaag met de gelijknamige
stad. Nu ja, stad, er wonen ongeveer tweeduizend mensen, laten we het er op houden dat dat voor
IJsland een stad is.
Isafjördur is een beetje een lastige stad wat betreft accommodatie. Er is een camping op
vijf kilometer van de stad, maar dat is precies te ver. Er is ook een camping in de stad, maar die
kan ik niet vinden. Er is ook een camping in de haven, maar dat zou ook een staanplaats voor campers
kunnen zijn. Wat het ook moge zijn, ik kan ook deze mogelijke overnachtingsplaats niet vinden.
Er is geen jeugdherberg in de stad. Uiteindelijk blijkt er toch nog een plek met slaapzakaccommodatie
te zijn waar ik goedkoop - voor IJslandse begrippen - kan overnachten. En ik kan ultragoedkoop eten.
In de supermarkt is een Thais eethuis-stalletje, waar ik voor selchts EUR 10,- prima kan eten. Dat
is nota bene nog goedkoper dan als ik zelf mijn even beproefde als tegenvallende plaatselijke
specialiteit van pasta met tonijn en pesto in elkaar flans.
Dag 19: Isafjördur - Þingeyri - Dynjandi - Flókalundur - Stykkishólmur 128 km
De weersverwachtingen voor vandaag waren verschrikkelijk, maar als de zon opkomt zie ik dat het
nog steeds goed weer is. Ik had na 18 dagen op de fiets eigenlijk wel behoefte aan een rustdag, maar
dat stel ik maar uit totdat het echt slecht weer is. Ik kan vandaag in ieder geval tot het vijftig
kilometer verderop gelegen Þingeyri fietsen. Een deel daarvan is bovendien door een tunnel, dus daar
zal ik sowieso geen last van de regen hebben. Het plan was eigenlijk om de zes kilometer lange
tunnel te vermijden, maar de oude onverharde weg schijnt door lawines en erosie volledig
onbegaanbaar te zijn geworden. Mijn idee is om zo vroeg mogelijk de tunnel te doorkruisen,
voordat het verkeer goed en wel op gang is gekomen.
De zon is nog ternauwernood opgekomen als ik de tunnel bereik. Ik doe mijn lichten aan
en rijd het donkere gat in. De tunnel is smal, maar is wel verlicht. De civiele ingenieurs
hebben in de tunnel een bijzonder foefje gerealiseerd, een heus kruispunt. Ik houd Þingeyri
aan en een kwartiertje later sta ik weer buiten. Ik ben al die tijd alleen in de tunnel geweest.
Opgelucht vervolg ik mijn weg. Al na een paar seconden wordt de opluchting volledig overschaduwd
voor veel krachtigere emotie. Er strekt een wonderschoon panorama voor me uit. De strijklichten van
de opkomende zon baden de steile bergkliffen in een gouden gloed, dat wordt weerkaatst in
het rimpelloze, kobaltblauwe water van het Önundarfjördur.
Ik passeer de fjordmond van het Önundarfjördur en klim omhoog naar de pas tussen het
Önundarfjördur en het Dýrafjördur. Na drie kwartier ben ik boven en daal
ik af naar het Dýrafjördur. ook dit fjord is adembenemend mooi. Sprakeloos neem ik
het panorama van de lange rij gekartelde bergen aan de overzijde van het fjord in me op. Een van die
bergen is de hoogste van het gehele noordwestelijke fjordengebied. De piek haalt net geen
duizend meter hoogte. Tegenover me zie ik het plaatsje Þingeyri in de smalle strook
tusen de kliffen en de zee. Om het plaatsje te bereiken, moet ik nog wel het fjord heen fietsen.
En dat is nog niet zo eenvoudig. Was het driekwartier geleden nog volledig windstil, er is inmiddels
een storm opgestoken. De tien kilometer tot aan de mond van het fjord kosten me een uur. De tien
kilometer daarna zijn met de wind mee en leg ik in een kwartiertje af. Al met al is het voorspoedig
gegaan. Het is nog geen half tien en ik heb al vijftig kilometer afgelegd. Van het slechte weer is in
het geheel geen sprake. De lucht is staalblauw. En dan moge het de hele dag blijven stormen, ik
kan me niet voorstellen dat het vandaag nog gaat regenen.
En zo is de keuze snel gemaakt: dan ga ik profiteren van de mooie dag en ga ik doorfietsen. Ik heb
per slot van rekening nog een hele dag voor me. Ik ga nog wel een tweede ontbijt eten in het
plaatselijke hotelletje. Mijn eerste ontbijt dateert toch van een kleine zes uur geleden en ik ga nog een zwaar
parcours tegemoet. Vanaf hiet zijn de wegen onverhard en bovendien volgen er drie substantiële passen.
De eerste pas dient zich onmiddellijk aan. Een ultrasteile passage leidt omhoog. Na een kleine
honderd meter hoogteverschil vlakt de klim snel af en daarna daalt de weg nota bene weer en verlies ik
bijna alle hoogtemeters. Dat schiet niet op zo, want ik moet uiteindelijk ruim vijfhonderd meter omhoog.
Maar niet getreurd, want het landschap is adembenemend met overal rotspunten en kliffen om
me heen.
Na de eerste, valse, klim steek ik een dal over en begint de weg opnieuw te klimmen. Dit keer
betreft het een regelmatige klim, die continu met zo'n 10 % hellingshoek omhoog voert.
Dat is bets steil voor een onverharde klim, maar niet ongebruikelijk in IJsland, waar iedereen
een auto heeft die is toegerust op het ruige terrein. Deze keer is er geen hoogvlakte als ik boven
aankom.
Onmiddellijk daalt de weg steil naar een nieuw fjord, het epische Arnarfjördur, dat
al net zo adembenemend is als de andere fjorden van vandaag. Wel heb ik een probleem. Mijn achterrem
doet het niet meer. Met hydraulische remmen is het eenvoudig, ze doen het wel of ze doen het niet.
Toch heb ik een hydraulische rem die daar tussenin zit, een rem die het soms wel en soms niet doet.
Zo ging het bij mijn korte reis met Marco vorig jaar in Portugal, maar toen dacht ik dat ik het
probleem had opgelost. Dat blijkt nu dus maar tijdelijk te zijn geweest. Na een kwartiertje klussen
heb ik de rem wel weer zo ver dat hij het doet, maar ik weet dat dit niet de echte oplossing is.
Vermoedelijk heb ik een nieuwe rem nodig, maar die hebben ze hier niet. Het zal klooien blijven
tot het einde van de reis.
Eenmaal beneden volgt een nieuwe beproeving. De wind. Ik had voor Þingeyri al tien kilometer
kunnen proefdraaien tegen de wind in, maar nu begint het echte werk: twintig kilometer tegenwind
over een op en neer golvende weg langs het brede fjord. Als je dan zo langzaam als een slak
voortploegt door het landschap, dan kan het maar beter een mooi landschap zijn. Nu ja, dat is
het zeker. Het Arnarfjördur is net zo indrukwekkend als het Önundarfjördur en het
Dýrafjördur welke ik vanmorgen vroeg passeerde, maar het Arnarfjördur is veel
grootschaliger. Breder, langer en daarmee is het aantal gekartelde bergen in het gezichtsveld ook
veel groter. De belangrijkste smaakmaker is echter de waterval van Dynjandi, welke esthetisch een
van de mooiste watervallen van IJsland moet zijn. Ik kan me in ieder geval niet voorstellen dat er
veel watervallen zo mooi zijn. Van een afstand van twintig kilometer zie ik de waterval
al liggen. Behalve mooi is de waterval ook hoog en is er sprake van het nodige volume.
De storm woedt als een bezetene in het fjord en jaagt het stof van de aarde voort. Het deert
me niet. Laat maar lekker waaien die wind. Het is zo mooi hier, dat ik het niet als een
probleem ervaar als ik stapvoets vooruit kom. En per slot van rekening hoort een beetje
wind bij de couleur locale. Af en toe word ik bijna van mijn fiets gebeukt, maar wat is
het probleem? Dan sta ik weer op en fiets ik wel weer verder.
Ten langen leste bereik ik de Dynjandi waterval. Het is de ideale plek om te lunchen.
Het is weliswaar een late lunch, want ik zie dat het al bijna half vier is. Dat betekent
dus ook dat ik nog wel moet opschieten om nog een overnachtingsplaats te bereiken.
Ik heb twee opties. Ik kan naar het zuiden fietsen en in Flókulandur overnachten.
De mooiste optie zal echter het plaatsje Bildurdalur zijn.
In beide gevallen moet ik nog twee passen over, maar in het tweede geval moet ik
daarna nog veertig kilometer verder fietsen om uiteindelijk weer bij het Arnarfjördur
aan te komen, het fjord waar ik nu ook ben. Ik heb besloten dat ik vandaag alleen naar
Bildurdalur zal fietsen als ik om uiterlijk half zes de afslag naar Bildurdalur bereik.
Kom ik later aan, dan ga ik niet stressen om toch nog te proberen om Bildurdalur te halen.
Dan daal ik af naar Flókulandur.
Gelijk na Dynjandi begint de klim naar de eerste pas. Ruim vijfhonder meter moet ik omhoog.
Ik begin na de lange, zware dag tot nu toe langzaamaan moe te worden, maar ik kan nog wel een
goed tempo blijven fietsen, ondanks de moeijlijke weg, de stevige helling en de tegenwind. Ik bereik een
wild en uitgestrekt plateau vol met meren. Af en toe is er een groot wak in het landschap
geslagen door een fjord die een grote hap wegneemt uit de hoogvlakte. Telkens blijkt dat de
weg toch nog ergens verder omhoog kan. Op deze manier breik nooit de pas. Zeker omdat er
tussendoor ook steeds weer afdalingen zijn. Net als ik begin te geloven, dat de weg tot in
het oneindige blijft klimmen en dat ik misschien wel nooit boven kom, bereik ik toch nog
onverwacht de pas.
Op de ruige, stenige afdaling word ik met een nieuw probleem geconfronteerd. Het balhoofd van mijn
voorvork is los getrild. Dat is in drie seconden eenvoudig te verhelpen met twee steeksletels
van de juiste maat, maar ik heb er niet een bij me. En eigenlijk verwacht ik niet dat
ik ergens in de noordwestelijke fjorden twee steeksleutels van maat 36 kan zien te bemachtigen.
Ik was eigenlijk van plan om morgen en overmorgen nog honderd kilometer heen en terug te fietsen naar
Látrabjarg, het meest westelijke punt van Europa (afgezien van de Azoren) met hele hoge kliffen
en tienduizenden vogels. Met de speling in het balhoofd lijkt dat plan niet meer levensvatbaar.
De weg voert vlak langs de mond van een nieuw fjord, het Suđurfiđir, hoog boven
het fjord langs. Dat betekent ook dat de laatste klim van de dag kleiner zal zijn dan vooraf
gedacht. Zodoende heb ik de laatste klim vrij snel achter de rug en bereik ik het kruispunt.
Het is zeven voor zes, te laat om vandaag nog Bildurdalur te bereiken. Het is later dan
half zes en dan zou ik afdalen naar Flókalundur. En dus begin ik aan de afdaling.
Ik heb inmiddels ook een strategie bedacht voor het balhoofd. Ik ga niet meer naar Látrabjarg
fietsen, maar ik ga met de veerboot oversteken naar Stykkishólmur op het Snæfallsnes
schiereiland. Daar zal vast wel een autowerkplaats zijn waar ik even twee steeksleutels kan
vasthouden. En ook al hebben ze daar geen steeksleutels, daar zijn de wegen geasfalteerd
en is het minder erg dat het balhoofd los zit.
De weg daalt ruim 400 meter steil af naar Flókalundur. Daar stop ik niet maar ik
fiets door naar de veerboot, zes kilometer verder. De veerboot vertrekt om zeven uur dus ik
moet opschieten. Dat is in dit geval een fluitje van een cent. Ik heb de gierende wind pal
in de rug en met ruim veertig kilometer per uur leg ik de laatste vlakke kilometers af. En zo heb
ik ineens de schitterende noordwestelijke fjorden verlaten. Maar ga ik aan de andere kant naar een
al even interessant gebied toe, het lange, vulkanische schiereiland Snæfallsnes.
Dag 20: Stykkishólmur - Grundarfjördur 45 km
Ik slaap vanmorgen uit. Pas om half tien stap ik op de fiets, op zoek naar een werkplaats.
Ik vind er een en er blijken ook twee steeksleutels van de juiste maat te zijn. In een
letterlijke handomdraai heb ik mijn balhoofd aangedraaid. Zonder problemen kan
ik mijn weg vervolgen.
Ik heb voor vandaag niet al te veel ambities. Ik heb deze reis nog geen rustdag genomen en
de laatste vier dagen waren lang en zwaar. De belangrijkste reden is dat ik in wezen te veel
tijd heb. Zelfs als ik helemaal om het Snæfallsnes schiereiland fiets en daarna
via een omweg naar Reykjavik fiets, zal ik nog altijd een aantal dagen over hebben.
Waar mogelijk zal ik daarom zo min mogelijk afstand afleggen. Dat is voor mij een beetje
wennen, omdat ik normaliter juist zo veel mogelijk wil doen op een dag. Vandaag is in
ieder geval een dag dat ik snel in de remmen kan knijpen. In het 45 kilometer verderop
gelegen Grundarfjördur kan ik overnachten in de plaatselijke jeugdherberg en in de
middag kan ik de omgeving verkennen.
Ik hoef vandaag dus maar weinig afstand te overbruggen. En dan zul je net zien, op het moment
dat ik het echt niet nodig heb, word ik geholpen door een harde rugwind. Het is zwaar
bewolkt vandaag, maar het is geen dreigend weer. Rustig peddel ik voort, omringd door
de zwarte, paarse en wijnrode kleuren van de vulkanische landschappen. De krachtige
kleuren worden sterk gedempt door de wolken.
Het landschap is afwisselend. Dan weer fiets ik langs de kust, dan juist meer landinwaarts. Ik
passeer kegelronde vulkanen, woeste bergketens, uitgestrekte vlaktes en diepe baaien. De
hogere bergen landinwaarts hangen jammer genoeg in de wolken. Voordat ik goed en wel op weg ben,
zie ik Grundarfjördur al liggen aan de baai en tegen de achtergrond van de hoge bergen
van Snæfallsnes. Op de achtergrond zie ik de Kirkjufell al liggen, misschien wel de meest
bekende berg van IJsland waar niemand ooit van gehoord heeft.
Ik betrek een kleine kamer op de jeugdherberg en daarna wandel ik richting de Kirkjufell,
wat wel de Matterhorn van IJsland genoemd mag worden. Net zoals de Zwitserse berg elke
foto van Zwitserland lijkt te domineren, zo geldt dat voor de Kirkjufell voor IJsland. Qua
vorm zijn er ook de nodige parallellen. Net als de bekende Zwitserse berg heeft ook de
Kirkjufell een markante pyramidevorm. Waar de Matterhorn omgeven wordt door vertouwde Zwitserse
cliché's zoals koeien, almweides en een gletsjer, zo wordt de Kirkjufell omringd door
vulkanische rotsen, sprankelende watervallen en een woeste klifkust. Wel is de Kirkjufell
ongeveer tien keer zo laag als zijn Zwitserse evenknie. Reikt de Matterhorn tot bijna 4.500
meter in de hoogte, daar moet de Kirkjufell het doen met een bescheiden hoogte van nog geen 500
meter.
Ik tref het met het weer. Onderweg zijn de wolken goeddeels geweken en als ik bij
de watervallen van Kirkjufell aankom, is het zelfs zonnig. Ik ben niet de enige hier. Tientallen
mensen met grote fototoestellen verdringen zich voor de beste plaatsen. Best een mooie berg hoor,
die Kirkjufell, maar ik ben blij dat ik deze taferelen op de rest van IJsland niet mee heb hoeven te
maken en dat ik fijn in mijn eentje door net zulke mooie landschappen kon fietsen.
Dag 21: Grundarfjördur - Hellnar - Arnarstapi 124 km
Anders dan gisteren is het vandaag geen goede dag voor een korte etappe. Of ik moet na twintig
kilometer al in de remmen knijpen in Olafsvík of na dertig kilometer in Hellisandur.
Ik wil om het schiereiland heen fietsen en het is duidelijk dat er na Hellisandur
geen geschikte overnachtingsplaatsen meer zullen zijn tot in Arnarstapi en misschien
is dat ook wel niet zo'n geschikte overnachtingsplaats, gelet op een paar lelijke
verhalen over de campsite op het internet. Ik koers dus af op Arnarstapi maar ik houd
er rekening mee dat ik misschien nog wel verder door moet, hoewel daarna eigenlijk ook
niks meer komt. Ik kan me zorgen maken over hoe dat straks allemaal we niet moet, maar
ik besluit me te richten op het hier en nu. Het hier is de weg 574 die hoog boven de
kliffen voert, met een uitzicht over de diepe baai die zich kilometers voor me uitstrekt
en waarboven de vulkaan en de ijskap van de Snæfallsjökull troont, het nu
is heel vroeg in de morgen met een opkomende zon die fraaie strijklichten werpt over
het arctische landschap en de ijzige ochtendmistflarden.
Ik was van plan om een kop koffie te drinken in Olafsvík, maar alles is nog dicht. Ik
tref niet een sterveling in de lege straten van het voor IJslandse begrippen grote dorp van bijna
duizend inwoners. Even verderop in Hellisandur vang ik andermaal bot. Aangezien er de komende
negentig tot honderd kilometer nog geen gehucht in het landschap is, zal ik vandaag cold
turkey moeten afkicken van de koffie.
Na Hellisandur betreed ik het domein van de Snæfallsjökull. De vulkaan wordt omgeven
door uitgestrekte lavavelden, maar ook kleine vulkanen prikken uit de vlakte omhoog. En de
lavavelden worden weer omgeven door de oceaan, die de lava- en basaltkusten erodeert tot
soms grillige, soms ronduit bizarre en soms in domweg adembenemend mooie vormen. Al met
al genoeg ingrediënten om me de rest van de dag mee bezig te kunnen houden, zeker omdat
als verder alles tegenvalt nog altijd schitterende uitzichten resteren over de vulkaan en
de ijskap van de majestueuze Snæfallsjökull. Nu gebiedt de eerlijkheid te zeggen
dat het ook eigenlijk wel tegenvalt. Ik fiets over een slechte onverharde weg naar de vuurtoren
van Öndvarđernes maar het is onzeker of het wel de moeite waard is. De slechte weg
en de harde tegenwind zorgen er voor dat ik slechts stapvoets vooruit kom. Onderweg
was er wel even prachtig strand van Skarđsvík met een imposante basaltklif, maar
daarna fiets ik door een landschap met vooral heel veel stenen en verder eigenlijk niks.
Dan denk ik: bekijk het, en ik draai om. Mijn adagio in dezen is dat als je ergens geen zin
in hebt, dat je het dan ook niet moet doen. Hoe veel rampen zou onszelf en de wereld niet bespaard
kunnen blijven als we ons met zijn allen aan deze betrekkelijk eenvoudige levenswijsheid zouden houden.
De realist in me zegt dat we daar toch nog niet klaar voor zijn. En laten we eerlijk zijn, ik was er zelf
klaarblijkelijk ook niet klaar voor want het heeft bijna een half uur geduurd voordat ik uiteindelijk
omdraaide.
Terug op weg 574 fiets ik noordwaarts richting Hellnar en Arnarstapi. Onderweg passeer ik een kleine
vulkaan in het midden van de lavavlakte. Het is de Hólahólar vulkaan. Een voetpad leidt
naar de top. Ik fiets naar de vulkaan toe en loop omhoog. Ik word beloond met schitterende
uitzichten over de lavavlakte, de overal omringende oceaan en natuurlijk de Snæfallsjökull
die ver boven de rest van het landschap uitsteekt.
Na de Hólahólar vulkaan neem ik de afslag naar Djúpulónssandur, een strand
dat wordt omgeven door grillige rotsformaties. Op een uitzichtpunt lunch ik en fiets weer terug
naar boven, naar weg 574 die nog altijd door de lavavlakte voert. Uiteindelijk bereik ik
de zuidkust van het eiland bij Lóndrangar, waar de meest bizarre rotsformaties aan te
treffen zijn. Een van de rotsformaties torent boven alle andere uit. Iedereen ziet weer iets
anders in de rotspartij, maar zelf denk ik dat het een badeend moet voorstellen.
Na Lóndrangar duurt het niet lang meer vordta ik het lavaveld verlaat. Ik heb het
schiereiland nu definitief gerond en ik fiets nu oostwaarts in de richting van
Borgarnes en Reykjavik. En natuurlijk Arnarstapi, het beoogde eindpunt van vandaag.
Het is een plaats waar eigenlijk niemand woont - er woont sowieso bijna niemand in
het zuiden van Snæfallsnes - maar er is wel een groot toeristencomplex, waar je
voor een paar honderd euro per nacht in een veredelde blokhut kunt slapen. ongetwijfeld
reuze romantisch maar ik prefereer mijn eigen tentje, zeker als het om zulke bedragen gaat.
De camping is ook niet goedkoop. Twintig euro voor een verwaarloosd grasveldje zonder
beschutting met als enige faciliteit een al even verwaarloosde toiletruimte. Douches
zijn er niet eens, maar als ik stel dat ik toch echt moet douchen en dat ik anders verder
fiets, zijn de douches er toch maar kosten ze wel tien (!) euro, zonder garantie dat
er warm water uit komt. Wat te doen? Ik hoef niet lang na te denken. Het lijkt me een juist
uitgangspunt om niet te betalen voor een dienst die niet wordt aangeboden. Dat die dienst er
toch is, doet daar niets aan af. Nog nooit heb ik met douchen zo veel geld uitgespaard en
daarom geniet ik lekker lang van deze heerlijke warme douche.
Niet alles is even goed in Arnarstapi, maar er zijn ook dingen wél goed. Zo is
er een stalletje, waar ik de lekkerste fish en chips ooit eet. Ik kom hier de Italiaanse
fietser Marco tegen. Hij heeft geen zin om met me mee te wandelen langs de basaltkliffen,
maar morgen zullen we samen naar Borgarnes fietsen. En met de basaltkliffen zijn we ook
bij de reden van deze waanzinnige toeristische activiteit. Een mooie wandeling voert
naar Hellnar, een nederzetting met acht inwoners en een luxueus hotel en een schitterende
kerk op een plateau. Van alle mooie landschappen van vandaag zijn de basaltkliffen
nog wel de mooiste. Zeker als de zon onder gaat en het landschap in een purperen gloed
gedompeld wordt.
Dag 22: Arnarstapi - Borgarnes 120 km
Vandaag is wederom een prachtige dag. Marco en ik vertrekken onder een staalblauwe,
wolkenloze hemel. Marco is 32 jaar oud en woont in Verona. Een mooie omgeving om er op
uit te trekken met de mountainbike, dichtbij het Gardameer en ook niet ver van de Dolomieten
en ook de bergen van Trentino zijn dichtbij.
Het vele fietsen in de bergen is Marco aan te zien. Hij is graatmager en fietst razendsterk
als de weg omhoog gaat. Nu zijn er vooralsnog niet al te veel klims vandaag. We fietsen
tussen de hoge bergrug van het schiereiland en de zee en hoewel er continu adembenemende
uitzichten over de bergen en vulkanen zijn, hoeven we maar weinig te klimmen. Naast
vlak is het ook windstil. We vorderen dan ook razendsnel.
De eerste vijftig kilometer waren continu mooi, maar het hoogtepunt is een volkomen rimpelloos
meer, waar de bergen in weerspiegeld worden. We hadden daar niet veel later moeten komen. Kort
nadat we het meer gepasseerd hebben, steekt ineens de wind weer op en hadden we de
mooie weesrpiegelingen op onze buik kunnen schrijven. Wel worden we voor de rest van de
dag geconfronteerd met een stormachtige tegenwind. Ik heb zelf eigenlijk wel zin in een stuk
tegenwind fietsen, zeker daar het mooie deel van het landschap inmiddels voorbij is. Marco
is met zijn vlieggewicht niet zo'n tegenwindfietser. In de 75 kilometer tegenwind tot Borgarnes
neemt Marco niet eenmaal over. De laatste dertig kilometer fietst ook een Spaanse wereldfietser
mee. Hij fietst al twee jaar aan een stuk door. Maar ook hij neemt niet over. En zo heb ik een
recordaflossing van 75 kilometer aan kop afgelegd. Ik vind het prima zo, het was een mooie
dag zo met de jonge fietsers.
We bereiken het stadje Borgarnes, waar we op een bankje in de stad een verlate lunch eten.
Daarna nemen we afscheid van de Spaanse fietser en Marco en ik betrekken de plaatselijke
jeugdherberg. Daar kom ik de Spaanse reisleidster tegen die in de jeugdherberg van Årnes
zo heerlijk kookte en die me toentertijd tal van lekkers toestopte. Ze is nu onderweg met een
nieuwe groep. Ik zeg tegen de sympathieke dame dat ik nooit naar de supermarkt zou zijn gegaan
als ik wist dat ik haar tegen zou komen. En zo wordt de pasta met bliktonijn en pesto alsnog
aangevuld met verse zalm en een al even verse groentenschotel.
Dag 23: Borgarnes - Húsafell 67 km
Marco zal vandaag richting Geysir fietsen. Ikzelf wil de Kaldidalur corridor fietsen, een
weg die pal langs een ijskap voert. Dat zal morgen gebeuren. Ik wil het laatste hoogtepunt van de
fietsreis onder optimale condities ondergaan, vroeg in de morgen met de meeste kans op mooi licht.
Sowieso zal ik vandaag geen mooie lichtcondities krijgen. De hemel is bedekt met diffuse wolken
zonder vorm, die alle licht verstrooien. Het luchtdek is vandaag saai, maar het landschap is ook
saai. Ik fiets van Borgarnes naar de camping van Húsafell zonder noemenwaardige hoogtepunten.
Op de camping heb ik ook niet veel te doen. Het is vooral wachten op de dag van morgen. Zo blijkt
vandaag bij verre de saaiste dag van de reis.
Dag 24: Húsafell - Þingvellir - Laugarvatn 97 km
Gisteren heb ik in wezen de hele dag gewacht op het moment dat ik kan gaan beginnen
aan de Kaldidalur route. En nu is het eindelijk zo ver. De zon is nog niet eens
op als ik uit mijn tent kruip. Ik wil niet nóg langer wachten. En het blijkt schitterend
weer. Weg is de vormeloze wolkensoep van gisteren. Voor het eerst zie ik de bergen om heen
pas echt goed. Het uitzicht wordt gedomineerd door de Eiríksjökull, een brede
bergrug met een grote ronde gletsjer of klein ijskapje op de top. Dit is nog niet de ijskap
zelf. Die komt pas verderop in het gezichtsveld. Vooralsnog is het een veelbelovende ouverture.
Ik ga van start en na een of twee kilometer bereik ik het einde van de geasfalteerde weg en
betreed ik de Kaldidalur route.
Het is mooi, helder weer en er staat geen wind, maar het is wel ijzig koud. Dat laatse ervaar ik
meer als passende couleur locale dan als een probleem. De weg ligt er niet al te best bij.
De Kaldidalur is geen F-weg, maar desalniettemin dekt de verzekering van de meeste huurauto's de
schade niet. Als fietser kun je op elke passage uit de voeten die een auto of zelfs een jeep
kan overbruggen. De kapot gereden weg levert dus geen doorslaggevende problemen op, maar
piitig is het wel. Lange passages wasbord worden afgewisseld en gecombineerd met passages met
grote stenen en dan zijn er ook nog enkele zeer steile passages. De steile passages zijn
uitzonderingen, maar ze liggen er toch maar.
Langzaam maar zeker kom ik hoger en hoger en ontvouwen de weidse panorama's zich in hun volle,
majestueuze pracht. Voor me uit strekt een landschap dat voor een belangrijk deel bestaat uit een desolate
vlakte, wild bezaaid met stenen en rotsblokken. De weg slingert zich nietig tussen de ontzagwekkende
steenhopen. Als het hierbij was gebleven, was het al fantastisch geweest, maar het echte drama
wordt geleverd door het andere deel van het landschap. Een nóg meer desolate wereld van
sneeuw en ijs strekt zich voor me uit. Een immense ijskap bedekt de gehele bergketen en tussen
de bergtoppen door dringen immense gletsjertongen vanuit de ijskap naar het dal van de Kaldidalur.
Soms steken immense zwarte rotsen tussen het sneeuw en ijs omhoog. Hoe imposant ook, de
rotsformaties lijken te verdrinken in de zee van sneeuw en ijs en benadrukken de immensheid
van de ijskap en de gletsjers.
Na een paar kilometer wordt de weg wat beter en heb ik ook het leeuwendeel van de klim
achter de rug. De eenzaamheid heerst soeverein in de hooglanden. Na twee uur klimmen
ben ik nog geen levende ziel tegen gekomen. Ik ben de enige persoon hier in een straal van
minimaal tien kilomter om me heen.
Ik ben inmiddels ook al behoorlijk hoog, zo hoog dat ik links en rechts de
eerste sneeuwvelden reeds passeer. De weg gaat hier vooral op en neer door een licht
golvend landschap. Maar uiteindelijk klim ik meer dan dat ik daal en zodoende win
ik langzaam maar zeker hoogte. Dat klimmen en dalen heeft uiteindelijk vooral tot
gevolg dat ik steeds opnieuw denk dat ik met de slotklim bezig ben, maar steeds
weer blijkt de weg na een nieuwe afdaling verder te klimmen.
Ik ben nu al een aantal uren aan het klimmen en zo langzamerhand zou ik de pas toch moeten
bereiken. Na elke klim volgt een afdaling en daarna een klim die net even langer is dan
de afdaling. Dan volgt ineens een steile klim. Dat moet de slotklim zijn. Als ik na
een paar minuten boven ben, zie ik de weg dalen... om daarna toch weer te stijgen.
Nu ben ik toch eindelijk aan de slotklim bezig. Boven staat een toeristenbus, die
van de andere kant omhoog moet zijn gekomen. Voor de bus staan twintig mensen op een
rij, allemaal kijkend hoe de eenzame fietser het er van af brengt op deze klim. Boven
aangekomen fiets ik recht op de mensen af en parkeer mijn fiets recht tegenover
mijn publiek. "Goedemorgen", begroet ik casual. Twintig mensen wensen mij ook een goedemorgen.
Daarna volgt een plezierige conversatie, waar een paar oudere heren vragen naar details van
de fiets en van het fietsen in het IJslandse landschap. Na een paar minuten moet de bus weer
door en zwaai ik de mensen uit en de mensen zwaaien terug. En ben ik weer alleen in
het landschap.
Ik schiet een paar fotootjes en begin aan de lange afdaling. De weg is helemaal kapot
gereden en ik stuiter alle kanten op. Voorzichtig baan ik me een weg naar beneden.
Voor mijn gevoel klom ik zojuist sneller dan dat ik nu afdaal. Toch zie ik dat ik
progressie boek in het grootschalige landschap. Steeds verder fiets ik weg van de wereld van
sneeuw en ijs. Inmiddels heeft de zon het landschap behoorlijk opgewarmd en herinnert ook
de temperatuur niet meer aan de ijswereld die toch niet heel ver weg is. Sterker nog,
deze temperatuur, de staalblauwe lucht en het vegetatieloze landschap had ik voor mijn
gevoel ook in Marokko kunnen aantreffen.
Ik bereik het asfalt. het si wel het meest slechte asfalt mogelijk, bestaande uit aan
elkaar gekitte grindkorrels. En soms zijn de korrels ook niet zo goed aan elkaar gekit en
katapulteren de grindsteentjes tegen mijn benen en zelfs een keer tegen mijn hoofd. Na een
kleine klim laat ik de vegetatiearme en vegetatieloze landschappen achter me en daal ik
af in de brede vruchtbare vallei van Þingvellir.
De eerste dag van mijn reis fietste ik ook al door Þingvellir. Toen heb ik niet optimaal
geprofiteerd van de bijzondere bestemming die Þingvellir is. Dat was enerzijds omdat ik
toen net was begonnen en gedreven werd door nieuwsgierigheid naar de 'grotere' landschappen van Geysir,
Gullfoss en Landmannalaugar. En dat was ook omdat ik toen al in mijn achterhoofd had, dat ik op de terugweg
vast ook over Þingvellir zou fietsen. En zo geschiedde, want nu sta ik hier weer. Toentertijd had ik
redelijk gunstige omstandigheden, het was halfbewolkt. Nu is het echter een superdag. Mooier kan eenvoudigweg
niet. En er blijkt nog heel wat moois, dat ik de eerste keer had gemist, zoals de scheuren met waterpoelen, die
ontstaan zijn door de uit elkaar drijvende platen van Amerika en Eurazië.
Een andere mogelijk bijzondere plek is de Öxarárfoss, een waterval die
van de Amerikaanse zijde in de spleet valt. Die bewaar ik voor morgen. Vandaag ga
ik namelijk niet meer naar Reykjavik fietsen, maar de andere kant op, naar Laugarvatn.
Ik heb tijd genoeg en dus ga ik nog eenmaal naar de meest idyllische plek van IJsland
de plek waar ik ook de eerste fietsdag besloot. Ik zoek dezelfde jeugdherberg op, de fijnste
die ik in deze reis heb gehad. en ik loop nog eenmaal langs het meer met de mooie bloemen en
nog een keer geniet ik van de zonsondergang.
Dag 26: Laugarvatn - Þingvellir - Reykjavik 85 km
Vandaag is een eenvoudige dag. ik moet een keer terug naar Reykjavik en dat ga ik vandaag doen.
Het is wederom schitterend weer als ik langs het grote meer Þingvellavatn fiets en
als ik even verderop Þingvellir bereik. Ik wandel naar de Öxarárfoss,
de grootste waterval van Þingvellir en een van de mooiere van IJsland.
Over dezelfde route als de eerste dag fiets ik richting Reykjavik, maar nu natuurlijk wel de andere
kant op. En deze keer met de wind mee. En de zon wijkt ook nu niet van mijn zijde. Een week geleden in
de noordwestelijke fjorden werd een week van afschuwelijk slecht weer voorspeld, maar het werd een
week van fantastisch mooi weer. En op de belangrijkste momenten was het weer het allerbeste.
Ik fiets de buitenwijken van Reykjavik binnen. Vanaf hier wordt het spoorzoeken en voor het eerst
in twee weken mis ik mijn GPS. Maar ik breng het er goed af. Op de plek waar ik op de eerste dag zo
verdwaalde, blijkt honderd meter verderop een dubbele brug te zijn over twee zeearmen. Als ik dat toen had
geweten, had ik zo drie kwartier kunnen besparen. Maar nu heb ik geluk dat ik per toeval op de bruggen stuit.
In plaats van een half uur verdwalen en klooien, snijd ik juist een heel stuk af en win een kwartier en ben
ik zo maar ineens bij de camping, het eindpunt van de fietsreis. Fietsen zal ik niet meer doen, maar
helemaal klaar is het nog niet. Morgen wil ik de Fimmvörđuháls trekking lopen,
een van de meest populaire trektochten van IJsland.
Dag 26: Fimmvörđuháls trekking van Skógar naar Gođaland en Þórsmørk 28 km (lopen)
Ik had gisteren op de camping een buskaartje naar Skógar gekocht, de plaats waar de bekende
Fimmvörđuháls trekking naar Gođaland begint. Ik wil de 23,4 kilometer
lange trektocht licht lopen, zonder tent, onder slaapzak, zonder andere kleding en zonder
voedselvoorraden anders dan eten voor onderweg. Nadat ik het buskaartje heb gekocht, blijkt dat
de bus toch niet stopt bij de camping zoals aanvankelijk werd gezegd, maar dat ik naar het
busstation vier kilometer verderop moet lopen; die kilometers komen er dus nog eens bij. In de vroege
morgen loop ik naar de bushalte. De weersvoorspellingen waren gunstig, maar het is zwaar bewolkt.
Dat is een tegenvaller. Ik kan niet goed zien of het mist is of dat het echte wolken zijn; misschien
valt het allemaal nog wel mee. Ik bereik de bus in ieder geval op tijd. Om 8 uur vertrekt de bus,
netjes op tijd. De busrit verloopt echter niet volgens planning, althans niet volgens mijn planning.
De busrit zou volgens de informatie vooraf twee uur duren, maar de bus blijkt in elk minuscuul dorpje
te stoppen, soms zelfs een kwartier lang. Tot overmaat van de ramp begint het ook nog eens zachtje
te regenen. Nadat de bus alle dorpen heeft gepasseerd, volgt er toch nog een zinloze extra stop van
twintig minuten bij de Seljalandsfoss. Uiteindelijk arriveert de bus pas om half 12 bij Skógar.
En daar sta ik dan met alleen mijn dagbepakking. Er staat 10 uur voor de trekking. Als ik in dat tempo
loop, kom ik dus om half 10 's avonds in Gođaland. Dat is anderhalf uur nadat de laatste bus
van de eenzame berghut zal vertrekken. En dan heb ik nog niet eens een kaartje voor de terugreis,
dus veiligheidshalve zou ik eigenlijk om half zes wel in Gođaland moeten zijn, om te voorkomen
dat ik in het slechtste geval de nacht zonder voedsel, zonder onderdak en in bezwete kleren moet
doorbrengen. Daar heb ik dan precies zes uur voor.
Ik denk kort na of ik al dan niet het risico wil nemen om aan de trekking te beginnen. Ik kan nu
nog besluiten om een busticket terug te kopen. Lang hoef ik echter niet na te denken over dit dilemma.
Ik ga het risico gewoon nemen. Niet zeuren maar doorlopen, is het devies. Het eerste deel van
de trektocht heb ik al gelopen, toen ik tijdens de fietstocht in Skógar overnachtte. Toen
ben ik bij de beroemde Skógafoss waterval omhoog geklommen en heb ik drie kilometer verder
omhoog gelopen langs een stuk of wat kleinere watervallen. Toen waren er mooie strijklichten
van de ondergaande zon. Vandaag is het zwaar bewolkt, maar het regent in ieder geval niet. Ook
onder het grijze wolkendek is het landschap geweldig. Het eerste deel van de trektocht voert steil
omhoog langs de rivier en passeert daarbij in totaal maar liefst 22 watervallen. Ik heb er
de pas goed in en ik win snel hoogte. Al gauw ben ik ver genoeg gevorderd om de grootste mensenmassa's
achter me te laten. Na een kilometer of drie lopen ben ik zelfs zo goed als alleen. Wie begint dan ook
midden op de dag aan zo'n lange trektocht? Ik passeer een bordje, dat me vertelt dat ik iets minder
dan drie kilometer heb afgelegd en dat ik nog 23,4 kilometer te gaan heb. Dat is een dubbele
teleurstelling. Ik dacht ik inmiddels toch wel een kilometer of vijf zou hebben afgelegd, maar
nog teleurstellender is dat ik nog 23,4 kilometer te gaan heb. Volgens mijn informatie vooraf zou
de gehele trekking bij elkaar 23,4 kilometer zijn en nu heb ik na een uur lopen nog altijd
exact dezelfde afstand te gaan.
Ik loop al in mijn maximale tempo en dus onderdruk ik de neiging om te versnellen. Dat
zou ook zonde zijn in dit schitterende landschap. De Skógafoss, de eerste waterval, is
veruit de beroemdste en meest indrukwekkende waterval, maar de andere 21 watervallen zijn ook
schitterend en een aantal van hen doen niet veel onder voor de Skógafoss. Nu ik inmiddels
flink aan hoogte heb gewonnen, wordt het landschap iets vlakker en ruimtelijker, maar nog altijd
baant de rivier zich in een diepe kloof door dit landschap heen. De afstand tussen de watervallen
is hier aanmerkelijk groter dan aan het begin van de trektocht, maar af en toe passeer ik nog
steeds watervallen die enkele tientallen meters naar beneden storten.
Een nieuw bordje leert me dat ik 4,8 kilometer heb gelopen en nog 21,2 kilometer te gaan heb.
De totale afstand van 26 kilometer blijkt dus echt te kloppen. En opnieuw correspondeert de afgelegde
afstand niet met mijn gevoel, die zegt dat ik inmiddels toch veel verder heb gelopen. Naast deze
nieuwe tegenvallers is er ook een meevaller: de zon breekt door. Het wolkendek desintegreert in
rap tempo en het lijkt uiteindelijk toch nog een mooie dag te gaan worden. Dat is dan toch een zorg
minder. Dat als ik de bus mis en als ik de nacht onverhoopt buiten moet doorbrenegn omdat de hut vol is,
dat het dan in ieder geval niet lijkt te gaan regenen.
Ik ben inmiddels de serie van watervallen definitief gepasseerd. Voor me strekt zich
een wild vulkanisch landschap uit. Het is de plek waar in 2010 de eruptie van de Eyjafjallajökull
plaats vond, die toenterijd het vliegverkeer in Europa en Noord-Amerika ernstig ontregelde.
Naast de zwarte en dieprode kleuren van de vulkanische stenen is er ook het nodige wit en grijs
van ijskappen, gletsjers en sneeuwvelden. Het was me bekend dat de trektocht tussen twee
ijskappen voerde, maar wat ik niet wist, was dat de trektocht zelf over sneeuwvelden en gletsjers
zou voeren.
De eerste oversteek over een sneeuwveld is gelijk ene grote. Gelukkig is de sneeuw vrij
hard. Ik loop in mijn sportschoenen en als ik ook maar een kleine beetje door de sneeuw
heen zak, heb ik natte schoenen. Het eerste sneeuwveld wordt gevolgd door een puinhelling
met wel heel erg los zittend puin. Ik glijd weg en met moeite voorkom ik dat ik helemaal terug
naar het sneeuwveld terug glijd. Ik loop met mijn fietstas die met een lange riem om mijn hals
hangt. Als ik een beetje uit balans schiet, begint de tas gelijk te schommelen, waardoor ik
zéker mijn balans verlies. De conclusie kan niet anders zijn dan dat ik me waanzinnig slecht
op deze trektocht heb voorbereid. Desalniettemin lijkt het er toch op dat ik inmiddels de eerste
pas al redelijk moet zijn genaderd. Volgens de reisgids zouden er twee passen zijn; wat het verhaal niet
vertelde was hoe ver dalen en weer klimmen tussen de twee passen ligt. Gezien het geringe aantal
kilometers dat ik nog steeds schijn te hebben gelopen, zal er toch flink wat afstand tussen die passen
moeten liggen. Of moet ik nog veel verder klimmen dan ik nu denk.
De sneeuwvelden en de rotsige / puinige passages wisselen elkaar af, waarbij er steeds meer
sneeuw en ijs is. Op een gegeven moment moet ik zelfss een kleine gletsjer oversteken die van afstand
erg steil lijkt, maar eenmaal ter plekke gemakkelijk te overbruggen blijkt. Ik heb nog altijd
geluk dat ik geen natte schoenen heb. En ik heb gelukkig ook geen last van mijn ogen. Ik loop nu
al meer dan een uur voor het grootste deel over sneeuw en ik heb geen zonnebril bij me, een nieuwe blunder,
maar ook dat lijkt goed te gaan. Een ander positief feit is dat ik de laatste tijd net zo veel daal als
dat ik klim. Ik heb geen idee welk punt het hoogste is en of ik een van de twee passen inmiddels gepasseerd
heb.
De aandacht wordt getrokken door twee kleine vulkanen die boven het direct omringende
landschap uitsteken. Dat moeten de Magni en de Módi zijn, de twee jongst bergen van onze planeet.
Ik permitteer me een klein ommetje en onderneem de korte, steile klim naar de top. Ik heb een fantastisch
uitzicht over de ijskappen Eyjafjallajökull aan de ene zijde en Mýrdalsjökull
aan de andere zijde, die letterlijk op een steenworp afstand liggen en elkaar hier bijna raken.
Hoe het precies zit met de passen weet ik niet, maar ik ga zo langzamerhand echt naar beneden. In
mijn belevingswereld heb ik hooguit een pas gepasseerd en geen twee, maar hoe het ook zij,
meer gaat er niet meer komen. Ik zie ver beneden me de vallei van Þórsmørk en
ik denk ook de positie van Gođaland vast te kunnen stellen, het eindpunt van de trektocht aan
deze zijde van de brede Þórsmørk vallei. Achter de vallei zie ik de bergruggen
die Þórsmørk van Landmannalaugar scheiden. Veel verder op de voorgrond is een landschap
dat steil naar beneden valt met tal van uitstekende rotspunten, vulkanen en wilde rivierdalen die
grote happen uit het landschap hebben weggegeten.
Ik ben ineens toch een stuk verder dan ik had gedacht en ineens ben ik in de positie dat ik de laatste
bus waarschijnlijk toch nog vrij ruim op tijd ga halen. En mogelijk haal ik de voorlaatste bus ook nog
wel. De afdaling voert over steil, los puin en is nog lang niet eenvoudig, zeker niet op mijn afgetrapte
sportschoenen. Ik ben inmiddels ook weer tussen de mensen. Omdat ik licht bepakt ben en haast had, liep
en ik aanmerkelijk sneller dan de meeste anderen omhoog. En omlaag haal ik nog steeds veel mensen in.
Nu ik voel dat het goed gaat komen vandaag, heb ik tijd voor een praatje hier en daar. Het voelt goed
om de schoonheid van deze omgeving te kunnen delen met anderen. En om er samen voor te staan als er
een moeilijke passage overwonnen moet worden zoals een heuse klimpassage nadat ik met een groepje
een verkeerde route heb genomen.
Na een lange steile passage volgen twee volkomen vlakke kilometers over een plateau met grote
stenen, welke omringd is met wandafbreuken. Na het oversteken van de even curieuze als
surrealistische hoogvlakte gaat de route definitief en wederom steil naar beneden. De
vegetatie neemt rap toe en het aandeel aan grotse stenen in het landschap neemt sterk af. Even
later is het landschap überhaupt te steil voor grote stenen. Ik bevind me in een immens
grillig landschap vol met duizelingwekkend steile rotstorens en hoekige insnijdingen. Dit moeten
de bergen van Gođaland zijn!
Gođaland is het laatste hoogtepunt van de lange trektocht. Het pad slingert van rotspunt
naar rotspunt, steeds nieuwe vergezichten ontvouwend. Naast de onmiddelijke omgeving van rotspilaren
en rotskathedralen zijn dat vergezichten over de majestieuze Þórsmørk vallei. De route
loopt veelal over een graat tussen twee rotspilaren met aan beide zijden afgronden. Elke keer als je
denkt dat het pad zich vastloopt, wipt het toch weer over naar een andere graat en uiteindelijk daal
ik zo razendsnel af, totdat ik ineens helemaal beneden ben, in een van de meest groen landschappen van
IJsland. Gođaland ligt vrijwel volledig ingesloten tussen gletsjers en ijskappen en ligt daardoor
in de luwte voor de meedogenloze winden van IJsland, waar ik als fietser inmiddels goed mee bekend ben.
Zo hebben de gletsjers gek genoeg een beschermende werking waardoor zich hier een bos heeft kunnen
ontwikkelen, waar bomen elders op IJsland nauwelijks voorkomen. Gođaland is een weergaloze finale van
een schitterende trektocht. Na een kilometer wandelen door het bos bereik ik de berghut Básar,
het officiële einde van de trektocht.
In de hut wil ik een buskaartje terug kopen, maar dat blijkt alleen bij de bus zelf te kunnen.
Het is iets over half vijf, over anderhalf uur zou de bus komen. Ik had tot nu toe alleen maar
repen en pinda's gegeten tijdens het lopen, maar nu heb ik eindelijk tijd om echt te lunchen.
Ik eet een aanzienlijk deel van mijn voorraden op en benut de rest van de tijd om naar
de Langidalur hut in Þórsmørk te lopen, om van daar de bus naar Reykjavik
te nemen.
In een half uur steek ik de wilde, met stenen bezaaide vallei over. Rivierlopen
splitsen en komen weer samen. Dit alles tegen de achtergrond van een massieve bergmuur
met bovenop het begin van de Mýrdalsjökull ijskap. Bruggen voor wandelaars
zorgen er voor dat de vele rivierlopen veilig overgestoken kunnen worden.
Ik bereik de Langidalur hut. De superbus staat al klaar. Alleen speciale verzwaarde bussen
kunnen de wilde rivieren van Þórsmørk veilig oversteken. Van buiten zie ik
echter niets bijzonders aan de bus. Ik vraag of er plaats is in de bus, maar dat blijkt
niet zo te zijn. Terwijl ik rustig onderhandel komen er andere mensen aan die ook geen
kaartje hebben en mee willen. Ik ben goed op dreef met onderhandelen en uiteindelijk
kan iedereen mee. En zo verlaat ik het magische Þórsmørk, het laatste
hoogtepunt dat ik mag ondergaan in IJsland.