Dag 1: Bunnik - Den Bosch - Vught - Oisterwijk 88 km
Het gaat dan toch gebeuren. Twee maanden zal ik zwerven over Gods wegen. Slechts
enkele weken geleden heb ik de knoop doorgehakt maar het voornemen blijft iets
onwezenlijks houden, zelfs nu ik op de fiets zit. Ik weet nog niet waar mijn fiets
me zal brengen maar ik weet wel dat ik zin heb in zon en zomer. Het is nu medio
mei en in Nederland is het weer ronduit slecht, zoals ik nu aan den lijve ondervind
bij mijn de eerste omwentelingen van de trappers.
Ik voel me gespannen nu ik weet dat ik het twee maanden in mijn eentje zal moeten
zien te redden. Vorig jaar heb ik ook een maand - grotendeels solo - gefietst
en toen ben ik via de Vogezen, de Jura, de Alpen, de Provence en de Pyreneeën
uiteindelijk in Catalonië beland. Het was mijn eerste solofietsvakantie. Het had
toen maar weinig gescheeld of ik had de reis voortijdig afgebroken nadat ik twee dagen
zonder plezier had voortgejaagd en vervolgens ziek in een hotel in Montpellier crashte.
De volgende morgen liep ik naar het station van Montpellier om een ticket terug te kopen.
Pas toen ik in de rij stond en bijna aan de beurt was, realiseerde ik me dat ik niet
op deze manier de tocht wilde beëindigen. Ik voelde me weliswaar nog ziek, maar
ik heb me toch op mijn fiets gehesen en ben doorgegaan.
Deze reis zal een andere zijn. Een belangrijk verschil is dat het alleen zijn
geen nieuwe ervaring meer zal zijn. De eenzaamheid zal minder spannend zijn en minder
een uitdaging vormen en vermoedelijk zal ik de eenzaamheid beter kunnen hanteren. Het
moeilijkste van het alleen reizen vond ik het verwerken van de overvloed aan indrukken.
Vorig jaar zweefden op een gegeven moment zoveel onverwerkte beelden door mijn hoofd, dat
het gevoel had dat de ervaringen me door mijn vingers glipten. Daarnaast had ik moeite
met de verwachtingen die ik schepte met mijn voornemen om alleen te fietsen. Dit uitte
zich in een zekere rusteloosheid om steeds maar weer door te blijven fietsen om maar
zo snel mogelijk vooruit te komen, wat uiteindelijk resulteerde in mijn ziekbed in
Montpellier.
In Oisterwijk nemen de laatste vrienden afscheid van ons. De vrienden fungeerden als
'haas' om Menno en mij 'uit de wind te houden'. Een leuke gimmick en een mooi smoesje
om er voor elkaar te zijn. Eens te meer realiseer ik me dat ik bevoorrecht ben met
openhartige en liefhebbende vrienden. Menno is de laatste 'haas'. Als alles goed loopt,
zal hij met tot de Spaanse grens vergezellen.
Dag 2: Oisterwijk - Olmen (België) - Sint Truiden 103 km
De hemel is egaal grijs maar het regent nu even niet. De weg snijdt dwars door de bossen
van de Kempen. Een emotieloze, kaarsrechte lijn. Recht op een onbekend doel af,
zonder omwegen. Zonder begin en zonder einde sluit het donkere bos zich om me heen,
verstikkend en claustrofobisch. Het regent minder hard dan gisteren maar daar staat
tegenover dat de tegenwind uit het zuiden sterk is toegenomen. Erg spraakzaam ben
ik niet. Ook Menno fietst in zijn eigen leefwereld. De regen en de kou doet
ons terug trekken in ons eigen wereldje. Het duurt een halve eeuwigheid voordat we
eindelijk het woud doorkruist hebben. Ik voel me opgelucht, maar ik blijf onrust voelen.
De hemel is grijs en het regent inmiddels al enkele uren gestaag door. Mijn gedachten
vinden nog steeds geen focus. Mijn gedachten keren steeds terug naar de vrouw aan
wie ik nu juist niet wil denken. De vrouw die alles met me wil delen behalve liefde
en tevens de vrouw waar ik verliefd op ben. Deze reis is bedoeld om haar te vergeten
en om nieuwe zingeving te vinden voor mijn verblijf op deze wereld. Ik moet erkennen
dat ik daar tot op heden niet erg in slaag.
We belanden in de jeugdherberg van Sint Truiden. We zijn de enige gasten. Na de natte
kleren en de natte tent te hebben opgehangen aan een lange waslijn, lopen we naar de
markt, het sociale hart van het handelsstadje. Er is geen mens te zien. Ik merk op
dat er nogal wat wolken binnendrijven. Menno beaamt dat het vreemd is dat het
zo donker is maar dat het toch niet regent. Langzaam dringt het besef door dat we
ons naar de jeugdherberg hadden moeten haasten om niet opnieuw nat geregend te worden.
Dat hadden we eerder moeten bedenken. Rillend van de kou zitten we in onze
natte kleren in de jeugdherberg. Ons overlevingsinstinct is blijkbaar nog niet
aangescherpt.
Dag 3: Sint Truiden - Namur - Onhaye - Givet (Frankrijk) 120 km
"Verdwaald?" Menno heeft op me gewacht en trekt me uit mijn eenzame gedachtenwereld.
"Een echte geograaf hè?", antwoord ik spitsvondig, "Die kunnen zelfs op een rechte
weg nog verdwalen." Menno zal me de eerste dagen vergezellen. Daarna zal ik het alleen
moeten doen. Ik en mijn fiets. Zonder directie, zonder doel. Ik vraag me af waar deze
reis me zal brengen. De eerste momenten van zonneschijn verwelkomen ons. De Bruce
Springsteen-song "Thunder Road" nestelt zich in mijn hoofd, een liedje over
vertrouwen in een tijd vol veranderingen.
Het landschap tussen Sint Truiden en de Maasrotsen is heuvelachtiger dan ik had verwacht.
In de smalle dalen liggen half vervallen Wallonische dorpjes. Op de hellingen wordt
kleinschalig gierst en tarwe verbouwd. De eerste klimmetjes dienen zich aan. Voor
het eerst heb ik het gevoel te zijn waar ik ben, met mijn hart in het hier en nu te leven.
Voel ik me losgebroken van verlangens naar een toekomst die er niet zal komen.
We dalen af naar het dal van de Maas en volgen de rivier stroomopwaarts. Aan weerszijden
van het Maasdal liggen de Maasrotsen, die veel klimmers trekken op dagen dat het
weer beter is dan vandaag. Voorbij Namen wordt het fietspad onbetrouwbaar.
Afwisselend rijden we over asfalt, zand, grind en grote kasseien. En af en toe
loopt de weg dood en moeten we terug. In de namiddag bereiken we desalniettemin
de Franse grens en steken deze over om te eindigen in Givet, waar we een camping
vinden en de tent opslaan.
Dag 4: Givet - Hargnies - Monthermé - Aiglemont - Sédan - Boutoncourt - Le Chesne 100 km
Zachtjes tikt de regen op het tentdoek. Een voor een kleden we ons om in de nauwe
tent. Snel pakken we alles in, voordat de spullen nat worden. De regen neemt snel
in intensiteit toe. We vinden een afdak onder de brug van de autoweg over de Maas.
Niet de meest glamoureuze plek voor ons ontbijt. Wat te doen? Een nieuwe fietsdag
door de regen lijkt een weinig aantrekkelijke optie. Het is net tien graden en het
regent pijpenstelen.
We trekken bekijks met onze ontbijtspullen onder de brug. Vier giebelende schoolmeisjes
van een jaar of zestien blijven om ons heen drentelen. Als ik mijn fototoestel quasi-dreigend
op de meisjes richt, vluchten drie van hen onmiddellijk weg. Als het fototoestel afgaat,
is het lot bezegeld voor het vierde meisje dat met licht gekanteld hoofd, verlegen in
zichzelf lachend, het moment trotseert dat vereeuwigd wordt.
Na het ontbijt onder de brug vinden we ons toch weer terug op de fiets. We zijn toch al nat,
dus kunnen we net zo goed de fietsreis voortzetten. We klimmen uit het Maasdal omhoog
naar het golvende plateau van de Franse Ardennen. We komen in een dicht begroeid
bos met een onderlaag dat bestaat uit een dicht netwerk van helgroene varens. Loofbomen
en naaldbomen wisselen elkaar af. Stil trekken we voort door het verlaten Ardennenlandschap.
Heuvel op, heuvel af. Er is alleen het ritme van de regen en van de klimmetjes en de
afdalingen. Menno heeft zich ook teruggetrokken in zijn eigen leefwereld. We trekken
voort zonder iets te zeggen. We zijn helemaal alleen met de bomen en met de vogels.
Het enige geluid is het geluid van de regendruppels die op de regenkleding stuk spat.
Het bos lijkt prima te gedijen onder de gestage stroom van regendruppels die uit de
grijze lucht komt vallen. Het ademt in, neemt het levenselixer in zich op, ademt uit.
Het bos lijkt als herboren, schoon en vol nieuwe levenskracht. De naaldbomen scheiden
een intens diepe geur af. Een geur die verkwikt, die energie geeft. Ik word in een steeds
dieper wordende trance gezogen. Ik voel dat de rusteloze gedachten van de laatste dagen
langzaam oplossen in een krachtige stroom die zich doet voelen maar zich niet laat duiden.
Geen uitweg, geen richtinggevende inzichten, alleen een gevoel van troost. Als de trance
steeds meer bezit van me neemt, staan we plotseling aan de rand van het Ardennenplateau.
Diep beneden zien we de plaats waar de Semois en de Maas zich samenvoegen. De rivieren
hebben grote meanderbogen in het landschap geboetseerd. Zelfs de miljoenen jaren oude
gesteentelagen zijn uiteindelijk opgelost in het water van de Maas.
Het Maasdal tussen Sédan en Charléville-Mézières is niet erg
aantrekkelijk. Waar we zojuist door een levend landschap van naaldbomen en varens fietsten,
trekken we nu door een grootschalig, verlaten industrielandschap van beton en asfalt. Kilometers
verlaten industrieterreinen rijgen zich aaneen. Bij Flize verlaten we eindelijk het
grauwe industrielandschap. Even buiten het plaatsje rijzen kleine, houten huisjes op
uit de rivier. De steil uit het water rijzende huisjes doen me denken aan de ghats van
Varanasi, waar de hindoes de doden verbranden en aan de heilige rivier de Ganges geven.
De rivier als metafoor voor een mensenleven of misschien zelfs een serie mensenlevens.
De afgelopen vier dagen hebben we de loop van de Maas liefst zeven keer gekruist en hebben
we de Maas in verschillende verschijningsvormen meegemaakt. Als volgroeide rivier bij Den
Bosch, afstevenend op zijn einde. De Maas die de ruimte zoekt tussen de Maasrotsen in België.
De meanderende Maas bij Givet, waar we hebben ontbeten onder de brug van de autoweg. De Maas
die zich een weg heeft gebaand door de rotsen van de Franse Ardennen. De Maas bij
Charléville-Mézières, omgeven door industrie. De Maas bij Flize met zijn
houten "ghats".
Dag 5: Le Chesne - Vouziers - Binarville - Revigny sur Ornain - Bar le Duc 146 km
Het is zo langzamerhand een routine om de spullen te pakken in de regen. Binnen vijftien
minuten zitten we op ons zadel, bepakt en bezakt, in gevecht met de zuidwesterstorm.
Het heuvelland van de Champagne is koud en verlaten. Door de harde zuidwestenwind
schieten we niet erg op. Koude pijlen van regen spetteren op onze gezichten uit elkaar.
Na twintig kilometer bereiken we Vouziers. We zoeken naar beschutting zoeken voor de
hevige regenval.
We duiken het eerste het beste café in, waar we een uur wachten en nog een uur.
Het lijkt nu droog te zijn geworden. We wagen ons buiten, waar blijkt dat het inderdaad
niet meer regent. We vertrekken voor de tweede maal vandaag, maar ook deze keer komen
we niet ver. We hebben nog maar net Vouziers verlaten en er zeilt weer een hachelijke
onweersbui over. We sprinten naar een tankstation waar we uit staan te lekken van
de wolkbreuk en waar we nog wat na kunnen bibberen. Als de bui in kracht afneemt,
vertrekken we voor de derde keer. We trekken voort langs de zoom van het Aisne-dal
en klimmen vervolgens de heuvels van de Champagne in. Opeens rijst de kerk van Autry
voor ons op, die pontifikaal op een steile rotspunt staat, ondubbelzinnig naar de hemel
wijzend.
We bevinden ons wederom in het woud, in de bossen van Argonne dit maal. We volgen
het smalle dal van de Aire, gelegen tussen twee heuvelruggen. Tal van
zwaluwen cirkelen nerveus rond boven de vallei. Wellicht is er verandering in
de atmosfeer. Een belangrijke verandering is in ieder geval dat het is gestopt met regenen,
er valt zelfs af en toe een gat in de bewolking.
De dorpen van de Argonne stralen een rustige, intieme sfeer uit. De Argonne is een
streek van ambachten, zoals de vervaardiging van keramiek. Een streek die niet mee
is gegaan in de vaart der volkeren en daar ook zijn charme aan ontleent.
Het fietsen gaat uitstekend vandaag. Nu het weer redelijk goed is, kunnen we eindelijk
genieten. Ik vind het fijn om met Menno te zijn in de honderden kilometers lange regio van
de Champagne. Menno is een van de mensen die de rust heeft om te kunnen genieten van
het teruggeworpen zijn op jezelf in een landschap dat weinig afwisselend is en waar
geen steden met een bruisend uitgaansleven zijn. Menno lijkt de rust en stilte zelfs
nodig te hebben. Niet voor niets heeft Menno zijn zijn lange studententijd doorgebracht
in een zolderkamertje in Huis ter Heide, op ruim tien kilometer afstand van Utrecht.
Ondanks zijn behoefte aan natuur en stilte is Menno ook een sociaal dier, iemand die
aandachtig kan luisteren en ook zelf lange monologen kan houden. In de voorgaande
dagen van regen en harde tegenwind bleven de conversaties noodgedwongen beperkt tot
praktische aangelegenheden, maar nu de fysieke omstandigheden zijn verzacht, vertelt Menno
over zijn verwachtingen van de reis en de veranderingen die hij ondergaat in in zijn beleving
van natuur. Waar hij vroeger vooral werd aangetrokken door grootse, overweldigende natuur,
daar kijkt hij nu vooral uit naar misschien wat minder spectaculaire landschappen zoals
de Cantal in het Massif Central. Het miljoenen jaren oude vulkaanlandschap is voor
ons beiden een witte vlek op de kaart. Beiden kunnen we ons geen voorstelling maken
van het landschap. Menno vertelt zich ook enorm te verheugen op de Morvan. De vader van
zijn vriendin heeft zojuist een tweede huis gekocht in het vergeten middelgebergte.
Hij wil sowieso graag de nacht doorbrengen in het huisje in de donkere naaldwouden.
We profiteren maximaal van het goede weer door nog laat door te fietsen. Als we in
het sfeervolle dal van de Saulx geen camping kunnen vinden, voelen we ons gedwongen
om ons geluk te beproeven in Bar-Le-Duc. Menno kijkt teleurgesteld. Hij zegt het een
afgang te vinden dat we nu weer in een grote stad belanden. Hij heeft een hekel aan
moderne grote steden en de gejaagdheid en stress die er bij lijken te horen. Bij gebrek
aan beter belanden we uiteindelijk toch in Bar-Le-Duc, wat een mooie stad blijkt te zijn
met statige renaissancegebouwen op de steile heuvels van de stad. De ondergaande zon
dompelt de klokketorens, stadmuren en klassieke gebouwen in een oranje gloed.
Dag 6: Bar le Duc - Sommancourt - Valleret - Bar sur Aube 95 km
Voor dag en dauw staan we op. We verlaten Bar-Le-Duc onder een stralend blauwe
hemel. De zon schijn uitbundig. Door de heuvels van de Champagne
rijden we de zon tegemoet. Op naar het zuiden! Voor het eerst fietsen we in aangename
temperaturen. Wel hebben we een abnormaal harde tegenwind. Mijn hiel is wat overbelast,
dus ik fiets in lage verzetten. Menno heeft last van zijn knie. Zijn klachten lijken
wat ernstiger te zijn.
In het glooiende landschap van de Champagne trekken we rustig voort langs groene
rivierzoompjes en wuivende korenvelden. Een oude boer met een pijp in de mond kijkt
melacholiek over het land naar een dorp in het dal. We dalen af naar het Blaise-dal.
Menno spreekt van een gezegend dal. Ik beweer dat Blaise etymologoisch afstamt van
blasé. Het dal is dan ook geen moer aan. Al snel verlaten we het dal voor
een obscure doorsteek naar Bar-sur-Aube. Onderwijl is de lucht vies warm en zo vochtig
als Rhinocaps-damp. In rap tempo ontstaan paddovormige wolken. Van deze atmosferische
condities word ik echter niet high, maar zo low als een naaktslak onder de morfine.
Menno lijkt echter nog lustelozer te zijn dan ik. In een afgelegen nederzetting wacht ik
op een plateau tussen kale korenvelden op Menno. Ik raak aan de praat met een oud vrouwtje
in het zwart. Met felle, indringende ogen spreekt ze in diverse talen tot me, echter dermate
van de hak op de tak springend, dat ik geen lijn in het betoog kan ontwaren. Met raspende,
ongemakkelijk lage stem, vertelt ze over haar geboortejaren in Polen en haar vierjarige
verblijf in Duitsland. Ik vrees dat de bewuste jaren de oorlogsjaren zijn geweest.
Zwijgend zweeft haar blik over de aardedonkere velden onder de grootse, dreigende
wolkenpartijen. Op de achtergrond rommelt het onweer reeds.
Ten zuidwesten van ons is de lucht nog dreigender. Gitzwarte wolken stormen met
angstaanjagende snelheid over de heuvels op ons af. We hebben nog maar juist de
camping van Bar-sur-Aube bereikt voordat een hagelstorm met onweer
losbarst.
Dag 7: Bar-sur-Aube - Bagneux la Fosse - Beauvoir sur Arce - Channes 71 km
In een donkerbruin café in Bar-sur-Aube drink ik mijn laatste kop koffie leeg
als de laatste resten van het koufront overjagen. Het is halfbewolkt met felle
opklaringen. Opnieuw staat er een stormachtige zuidwesterwind. We hebben dus wederom
een dag met zware tegenwind. Menno klaagt over knieproblemen. Geregeld stoppen we voor
stretch-pauzes. Ik heb het voorgevoel dat Menno's knieproblemen niet zo maar zullen
verdwijnen. Het zou nog wel eens lastig kunnen worden om de Spaanse grens te halen.
Nu wil ik even niet aan dergelijke scenario's denken. Mijn angsten en tegenstrijdige gevoelens
van de laatste maanden lijken te worden opgelost in de harmonie van het dal van de Arce
met zijn door druivenranken getooide flanken en zijn vriendelijke, schilderachtige
dorpjes. Ik geniet liever van de Van Morrison-achtige zielerust van het landschap
dan dat ik me weer zorgen ga maken over dreigende scenario's. Die kwamen de laatste
maanden al vaak genoeg uit.
Ook vandaag zitten de elementen niet mee; we besluiten vroeg af te haken en vinden
een gîte d'étape. We verdienen enige rust en hangen onze natte tent,
kleren en slaapzakken te drogen.
Dag 8: Channes - Arthonnay - Ancy le Franc - Noyers - Epoisses 77 km
Water, water, overal is water. Met vijf kilometer per uur worstelen we tegen de
ontketende storm. De regen jaagt horizontaal door de lucht en snijdt de adem af.
Het geweld van de storm is zodanig dat ik niet naar voren kan kijken, alleen naar
beneden. Waarom doen we dit in hemelsnaam? We hadden gisteren besloten om vroeg te
vertrekken maar waarom zouden we dat plan ten uitvoering brengen, nu de omstandigheden
zo grimmig zijn? Er rest niets dan maar door te gaan op de ingeslagen weg, in de
hoop dat we gauw een droge en windvrije schuilplaats vinden. Het duurt bijna twee
uur voordat we het volgende plaatsje hebben bereikt. Gelukkig is er een café
open.
We schurken dicht tegen de open haard van de herberg. Zo vroeg in de morgen zijn
we de enige gasten. De herberg is eenvoudig maar gezellig ingericht. Verlegen biedt
de waardin ons brood met jam aan. Ondanks talrijke excuses dat ze zo weinig brood
in voorraad heeft, weet de waardin klaarblijkelijk uit onverwachte hoeken en gaten
steeds nieuwe voorraden aan te boren. Terwijl we uitdruipen bij de open haard,
blijkt dat de beslissing om vandaag te fietsen meer consequenties heeft gehad dan
dat we koud en verkleumd in deze herberg bijkomen van de storm. De knie van Menno
voelt nu heel erg dubieus aan. Menno heeft de fatale woorden nog niet uitgesproken
maar ik weet dat hij nu zijn knopen aan het tellen is.
Twee uur later is het weer aanzienlijk beter. Het is gestopt met regenen. De lucht
is weliswaar nog steeds grijs maar de wind is iets in kracht afgenomen. Het is nu
in ieder geval mogelijk om weer door te gaan. Langzaam schuifelen we tegen de wind
in door het landschap. We bereiken om 12 uur het erg mooie dorp Noyers. Menno heeft
besloten de reis af te breken. Het heeft geen zin om door te gaan en blijvende
knieproblemen te riskeren. De beslissing blijkt een bevrijding. Menno is ineens in
een stralend gemoed, misschien mede omdat hij nu zijn vriendin Klaartje snel kan
zien als hij handig een ontmoeting weet te arrangeren in het tweede huis van
Klaartjes ouders in het nabijgelegen Morvan.
Vanaf Noyers is het nog een kleine veertig kilometer fietsen tot de camping in Epoisses.
We hebben de wouden definitief achter ons gelaten en fietsen de open ruimte in.
In de verre omtrek strekken de graanvelden zich uit, tot voorbij de horizon. Bomenrijen,
elektriciteitspalen en de kaarsrechte weg geven een streng ritme aan het landschap.
De egaal grijze lucht valt uit elkaar in honderden kleine schapenwolkjes. De ruimte is
immens. Vorm, zonder inhoud.
Nu het doek is gevallen, is de spanning gebroken. Begeleid door verrukte kreten
schieten we foto na foto van het Mondriaanachtige landschap van vlakken en lijnen.
De weg is open! Nieuwsgierig koers ik af op de horizon. Zonder omwegen. In een rechte
lijn. Op weg naar de bestemming, zonder verwachting. Leven. Ademen. Zijn.
Dag 9: Epoisses - Avallon 35 km
Het is eindelijk goed weer. Vandaag zullen we niet te veel profiteren omdat we
niet verder hoeven te fietsen dan het dertig kilometer verderop gelegen Avallon.
Hier zal Menno Klaartje ontmoeten. Morgen zal ik de heuvels van de Morvan proberen
over te steken om Menno en Klaartje weer te ontmoeten in het huis van Klaartjes
ouders.
Door harmonieus, licht golvend cultuurlandschap koersen we af op Avallon. De
Bourgogne heeft een zachte, vriendelijke uitstraling, zeker nu de weergoden zich van
hun vriendelijke kant laten zien. Het land is met heggetjes en bomenrijen in kleine
kavels opgedeeld. Her en der zijn in de open velden losse eikenbomen geplaatst.
Vlak voor Avallon rijden we het dal van de Cousin in. Het dal heeft steile flanken
met granietwanden tussen donkere, beboste hellingen. We zijn in de Morvan! Het is
superfijn dat Menno in ieder geval de Morvan heeft bereikt. Zo hebben we toch een
logisch en waardevol gezamenlijk eindpunt. Menno en ik bereiken het middeleeuwse
stadje Avallon om 12 uur. We besteden de dag goed met slenteren in de stad en
klauteren tegen de rotsen langs de rivier.
Dag 10: Avallon - Vézélay - Lormes - Château Chinon - Villapourçon 106 km
Aan Menno's gezicht is te zien dat hij spijt heeft dat hij is meegegaan naar Vézélay.
Het regent wederom hard en onafgebroken en we fietsen tegen een beukende zuidswesterstorm in.
Met een temperatuur van hooguit tien graden Celsius is het geen feest om onderweg te zijn.
Menno zal niet verder dan Vézélay met me mee fietsen. Vanavond zal Menno
in Avallon worden opgepikt door zijn vriendin Klaartje en haar vader. Ik zal
proberen het huis van Klaartjes ouders in Villapourçon vandaag nog te
bereiken. Morgenochtend zouden we elkaar dan weer kunnen treffen in het huis van
Klaartjes ouders in het zuiden van de Morvan.
Vézélay is van oudsher een van de belangrijkste verzamelplaatsen van de
pelgrimsroute naar Santiago de Compostela. We fietsen over de klinkerweg naar boven,
naar de basiliek. Het kleine stadje barst bijna uit zijn voegen van historische lading.
Volgens sommige bronnen bezat de abdij de relikwieën van de Heilige Maagd. Tevens
is in Vézélay door de heilige Bernardus van Clairvaux de tweede, totaal mislukte,
kruistocht tegen de Saracenen uitgeroepen. Dezer dagen overheerst de stilte. Vandaag de
dag blijft zelfs de dagelijkse stroom van toeristen en bedevaartgangers uit. Door de
storm waagt niemand zich op de straten. De regen en de stilte versterken de serene
sfeer die nu in het dorp hangt. In mijn hoofd galmen de vrome, schone klanken van
het Benedictus van de Missa Solemnis van Beethoven. Ik merk dat de romantiek en
mystiek van de pelgrimage naar Santiago bezit van me begint te nemen. Verrukt klim
ik over de hoofdstraat, omhoog naar de basiliek. Ik raak doordrongen van het gevoel
dat Vézélay niet alleen een eindpunt maar ook een beginpunt is. Waar de weg
me precies naar toe zal leiden weet ik niet, maar ik vertrouw dat het goed is. We
parkeren onze fietsen tegen de historische, romaanse basiliek en gaan naar binnen.
We betreden een harmonieuze ruimte met hoge, smalle verticale pilaren. Omhoog gericht,
naar de hemel.
Voor de poort van de basiliek zeggen Menno en ik elkaar vaarwel. Stil omhelzen we elkaar.
Dit is het einde voor Menno. Hij zal terug fietsen naar Avallon. En ik zal mijn
queeste alleen voort zetten.
Alleen trek ik verder en ik ben daadwerkelijk volkomen alleen. Ik volg de loop van
de Cure stroomopwaarts. Grotendeels ben ik in de wouden en velden van de Morvan, waar
ik geen mens tegenkom. In de verlaten straten van Keltische dorpjes met eenvoudige
grijze huisjes tref ik evenmin mensen. Ondanks het koude, spookachtig donkere weer
en de allesomvattende eenzaamheid heb ik een soort engelachtig gevoel sinds onze
aankomst en vertrek in Vézélay. De omgeving lijkt letterlijk zijn rijke
spirituele geschiedenis uit te ademen en de geur van regen lijkt wel met wierook
doortrokken. Alles lijkt een doel en een richting te hebben. Langzaam klim ik omhoog
tegen de grote heuvelrug. Zigzaggend slingert de weg zich steeds verder de atmosfeer
in. In de verte zie ik twee fietsers voor me. Na enkele minuten heb ik ze ingehaald.
De twee Belgische fietsers zijn op weg naar Santiago. Het echtpaar heeft vannacht
in het zusterklooster van Vézélay geslapen. Als we de top van de heuvel
bereiken, nemen de pelgrims de rechte weg naar Santiago. Vandaag willen ze het zusterklooster
van Nevers bereiken. Ik buig af in de richting van Lormes.
In de donkere, ondoordringbare wouden van de Morvan is geen schuilplaats tegen de regen.
Ook in het plaatsje Lormes is geen café open om te schuilen. Ik eet snel twee
mueslirepen weg en trek verder. De weg naar Château Chinon blijkt te zijn omgelegd
in de richting van Avallon. Dat is dus maximaal de verkeerde richting. Met enige
fietservaring in Frankrijk weet ik dat ik het als fietser niet zo nauw hoef te nemen
met omleidingen. Ik kom er vast wel doorheen. Na vijf opeenvolgende afzettingen van
dranghekken te hebben genegeerd, sta ik pal voor het centrale verkeersplein die juist
live voor mijn neus geasfalteerd wordt. Er is geen doorkomen aan. Ik kan alleen terug
klimmen. Of ik kan de gok nemen om een onbekende route volgen naar de Gorges de Narveau.
In vliegende vaart suis ik naar beneden. De verwachte en gehoopte afslag naar Château
Chinon blijft uit. De striemende regen gaat over in een aanhoudende wolkbreuk. Na
een lange afdaling ben ik het volledige massief afgedaald. Op de kaart zie ik dat
ik het massief westwaarts heb verlaten. Dit is het slechtst mogelijke scenario. Ik
had in Lormes gewoon mijn verlies moeten nemen en gelijk om moeten draaien. Ik moet
nu alsnog omkeren en begin aan de lange klim waar ik juist ben afgedaald. Na een uur
bereik ik Lormes weer. Vanwege het vele klimwerk is mijn lichaam van binnen helemaal
opgewarmd maar mijn huid is koud van de regen. Als ik in een bushokje schuil om wat
chocolade te eten, heb ik een aura van grijze damp om me heen.
De normaliter dichte, donkere bossen van de Morvan zijn onder de huidige weersomstandigheden
onheilspellend duister. Er gaat een mysterieuze onaantastbaarheid van dit landschap van
miljoenen jaren oude graniet uit. Ondanks de kou voelt de immer neerdalende regen
weldadig aan. Ik heb honger maar hier is in geen velden of wegen iets te eten verkrijgbaar.
Gejaagd door de wind en door de regen trap ik in hoge versnelling omhoog.
Trappen, trappen, doortrappen. Hoger, hoger klimt de weg. Mistflarden jagen om me heen.
De mist omarmt me, neemt me in zich op. Dan is er niets meer. Geen zicht. Geen
gevoel. Geen geluid. Alleen het monotone getik van de regen. De wereld om me heen
is een grote, grijze zee met niets.
Ik ben moe. Ik heb sinds het afscheid met Menno 55 kilometer voortgejaagd zonder pauze.
Mijn lichaam is enerzijds koud van de regen en stoomt anderzijds van de geleverde
energie. Ondanks dat ik licht onderkoeld ben, dwing ik mezelf te pauzeren. Daarna
heb ik weer de energie om door te fietsen naar Château Chinon.
Ik neem een lange rustpauze in Château Chinon. Er staat nog een grote klim
op het programma, over de hoogste heuvelrug van de Morvan. De laatste kilometers
van de klim fiets ik weer in de wolken. De afdaling naar Villapourçon brengt
eindelijk, letterlijk, licht in de duisternis. De lucht wordt even iets lichter,
weliswaar zonder dat de bewolking breekt. En het is gestopt met regenen!
Ik check me in op de gemeentecamping van Villapourçon bij de vriendelijke
secretaresse van de burgemeester. Ik heb de camping voor me alleen. Ik benut de
regenpauze efficiënt door gauw een maaltijd in elkaar te flansen. Ik ben net
op tijd klaar. Het begint weer te regenen. Snel vlucht ik mijn tent in om er niet
meer uit te komen.
Dag 11: Villapourçon - Sanglier - Luzy - Toulon sur Arroux - Anzy le Duc - Marcigny - Chambilly 114 km
De sfeer in het huisje bij Menno en de zijnen is plezierig rommelig. Terwijl ik voor
de open haard bijkom van wederom een natte nacht en een kort maar nog natter fietstochtje
naar het huis van Klaarjes ouders, wordt gelijktijdig het huis verbouwd, ontbeten,
gediscussieerd over mijn routemogelijkheden en onderwijl tortelen Menno en Klaartje
die elkaar twee weken niet hebben gezien. Pas na een paar uur stap ik weer op de fiets.
Inmiddels is het opgehouden met regenen. Menno en ik nemen voor de laatste maal afscheid.
Vandaag zal ik proberen om het Massif Central te bereiken. Op het oog is de overgangsroute
tussen de Morvan en het Massif Central wat saai. Toch blijkt dat niet helemaal het geval.
Onderweg doe ik het bedevaartsoord Paray-le-Monial aan De basilique du Sacré-Coeur
is een statige romaanse kerk, gewijd aan het heilige hart van Jezus Christus. Paray-le-Monial
herbergt nog opvallend veel monniken. Buiten de basiliek ademt het stadje echter een
weinig mystieke sfeer, althans niet gedurende mijn aanwezigheid. Er zijn veel autombilisten
op de straten en de sfeer onder hen is gehaast, gestressed en verbeten. Na een aantal
bijna-dood-ervaringen ben ik blij als ik de heilige plaats heb verlaten en ik me weer
in de rust en gemoedelijkheid van het Franse platteland bevind.
Door het licht heuvelachtige landschap maak ik zonder veel inspanning veel kilometers.
Ik zie de eerste bergrug van het Massif Central snel op me afdoemen. Achter het brede
dal van de Loire liggen de eerste bergen van de Auvergne binnen handbereik. Deze bergen
staan morgen op het programma. Ik stop bij een boerencamping, kansloos gelegen langs een
weinig florissant kanaal, waarvan het water node ververst moet worden. Een van de twee
boerengezinnen die hier woont, runt de camping. Ik maak een praatje met de boeren, die
de zestig reeds lang gepasseerd zijn. De boerengezinnen hebben duidelijk alle tijd van
de wereld. Wellicht ben ik hun eerste gast van de eeuw. Ze willen geen geld hebben
voor de slaapplaats.
Dag 12: Chambilly - Ambierle - Col de la Rivière Noire - Col de la Planade - St Rémy sur Durolle 95 km
Een gevoel van opwinding maakt zich van me meester als ik recht op de eerste heuvelrug
van het Centraal Massief fiets. Even boven de brede rivierterrassen van de
Loire ligt het pittoreske kloosterstadje Ambierle, aan de voet van de bergrug.
Voor het eerst sinds mijn vertrek is het zonnig en warm. Langdurig laaf ik me
aan de zon op het marktplein.
Een duizend meter hoge klim brengt me verder omhoog naar de Col de la Rivière
Noire. Het landschap is intens groen. Er moet hier zo te zien veel neerslag vallen;
na de afgelopen twee weken twijfel ik daar geen moment aan. Vandaag is het echter
zonnig. Voor het eerst bereik ik een camping met toeristen in St Rémy sur
Durolle.
Op de camping raak ik aan de praat met Klaas en Gertrude. De echtelieden zijn omstreeks
zeventig jaar oud en kunnen niet goed meer lopen. Klaas vertelt me dat hij, als
Nijmeegs katholiek, personeelschef van het gereformeerde hoogovensconcern is geweest.
Sinds zijn negenenvijftigste is hij gepensioneerd. Hij vertelt me dat hij in het begin
de macht en de invloed erg heeft gemist. Tegenwoordig brengt het echtpaar hun dagen in
reflectie door. In woord en gebaar is nog altijd de ex-personeelschef in Klaas terug te
zien: recht door zee, duidelijke afspraken, woord en daad met elkaar in overeenstemming.
Oude mensen hebben vaak een grotere innerlijke vrijheid dan jone mensen. Ondanks dat
de uiterlijke leefwereld van Klaas de laatste tien jaar in spectaculair tempo kleiner is
geworden, straalt hij uit dat hij de laatste jaren, voor het eerst in zijn leven,
echt tevreden is in zijn innerlijke wereld. Hij peilt zijn gedachten, blikt tevreden
in het rond en kijkt in de ogen van zijn vrouw. Soms volgt daarop een kort of een lang
gesprek, soms ook kijken ze elkaar alleen maar aan. Als de recente geschiedenis zijn
wereld van herinneringen aantast, heeft hij moeite om grip te krijgen op de veranderingen.
Melancholiek vertelt hij hoe zijn stad, Nijmegen, de laatste decennia is verloederd van
parkstad tot studentenstad, hoe de oude, statige, herenhuizen zijn getransformeerd tot
vieze, lawaaierige studentenhuizen en hoe de bosschages zijn verdwenen en ook hoe de
Hoogovens zijn positie verloor, de overname van Hoogovens en het inkrimpen van het
personeel sindsdien.
Dag 13: St Rémy sur Durolle - Thiers - Sallèdes - Vic le Comte - Champeix - St Flore - Col de la Chaumoune - Condat 138 km
Thiers is als een miljoenen jaren oude relikwie. De stad lijkt organisch uit de
groene, vruchtbare aarde te zijn gegroeid. De huizen en kerken van Thiers zijn
tegen een steile rotskam geplakt, omgeven door de rivier Durolle die een
scherpe bocht om de rotspunt en de stad heen maakt. De straten in Thiers zijn
buitengewoon steil. De doorgaande weg volgt echter de hoogtelijnen en slingert
om de rotskam heen.
Ik vermoed dat ik een verkeerde afslag heb genomen bij het verlaten van de stad.
Als ik naarstig de kaart uitpluis, verschijnt een bosnimf. Zachtjes komt ze aangezweven,
de grond slechts zachtjes me de voeten beroerend. Behulpzaam buigt ze over de kaart
heen om me te helpen. Op zachte maar kwieke toon legt ze de routemogelijkheden voor.
Haar stem is drie of vier octaven hoger dan die van een gewone meisjes- of vrouwenstem,
Ze praat niet maar ze stoot de klanken zingend uit, in ijle zangerige zuchten, in
klimmende toonladders. Onwennig staart ze naar de kaart. Er is geen spoor van herkenning
als haar ogen de kaart afspeuren. Ze geeft het op en wendt haar hoofd af van de
kaart. Ze staart links en rechts het bos in. Plots wijst ze in een op het oog lukrake
richting. Vervolgens knikt ze zachtjes. Zonder iets te zeggen, vertrekt de nimf even
spoorslags als ze is gekomen. IJllings zweeft ze weg, de grond slecht zachtjes beroerend.
Dan draait ze zich nog eenmaal om en toont me haar hemelse glimlach. Een moment later
is ze verdwenen.
Daar sta ik dan. Ik weet niet goed hoe ik deze ontmoeting moet interpreteren. Ik besluit
de aangegeven richting zo goed en zo kwaad als het gaat te volgen. Ik ben niet eens
verbaasd als blijkt dat ze me inderdaad de goede kant heeft opgestuurd. Na een korte klim
kom ik op een groot rivierterras, een paar honderd meter boven de brede dalen van de
Dore aan de ene kant en van de Allier aan de andere kant. De toppen van enkele kleine
vulkanen steken boven de hoogvlakte uit. Op een van deze vulkaantoppen ligt een
vervallen kasteel. Naar het zuiden fietsend bereik ik een weerbarstig gneislandschap.
Het land heeft een woest-romantische uitstraling met sfeervolle dorpjes zoals Sallèdes,
waarvan de donkere, uit gneis opgetrokken huisjes tegen de grillige rotswand zijn geplakt.
Ook na de afdaling naar de Allier wordt de betovering niet doorbroken. Via het dal
van de zijrivier de Couze de Chambon bereik ik het fraaie Champeix met zijn romantische
huisjes in warme oranje, gele en rode pasteltinten. Na een kleine col daal ik af naar
het paradijselijke St Flore. Overal hangen kleurige bloemen aan de oude muren van de huisjes.
Door het lange dal van de Courgoul klim naar de Col de la Chaumoune. Ik ontmoet
Twiet en Marieke, een Nederlands stel. We zitten een paar uur aan de waterkant. Twiet
heeft fysiotherapie gestudeerd en klust er wat filosofie bij. Hij vertelt dat hij te
voet het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland heeft overgestoken, levend van wat hij in de
natuur tegen kwam. Marieke vertelt van haar twee mislukte studies. Fysiotherapie
gaat ze echter wél afmaken. Ze is in Marokko en Turkije geweest. Over het laatste
land is ze verreweg het meest positief. We praten wat af over van alles en nog wat,
niemand heeft haast. Het is laat in de middag als ik vertrek. Vroeg in de avond
bereik ik de pas, welke de grens met Cantal vormt. Ik daal af in een goeddeels boomloos
landschap met grasweiden met een wilde bloemenpracht. Het landschap van Cantal is weids
en doet me denken aan Tibet, een land waar ik graag nog eens heen wil gaan.
Ik daal af naar Condat waar ik een camping vind. Ik raak aan de praat met een vijftigjarige
vrouw met egaal grijs haar en een intense, etherische blik in haar ogen. Ze vertelt
honderduit over haar twee reislustige dochters. Een van hen is nu op reis van Lhasa
naar Chengdu. Ze is alleen op reis, voor acht maanden. China, Vietnam, Laos, Cambodja
en Indonesië moeten nog komen. Wellicht een leuk idee voor een volgende fietsexpeditie,
mijmer ik...
Dag 14: Condat-Riom es Montagnes-Puy Mary-Salers 68 km
Als ik opsta,vedenk ik me dat ik gelukkig ben alleen op reis. De vrijheid is ultiem.
Het voor de hand liggende nadeel van alleen reizen is natuurlijk het risico om geen
aanspraak te hebben en geen gezelligheid te ervaren, voor de meesten van ons twee
reële menselijke behoeften. Het fietsen is echter daarmate individueel dat je
tijdens het fietsen toch maar weinig aanspraak hebt. En wat de overige momenten
betreft is mijn ervaring is dat met een open instelling het ijs meestal snel gebroken
is bij andere reizigers en ook bij de lokale bevolking, zodat je bijna altijd
aanspraak kunt organiseren als je daar behoefte aan hebt.
Een groot voordeel van alleen reizen is dat je geen rekening hoeft te houden met verschillen in
reistempo of doelgerichtheid. Een ander voordeel van alleen reizen is dat je volledige
vrijheid hebt om intuïtieve beslissingen te nemen. In gezelschappen is het moeilijk
om een ander te overtuigen van onberedeneerbare ingevingen. Toch blijken deze ingevingen
vaak gouden beslissingen te zijn.
"Beaujolais?", vraagt de ober plagerig. "Après le vélo", antwoord ik in gebrekkig frans.
Het is niet mijn gewoonte om voor 11 uur 's morgens al alcoholische consumpties te consumeren. Iedereen
in de bar wordt betrokken bij mijn twijfel of ik de Cantal op zijn hoogst zal doorsteken over de
Puy Mary of dat ik de Dordogne zal volgen, wat een veel snellere en gemakkelijkere route is.
De ober, een dronken jongeman en een oude man met ondeugende twinkeloogjes, allen zijn het eens dat
de Dordogneregio een overschatte toeristenfuik is en de Puy Mary een wonder Gods van natuurpracht. Als
ik vraag waarom jaarlijks miljoenen mensen enkele weken doorbrengen aan de Dordogne en niet op de
flanken van de Puy Mary, ontmoet ik slechts meewarige blikken. Ik begrijp dat ik het antwoord op
de vraag zelf zal moeten ondervinden.
Het landschap van de Cantal ademt de sfeer van een symfonie van Brückner uit. Wilde bloemenweides
vormen een idyllisch neventhema tegenover de massieve vulkaantoppen, die zich majestueus
boven het oude, verweerde landschap verheffen. De Puy Mary is het hoogste punt van het
indrukwekkende vulkaancomplex. De kale flanken hebben zo vroeg in het seizoen de
uitstraling van een hooggebergte door de talrijke grote sneeuwvelden. De route naar de Puy
Mary is een absoluut hoogtepunt, indrukwekkender dan de meeste hoge Alpenpassen.
Op welke col in de Alpen vind je deze serene sfeer?
De klim naar de pas is lang maar alleen de laatste acht kilometer zijn steil. Op drie kilometer
voor de pas bereik ik een kraterrand. De weg voert over de kraterrand en vervolgens nog
anderhalve kilometer steil omhoog; dan sta ik op de pas. Een lange afdaling, even
onderbroken door een korte klim, brengt me in het tempeliersstadje Salers. De huizen zijn
opgetrokken uit donkergrijze lavasteen. De originele gevels en klokketorens geven het renaissancestadje
een sprookjesachtige sfeer. Ik prijs me gelukkig dat ik hier niet in het hoogseizoen ben. Alles
wijst erop dat het dorp dan wel eens veel drukker zou kunnen zijn en de sfeer heel wat minder
sprookjesachtig.
Dag 15: Salers - St Julien aux Bois - Bretenoux - Carennac - Rocamadour 120 km
In een geëxalteerde stemming verlaat ik de Cantal. Vanaf Salers voert de
fiets me over veertig kilometer goeddeels dalend en vlak terrein. Het plateau van
de Corrèze wordt ingesneden door een een aantal rivieren. Bij deze insnijdingen
is het landschap het meest aantrekkelijk. De klims uit het dal zijn, mede door het
broeierige weer, taaier dan verwacht. Een dikke, grijze pap van mistwolken hangt
om me heen.
Op en neer gaat het door het uitbundige, groene landschap. De weelderige bossen
contrasteren sterk met het open landschap van de Cantal. Na in de rivierdalen van
de Mauronne teh hebben afgedaald en vervolgens weer uit deze dalen te klimmen,
ben ik tenslotte afgedaald in het volgebouwde dal van de Dordogne bij Bretenoux.
Het plaatsje Carennac is erg schilderachtig.
In verstikkend vochtige lucht klim ik uit het dal van de Dordogne. De lucht hangt
als een klamme deken om me heen en lijkt nauwelijks zuurstof te bevatten.
Alleen maar vochtige, warme waterdamp. Het weer is zo vochtig en warm als maar
mogelijk is zonder dat onweersbuien ontstaan.
Eenmaal op het plateau blijft de weg op en neer gaan. De lucht is nu zo dik, dat
het wel moet gaan onweren, maar er gebeurt nog altijd niets. Zelfs de regen blijft uit. Een
kilometer voor Rocamadour begint het eindelijk toch nog te regenen. Ook de onafwendbare
onweersbui krijg ik bij het scheiden van de markt alsnog over me heen. Als ik de camping
van Rocamadour bereik, breekt de hel los. In de hozende regen zet ik mijn tent op.
In Rocamadour ben ik weer aangetakt op de Jacobsroute naar Compostela. Rocamadour
is prachtig tegen een rotswand gebouwd. De stad heeft drie niveaus. Boven de
rotswand staat een 12e eeuwse kerk. Het tweede niveau heeft talloze kapellen en is
feitelijk tegen de rots gebouwd. Het derde niveau is de eigenlijke middeleeuwse stad,
aan de voet van de wand. Het heilige vuur van de pelgrimsgedachte brandt met hernieuwde
kracht als ik door de kloostergebouwen struin. Rocamadour wordt sinds de twaalfde
eeuw door pelgrims aangedaan nadat het stoffelijke overschot van de kluizenaar St.
Amadour werd gevonden in de kapel de Notre Dame en vervolgens verschillende wonderen
zich voordeden. Deze wonderen bleken te worden aangekondigd door de klok boven de Zwarte
Madonna in de kapel.
Dag 16: Rocamadour - Luzech - St Maurin - Valence d'Agen 142 km
Na een natte nacht brengt de morgen niet veel beters. In de stromende regen klim ik
het kalksteenplateau ten zuiden van Rocamadour op. Het is veel kouder dan gisteren.
In de heuvels is helemaal geen verkeer. Ruim een uur fiets ik zonder mensen of auto's
te zien. Nadeel van het verlaten landschap is wel, dat ik geen proviand kan inslaan.
Ik verwacht dat dit goed zal komen als ik bij de rivier de Lot weer in de bewoonde
wereld kom. Om een uur in de middag bereik ik Luzech aan de Lot, maar alles blijkt dicht.
er is zelfs geen café open. Ik heb voorlopig niets te eten en ook niets te drinken.
Nadat ik uit het dal van de Lot ben geklommen, daal ik af in het dal van de Séoune.
Vijftig kilometer zal ik het dal moeten blijven volgen, voordat ik het eerste serieuze
dorp zal bereiken. Ik heb helemaal geen etens- en bijna geen drinkvoorraden. Ik zal het met
drie slokken water moeten doen.
Het dal van de Séoune is eindeloos lang. Daarnaast is het landschap ook nog eens
eentonig. In een techte lijn stroomt de Séoune op de Garonne af. Het omliggende
dal is eveneens kaarsrecht en oersaai. De flanken zijn continu tweehonderd meter hoog
met een flauwe hellingshoek van tien graden. Het smalle dal is in langwerpige,
dalbrede kavels verdeeld. In de sporadische boerderijen is geen teken van leven
te bespeuren. Ondanks de regen groeit de dorst gestaag. Ik pers de laatste druppel
water uit mijn bidon. Het is niet voldoende voor mijn kurkdroge gehemelte. Het enige
voordeel van de hevige dorst, is dat ik de honger niet voel.
Er blijkt niets te verkrijgen in het heuvelland tussen de rivier de Lot en de rivier
de Garonne. Pas na zestig hongerige en dertig dorstige kilometers bereik ik het
dorpje St. Maurin. Wankelend stap ik het enige café van St. Maurin binnen.
Ik heb de laatste vijf uur niet gedronken en de laatste acht uur niet gegeten, maar
nu kan ik eindelijk weer eten en drinken.
Tien kilometer verderop is een camping in Valence d'Agen. Het is de lelijkste die ik
in mijn leven heb gezien. In het midden van een industriële zone, onder de rook van
een nucleaire reactor ligt de kleine camping, welke bestaat uit drie bij drie vierkanten
van elk vijftien bij vijftien meter. Het middelste quadrant is vergeven voor het betonnen
toilethok. De overige acht quadranten zijn voor de gasten. Niet dat er gasten zijn.
Ik ben moederziel alleen. Het asgrijze weer en de continue slagregens dragen ook
al niet bij aan een vrolijke stemming. Ook in de stad is er weinig om me vrolijk
over te maken. Na een half uur lopen door de verlaten postindustriële vlakte, bereik
ik de miserabele stad, waar ik een taaie afhaalpizza eet. Ik heb nog steeds honger
als ik terugloop naar de camping maar ik heb geen trek in nog een stuk pizza.
Ook op de terugweg kom ik geen mensen en zelfs geen auto's tegen. Het enige geluid
dat boven de monotone regens uitkomt, is dat van een alarm dat na een uur nog steeds
staat te loeien als ik weer terugloop naar de erbarmelijke camping. Ik heb zin om te
huilen, maar de tranen komen niet.
Dag 17: Valence d'Agen - Lavardens - Mirande - Tarbes - Lourdes 180 km
Als ik om zeven uur opsta, voel ik de urgentie om zo snel als mogelijk zo ver als
mogelijk van deze onvriendelijke, onmenselijke plaats te komen. Een vluchtige rekensom
leert me dat ik 180 kilometers moet overbruggen, voordat ik dit gebied heb doorkruist.
Aan het einde van het gebied ligt Lourdes, aan de voet van de Pyreneeën. De
hele dag zal ik moeten doorjakkeren om dat te halen, maar het moet maar.
Opgejaagd vlieg ik door het landschap. Ik neem geen rust, blijf maar doorgaan.
Het landschap is eentonig met tientallen kilometers lange, evenwijdige noord-zuid-dalen,
van elkaar gescheiden door 150 meter hoge, lineaalrechte heuvelruggen. In ieder
geval bevind ik me niet meer in claustrofobische industriële landschappen.
En het regent ook niet meer. Maar al met al heeft het landschap maar weinig te
bieden. Ik steek de dalen van de Arrats, de Baïsse, de Gers en tal van andere
rivieren over. Ik blijf maar stug doortrappen, wetende dat ik vanavond aan de voet van
de Pyreneeën kan slapen en dat ik de lichtjesparade van Lourdes mee kan maken.
De laatste uren zie ik de Pyreneeën voor me. Het uitzicht moedigt me aan om
er nog een schepje bovenop te doen totdat ik Lourdes bereik.
Na 160 kilometer op het tandvlees doorbeuken bereik ik de avondspits van Tarbes.
Ondanks de vermoeidheid moet ik even overgaan op de overlevingsstand. Het kost me
ook nog enige moeite om de goede uitvalsweg te vinden en uiteindelijk lukt het
om de laatste twintig kilometer naar Lourdes aan de voet van de Pyreneeën te
overbruggen. Ik vind een kleine camping midden in de stad.
In de avond ga ik naar de grot waar St Bernadette honderd jaar geleden zei Maria
te hebben gezien. Vandaag de dag zijn er duizenden zieke en gebrekkige mensen per dag
die naar de grot komen om zich te laven aan de helende wateren. En er zijn duizenden
mensen die hun daar bij helpen. Een processie van vele honderden zieke mensen worden
voortgeduwd in een rolstoel door familieleden, vrienden, kerkelijken en vooral door
nonnen. Nooit heb ik in een oogopslag zoveel hoop en wanhoop gezien. Frequent wordt
het Ave Maria aangeheven en uit volle borst meegezongen. De duizenden lichtjes geven
de processie iets indrukwekkends. De vele oproepen tot gebed doen daarentegen
routineus aan, als iedereen voor de zoveelste keer in gebed moet komen voor de zieken,
de onderdrukten en de 'onbegrepenen'.
Langs de tientallen souvenirwinkels loop ik terug naar de camping. Ik weet niet wat
te denken van deze bijzondere plek. Is het goed om je lot te overhandigen aan een
vertrouwen in bovenaardse krachten of moet je zelf aan het roer van het lot staan?
Dat moet ik maar eens overdenken in de kilometers die voor me liggen. Dat is mijn
spirituele huiswerk voor de komende dagen.
Dag 18: Lourdes - Bielle - Laruns - Col du Pourtalet - Sabiñanigo (Spanje) - Jaca 149 km
In de camping van Lourdes hangt een wondermooie sfeer. Een echtpaar van rond de zeventig
nodigt me uit op de koffie. De man en de vrouw blijken elk jaar naar Lourdes af te reizen,
ondanks dat ze geen gebreken hebben en niemand kennen die hulpbehoevend is. Een Franse
vrouw van een jaar of vijfenvijftig vertelt me dat ze ooit naar Santiago is gelopen. Ze
is nog bijzonder kwiek en ondanks haar gevorderde leeftijd nog erg knap. Ook nu nog
struint ze met haar man veelvuldig door de bergen. Ze is erg enthousiasmerend en
raadt me aan om de Credencial aan te vragen en de pelgrimage naar Santiago te maken.
Ik vraag me af of dat ook voor fietsers mogelijk is maar ze is daar heel zeker van.
Na het drinken van koffie bij bijna alle campinggasten ben ik rond het middaguur
klaar voor vertrek. Langs de voetheuvels van de Pyreneeën trek ik westwaarts.
Na een uurtje bereik ik Bielle, waar ik afsla naar het zuiden.
Na een paar uur door de voetheuvels van de Pyreneeën te hebben getrokken, sta
ik om drie uur in Laruns, aan de voet van de Col du Pourtalet, de klim die over de
Pyreneeën voert naar Spanje. Ik besluit dat het te laat is om vandaag nog de
klim te maken, te meer daar het zwaar bewolkt is. Het zal wel spoken boven in de
bergen. Er staat ook een stevige zuidenwind. Een fietser, die zojuist van de Col du
Pourtalet is afgedaald, vertelt me echter dat het weer prachtig is rond de col en
aan de Spaanse kant van de bergen. Na een korte overdenking besluit ik aan de klim te
beginnen.
Na tien kilomer is er inderdaad geen wolk meer te zien. De Col du Pourtalet is geen
zware klim. De klim heeft continu een helling tussen de vijf en zeven procent. Heel
andere koek dan de Puerto del Canto vorig jaar, die verre van constant is en waarbij
steile en lichte passages en tussentijdse afdalingen elkaar afwisselen. Behalve een
van de makkelijkste klims is de Col du Portalet ook een landschappelijk erg mooie
klim. Met een plaatselijke veteraan klim ik omhoog. Het begin van de klim voert door een
bebost kloofdal. Voorbij een stuwmeer wordt het dal breder en na enkele kilometers bereik
ik de boomgrens. Ik heb nu vrije uitzichten op de hogere toppen, die nog bedekt zijn onder
de sneeuw van de winter. De steile rotsbasiliek van de Pic du Midi Osseaux domineert
het uitzicht.
Voordat ik er erg in heb, staan we boven op de pas. Het is zeven uur in de avond en
we hebben de Spaanse grens bereikt. Mijn fietsmaat draait zich om en daalt af naar Laruns.
Een adelaar vliegt boven mijn hoofd. Het is prachtig om de zon langzaam te zien dalen, zo hoog
in de bergen. Ik verheug me op het idee om nieuwe territoria te ontdekken in Spanje.
Ik kan bijna niet wachten en laat mezelf naar beneden gaan, het Beloofde Land in.
Ik zeil in zweefvlucht naar beneden. De kale flanken van de Spaanse Pyreneeën
geven de bergen een hardere uitstraling dan de vriendelijk beboste Franse bergen.
Gek genoeg hebben de bergen aan Spaanse zijde meer sneeuw dan hun Franse buren.
De eerste camping laat ik schieten omdat ik nog geen Spaans geld heb. In het tien
kilometer verderop gelegen plaatsje Biescas heb ik spijt van die beslissing, als
blijkt dat de plaatselijke camping is gesloten. Volgens een bejaarde dorpeling moet
ik nog zeventien kilometer verder dalen naar Sabiñanigo.
Sabiñanigo blijkt tussen allerhande grootindustriële lelijkheid te liggen.
Ik wil de mooie dag niet verpesten en besluit om dan ook de resterende twintig kilometer
naar de stad Jaca te overbruggen. In grote versnelling rijd ik recht op de ondergaande
zon af, die de horizon kust.
Enkele kilometers voor Jaca is de afslag naar de camping. Over een steil onverhard
weggetje daal ik af. Even voor de camping stormt een erg grote hond op me af. Hij
lijkt me te willen bespringen. Ik spreek de hond bestraffend toe dat hij dat vooral
moet laten. We staan lijnrecht tegenover elkaar, de hond op slechts enkele centimeters
voor mijn fiets, die ik ongelukkigerwijs tussen mijn benen heb en dus niet als een
schild kan gebruiken.
De hond kijkt grimmig. Nauwelijks durf ik het dier in de ogen te kijken. De situatie snel
taxerend, kom ik tot de conclusie dat de camping gesloten is en daarnaast moet ik constateren
dat de hond me niet vanwege de gezelligheid een bezoek is komen brengen. Al met al
genoeg redenen om rechtsomkeert te maken. Daar is de hond het echter niet mee eens.
De hond draait gewoon mee. Ondertussen legt de hond een bijzondere interesse aan de dag
voor mijn zowel mijn band, waar hij bijtbewegingen naar maakt, als voor mijn voortas met de
etensvoorraad. Ik calculeer verder. De hond laat me zo te zien niet vrijwillig gaan. Als ik
een list weet te bedenken, zal het me zeker een minuut kosten voordat ik weer naar de
weg terug kan klimmen. Ik schat in dat de hond sterker is dan dat ik ben.
Wegvluchten is dus geen goed idee. Het gevecht aangaan evenmin. Ondertussen blijft de
patstelling maar duren. Ik heb maar weinig tot geen overwicht over het dier, dat blijft
persisteren in bijtbewegingen naar mijn band en de voortas met de etensvoorraad. Vroeg of
laat gaat de hond over van dreigen tot de daadwerkelijke uitvoer, daar mag ik denk ik wel
op rekenen. Om de regie terug te winnen, besluit ik een gok te nemen. Ik kijk de hond recht
in de ogen, met het vaste voornemen om mijn ogen niet af te wenden of mijn blik te verslappen.
Het gevecht van de blikken duurt zeker een halve minuut en vergt een gigantische geestelijke
inspanning. Maar ik heb gewonnen. Besmuikt wend de hond de ogen af. Ik voel dat ik nu een wankel
overwicht heb, ondanks dat ik geen enkel wapen heb tegenover de scherpe tanden van de hond. Ik
bedenk dat de hond geen waakhond is. Hij heeft niet geblaft en evenmin heeft hij getracht
me weg te jagen. Integendeel, hij laat me juist niet gaan. De hond heeft natuurlijk honger.
De gedachte wordt bevestigd door zijn hongerige ogen en zijn focus op de tas met het eten.
Ik vraag me af wat een hongerige straathond buiten de stad te zoeken heeft, in een vrijwel
onbewoond gebied. Het enige eetbare hier zijn lammeren en die eten honden niet. Tot mijn
schrik realiseer ik me dat ik tegenover een wolf sta. Wolven eten wel lammeren.
Ik krijg spontaan een gulle bui en denk "Laat de hongerigen spijzen". Als ik een stuk kaas
naar de wolf gooi, gebeurt het laatste waar ik rekening mee houd. De wolf rent in de
tegengestelde richting van de kaas. De wolf is nu op afstand en ik heb de tijd en de
mogelijkheid om stenen te rapen. gooien hoef ik niet, dreigen is voldoende om het dier
op ruime afstand te houden. Ik heb geen kind meer aan de wolf en zonder verdere problemen
fiets ik naar Jaca. Ik bedenk me dat het dier waarschijnlijk zo bang was omdat de herders ook
stenen gooien om hem weg te jagen. Ik vraag me af of ik nu een wilde hond of een wolf tegenover
me heb gehad. Ik besluit dat een wolf het beter doet in een reisverslag en houd het
daarom op een wolf.
Dag 19: Jaca - Monasterio de San Juan de la Peña - Javier - Sanguësa 100 km
Het gaat eindelijk volgens plan. Ik ben in Spanje nu en ondanks het vroege
tijdstip is de temperatuur al aangenaam. De egaal blauwe hemel biedt weinig kansen
voor slecht weer. Na bijna drie weken van stormachtig weer heeft de windstilte in
de straten van Jaca een vervreemdend effect op me. Ik heb het gevoel dat er iets
niet klopt.
Ruim twee uur hang ik rond op het plein bij de kathedraal om de sfeer op te snuiven.
De helft van de voorbijgangers zijn pelgrims op weg naar Santiago. Ze zijn vol
van indrukken en verhalen breeduit. Fysieke uitputting, eenzaamheid, spiritualiteit,
wilskracht, vertrouwen, hoop en liefde. De thema's zijn breed en de pelgrims raken
niet snel uitgepraat. Een jong meisje denkt aan opgeven. Een Nederlands stel dat de
zuidelijke Camino van Sevilla naar Santiago heeft gefietst en nu onderweg is naar
Nederland, is zo onder de indruk van de pelgrimage dat Spanje voor hen zijn bestaansrecht
geheel ontleent aan de Camino naar Santiago. Plaatsen die toevallig niet op een van
de routes van de Camino liggen, worden weggezet als oninteressant. Volgens hen is
Santiago het kloppende hart van Spanje en de Camino de aorta. Over het dertig kilometer
verderop in de bergen gelegen klooster, het Monasterio de San Juan de la Peña,
zijn ze lyrisch.
>>> Als je hier toch bent, moet je dat gewoon meepikken.
Bij navraag blijkt het echtpaar de route echter niet te hebben gefietst, maar gelift.
>>> Geen doen met de fiets. De helling is minstens 1 : 2...
Even later komt een man van rond de zestig naar de kathedraal. De man loopt licht,
bijna gewichtloos. Na in verschillend talen met elkaar gesproken te hebben, blijkt
Nederlands de beste gemene deler. De man blijkt Vlaming van Argentijnse afkomst te
zijn. Hij heeft de Camino net achter de rug en loopt nu terug. Nog nooit heb ik iemand
gezien met zo'n gelukzalige uitstraling. Stralend vertelt hij van de warme gevoelens die
hij heeft overgehouden aan zijn pelgrimage en het samen zijn met de Spanjaarden en
de pelgrims. De man vertelt dat hij op een kerkhof heeft geslapen omdat alle herbergen vol
waren. Hij kan het overnachtingsadres iedereen aanraden: hij had geen last van snurkers...
Nooit heb ik iemand gezien met zo veel charisma. Hij vertelt aan een stuk over de
camino, enthousiasmerend, zonder te overdrijven en zonder sentimenteel te zijn.
De man is een halve heilige met een enorme uitstraling. Het lijkt of hij rechtstreeks
uit een oneindige bron van stimulerende energie kan tappen. Als er daadwerkelijk
zoiets als Boeddhistische verlichting bestaat, moet deze man het bereikt hebben.
Ik heb besloten. Ik zal tevens op Santiago koersen, iets meer dan duizend kilometer
naar het westen.
De geschiedenis van de pelgrimage naar Santiago gaat terug tot de tiende eeuw na Christus.
In 962 na Christus liep de bisschop van Le Puy-en-Vélay vanaf het bisdom in de
Auvergne naar Santiago. Nog altijd is Le Puy-en-Vélay met Vézélay en
St-Jean-Pied-de-Port een van de belangrijkste startpunten of verzamelpunten. De
pelgrimage wordt ondernomen om eer te bewijzen aan Sint Jakobus, een van de twaalf
apostelen. In 813 na Christus zijn de beenderen van de apostel ontdekt in het Galicische
dorp Padrón, waarna de beenderen zijn overgebracht naar Santiago, in de kathedraal
die daarna in de loop van de eeuwen is gebouwd en uitgebreid.
Na bisschop Gotescalk van Le Puy hebben honderdduizenden gelovigen en boetelingen de
barre reis ondernomen. Velen stierven aan uitputting en ziekte, velen liepen in de armen
van een vrouw en haalden het einddoel niet. Een enkeling haalde Santiago wel en keerde
terug. De verhalen hebben de pelgrimage tot de dag van vandaag levend gehouden. De
tocht is natuurlijk lang zo gevaarlijk en uitputtend niet meer als vroeger. De aantrekkingskracht
is er niet minder om. Misschien zijn er vandaag de dag wel meer pelgrims onderweg dan in de
middeleeuwen.
Op de N240 van Jaca naar Pamplona heb ik een harde wind in de rug. Het is heet vandaag,
lekker heet. Droge hitte. Als ik de afslag naar San Juan de la Peña bereik, besluit
ik in een opwelling om het klooster mee te pikken. Zeshonderd meter boven de vallei ligt
het Monasterio de San Juan de la Peña onder een overhangende rots. Een smal,
geasfalteerd weggetje slingert omhoog naar het klooster. De weg doet zeven kilometer
over de klim van zeshonderd hoogtemeters. De spookverhalen over hellingen van 1 : 2 waren
dus schromelijk overdreven. Maar het is natuurlijk wel een steile klim. Ik zweet enorme
hoeveelheden tijdens de klim. Ik ben geen hitte meer gewend blijkbaar. Maar het voelt fijn om
weer in een shirt te kunnen fietsen in plaats van een trui of een regenjas. De Sierra
de la Peña is een zandsteenmassief, evenwijdig aan de Pyreneeën aan de
overzijde van het brede dal van de Rio Aragón. De paarse rotsen van de Sierra
de la Peña hebben bizarre, ronde vormen. Het klooster zelf ligt spectaculair
onder een grote, overhangende rots. Het klooster biedt mooie uitzichten over de
besneeuwde toppen van de Pyreneeën.
Als ik het klooster bereik, zijn er weer pelgrims aanwezig. Ik word hartelijk begroet
door twee fietsers die de Camino de "verkeerde" kant op doen. Ze fietsen van Santiago
terug naar Nederland. Ze zeggen dat de Camino hard werken is. De mooie kloosters
onderweg staan nooit in het dal, er moet altijd geklommen worden. Zo te zien aan
hun glimmende ogen hebben ze het vele klimwerk zeker niet als een onoverkomelijk
probleem ervaren.
Na het bezoek aan het sfeervolle klooster suis ik naar beneden. Vreugdegolven spoelen
door mijn lichaam. Na de afdaling koers ik weer af op de hoofdweg en vervolg ik
mijn route naar het westen. Ik heb continu prachtige uitzichten over de Pyreneeën
aan mijn rechterzijde. Ik trek door lange, weidse valleien, af en toe passeer ik een eenzame
bergrug. Er is intussen een stevige wind opgestoken. Mijn eerste kilometers als pelgrim
gaan me letterlijk voor de wind. Voor het eerst tijdens de reis heb ik de wind in
de rug. Ik vlieg dan ook over de vlaktes. Weids en panoramisch strekken de okerbruine
kale akkers en de wuivende gele korenvelden zich uit tussen eenzame bergruggen. De weinige
dorpen liggen veelal op hoge rotspunten. Het loopt vandaag de hele dag voor de wind.
Zonder enige inspanning trap ik honderd kilometer weg voordat ik de remmen knijp
in de camping van Sanguësa.
Dag 20: Sanguësa - Lumbier - Pamplona 63 km
Ik ontbijt met vriendelijke Duitse fietsers. Ze zijn bezig met een trektocht rondom
de Pyreneeën. Ook een leuk plan, maar ikzelf heb al besloten om op weg naar Santiago
te gaan.
Het is zwaar bewolkt en vochtig als ik vertek richting Pamplona. Opnieuw heb ik
de wind in mijn rug. In tegenstelling tot gisteren is de wind vandaag angstwekkend
hard. Het nauwe kloofdal de Garganta de Lumbier biedt tijdelijk beschutting en is
ook nog eens buitengewoon mooi. Het dal wordt aan weerzijden geflankeerd door
kalksteenwanden van enkele honderden meters hoogte. Af en toe zweeft een adelaar
boven mijn hoofd. In vroeger tijden werd de rivier overgestoken bij de Puente del Diablo,
de Duivelsbrug. Tegenwoordig wordt de rivier stroomopwaarts van de kloof overgestoken.
Het weer ziet er steeds dreigender uit. Ik besluit om niet te lunchen maar rechtstreeks
af te koersen op de camping van Pamplona. Na het opzetten van de tent ga ik douchen. Het
is heerlijk om vroeg op de dag al op de camping te zijn en alle moet-klusjes te hebben
gedaan zoals de tent opzetten en de kleren wassen. Ruim een kwartier laaf ik me aan het
overvloedige hete water. Als ik het douchehokje uit loop, blijkt dat de pleuris is
uitgebroken. Een ziedende storm raast over het terrein en wordt begeleid met een
helse regenbui. Het is ijselijk koud. De camping is nog maar een paar dagen open
en er is geen eten verkrijgbaar. Er is evenmin een schuilplaats. Iedereen met een auto
heeft het terrein verlaten. Onder een groot zonnescherm zit ik te blauwbekken met
twee verveelde, jointjes rokende, jongeren.
Het zonnescherm biedt weinig beschutting tegen de horizontaal aanwaaiende regen. In
enkele zeer koude uren word ik bijgepraat over Londense clubs, Amsterdamse dj's,
trendy Italiaanse mode en een heleboel andere zaken die me niet interesseren. Ik
vertel de jongens op mijn beurt over mijn avonturen op de fiets, wat de partygangers
op hun beurt weer niet interesseert.
Na een paar uur lijkt de ergste regen voorbij te zijn. Ik fiets naar Pamplona om
de stad te bezichtigen en om de Credencial aan te vragen. Pamplona heeft een klein,
maar sfeervol centrum met een ingetogen sfeer, zeker onder de huidige weinig uitbundige
weersomstandigheden. Pamplona is de hoofdstad van het oude koninkrijk Navarra. De
stad ligt niet ver van Baskenland en er wonen veel Basken. De Baskische cultuur staat
volledig op zichzelf binnen Spanje en Europa. De Basken hebben een onbekende herkomst
maar stammen in ieder geval zeker niet af van Spanjaarden of Portugezen. Door de
geïsoleerde ligging heeft hier een heel eigen cultuur kunnen ontwikkelen.
Economisch leunt het Baskenland van oudsher op de visserij en in de tweede plaats
op de landbouw. Het Baskenland heeft het zwaar te verduren gehad onder het dictatoriale
regime van Franco. Na de omverwerping van het regime van Franco werd Spanje een
democratie en kreeg het Baskenland de status van autonome regio. Tot op heden
heeft de berekkelijke autonomie nog niet gezorgd voor stabiliteit in de regio. De
Baskische afscheidingsbeweging ETA is ook vandaag de dag nog niet van zins om de
wapenen neer te leggen.
De helft van de bevolking van Pamplona is Baskisch. Onder een deel van de Baskische
bevolking bestaat dan ook de wens om onderdeel te worden van een onafhankelijke Baskische
staat. De wens komt tot uiting in vele graffity-teksten. 'Euskadi libre' ofwel 'Vrij
Baskenland' is de boodschap. Het overgrote deel van Pamplona moet echter niets hebben
van de Baskische zaak. In een referendum hebben de burgers van Pamplona zich uitgesproken
om onderdeel te blijven van de regio Navarra en hebben daarmee aansluiting bij Baskenland
afgewezen.
Pamplona is de stad van de 'Encierro', de stierenrennen. De Encierro is voor velen
het hoogtepunt en voor even zo velen het absolute dieptepunt van de aloude Fiesta los
Sanfermines. Sinds de negende eeuw na Christus worden eenmaal in het jaar in juli
stieren opgejaagd en door de smalle straten geleid. Een week lang worden elke ochtend
zes stieren op de verzamelde menigte losgelaten. Voor iedereen geldt op dat moment
hetzelfde: maken dat je wegkomt. In het wilde tafereel dat volgt, vallen bijna elk
jaar wel een aantal gewonden als mensen vallen in het gedrang en overlopen worden
door de opgefokte stieren. Een enkele keer wordt er zelfs een slachtoffer op de
horens genomen. Het wilde feest wordt beëindigd als de stieren in de arena
worden geleid en door Toreadores worden afgemaakt.
Na de Credencial te hebben aangevraagd sta ik officieel geregistreerd als pelgrim.
Ik kan vanaf nu gebruik maken van de herbergen langs de route. Vandaag slaap ik
echter op de camping. Een weinig gelukkige keuze want de storm is zo ver aangewakkerd,
dat ik moet vrezen dat mijn tent het niet zal houden. Zelfs als ik in de tent lig,
heb ik het gevoel elk moment met tent en al gelanceerd te kunnen worden.
Dag 21: Pamplona - Puente La Reina 46 km
De hele nacht houdt de storm me wakker. Door het gebulder van de wind word ik steeds
opnieuw gewekt. Mijn tentje zwiept wild heen en weer. Ik ben blij dat ik mijn tent
uit voorzorg netjes parallel aan de windrichting heb opgezet. Al mijn spullen zijn
inmiddels nat. Alleen mijn slaapzak is nog betrekelijk droog. Het verrast me dat mijn
tent de storm houdt. Dit is nog eens pelgrimsleven, de hele nacht wakker liggend met de
zorg om met tent en al weggeblazen te worden. En dat terwijl ik rustig in een herberg
voor pelgrims had kunnen overnachten met mijn pas verworven Credencial.
Zodra het licht wordt, kruip ik mijn tent uit. Ik pak de tent en mijn spullen zo
gauw mogelijk in. Ik ben opgelucht dat mijn tent de nacht heeft overleefd. En dat
ik het zelf heb overleefd. De weinige andere gasten van de camping pakken eveneens
hun spullen. Iedereen ziet er vermoeid uit na de angstige nacht. Het stormt nog
steeds. Wel lijken de windsnelheden iets af te zijn genomen. Het regent nog steeds
en het is zeker 25 graden kouder dan voor de storm. Nu ik mijn spullen heb ingepakt,
rest me geen keuze dan te gaan fietsen. Op de camping is er ook geen bescherming
tegen de horizontaal voortjagende regen. Ik passeer Pamplona opnieuw. Op een bord zie ik
dat het zes graden Celsius is. Zomer in Spanje! Door smalle dalen trek ik in de
richting van Puente la Reina. Gelukkig neemt de storm nu echt in kracht af. Op het
moment dat ik Puente la Reina bereik, is het weerbeeld aangenaam verbeterd. Toch
maak ik er een rustdag van vandaag. Ik klop voor het eerst aan bij een alberguo,
een herberg voor pelgrims.
De vijfbogige brug over de Rio Arga bij Puente la Reina wordt door de pelgrims als
karakteristiek ervaren voor de sfeer van de Sint Jakobsroute. De brug is gesitueerd
op een idyllische locatie tegen de achtergrond van gekleurde huisjes aan de rivier en
een aantal kerkspitsen die boven de overige bebouwing uitsteken. De brug is in de
elfde eeuw aangelegd voor de pelgrims en is vandaag de dag alleen toegankelijk voor
voetgangers. Op de brug raak ik aan de praat met een jong Belgisch meisje met haar ouders.
Ik word uitgenodigd om mee te luchen, een aanbod waar ik dankbaar op inga. Onder
goedkerende blik van haar ouders vertelt het welopgevoede meisje over haar studie aan
de nieuwe, franstalige, universiteit van Leuven. Ze verblijft nu een paar maanden in
Salamanca in het kader van studentenuitwisseling. Haar naïeve, kwetsbare blik
verraadt dat ze haar vleugels pas recent heeft uitgeslagen. Vooralsnog lijkt de regie
over haar eigen leven bevrijdend, het studentenleven in Salamanca blijkt uitstekend te
bevallen en zeker ook de studentenfeesten.
Het gesprek wordt even onderbroken als moeder een glas rode wijn omstoot. Zoals de wijn
door de brug wordt opgenomen, zo wordt mijn eigen kleine persoonlijke geschiedenis
op de brug toegevoegd aan de rijke historische betekenis van de brug. Dit is een van
de bijzondere aspecten van intensief reizen: het doorkruisen van de geschiedenis en
de min of meer toevallige nieuwe persoonlijke betekenis, die wordt gecreëerd door
het samen komen van heden en verleden. Ik bedenk me dat de geschiedenis in mijn handpalm
ligt.
De sfeer in de herberg is te vergelijken met de sfeer in een berghut. Een voor een
druppelen de pelgrims binnen. De herberg is vol met mensen. Er hangt een gezellige,
open, sociale sfeer. Met name de lopers hebben vaak veel samen meegemaakt. Tijdens de
Camino ontstaan dan ook veel, vaak levenslange vriendschappen.
De pelgrims zijn veelal mensen die zijn gestopt met werken. Opvallend is dat de gemiddelde
leeftijd van de mannen veel hoger ligt dan van de vrouwen. Mannen zijn vaak vijftigers,
vrouwen zijn voornamelijk jonge, ondernemende twintigers. De pelgrims zijn van diverse
nationaliteit: Spanjaarden, Fransen, Belgen, Nederlanders, zelfs Amerikanen en opvallend
veel Brazilianen. De pelgrim is uiterlij makkelijk herkenbaar. De staf in de hand en de
jakobsschelp op de rugzak zijn de meest voorkomende attributen om de status van pelgrim
aan de buitenwereld te laten zien.
In een prospectus lees ik dat de Camino van oudsher wordt ondernomen door diep gelovigen,
avonturiers en romantici. De beweegredenen zijn ook anno nu divers: religieus, mystiek,
cultureel, sportief, sociaal. De combinatie van heiligen, avonturiers, gekken, intellectuelen,
wijzen, romantici en frêle jongedames schept een creatieve sfeer die voor mij en voor
vele anderen bevrijdend werkt. Een 40-jarige vrouw schrijft gedichten van professionele
kwaliteit. Een 71-jarige vrouw tekent mandala's, geïnspireerd door haar verblijf
in Tibet. De herbergier vertelt dat enkele weken gelden een 86-jarige vrouw in de
herberg heeft overnacht. Ze was in haar woonplaats in Duitsland begonnen en heeft
er dus al een aardige tippel op zitten. Een Braziliaans meisje komt onderwijl binnen
strompelen. Ze loopt nu twee dagen en heeft erg veel last van haar knieën.
Een samba blijkt echter nog vloeiend uit de heupen te komen. Een Tsjechische vrouw
vertelt hoe ze door zelfreiniging ziekte en ongerief ontloopt en dat je op een hoger
spiritueel niveau zelf kiest voor de dingen die je overkomt. Ik laat me vertellen dat
alles liefde is en dat je zonder gedachten moet leven. Pas op die manier kun je
in contact komen met wezens die op een ander niveau vibreren. Pas op die manier kun je
communiceren met de dieren, de bloemen, de rivieren en de 'lichtwezens'.
Dag 22: Puente La Reina - Lizarra - Los Arcos - Logroño - Nájèra - Azofra 114 km
Ik verlaat de herberg reeds vroeg in de morgen. Desalniettemin ben ik één
van de laatsten die op pad gaat. De meeste lopers vertrekken nog voor het eerste
daglicht om de hitte voor te zijn, hoewel daar vandaag geen sprake van zal zijn.
De lopers reageren enthousiast als ik voorbij fiets, ik zwaai enthousiast terug.
Er is een levendige sfeer tussen de lopers. Deze hebben veelal een hoop ervaringen
samen doorleefd. De meesten halen gemiddeld vijfentwintig kilometer per dag en
bereiken meerdere dagen achter elkaar dezelfde herberg als hun collega's. Vaak
ontstaan op die manier kleine of grote groepen die de hele camino samen doorbrengen.
Na een uur fietsen bereik ik Lizarra, waar de mensen terecht nog in bed liggen.
Gelukkig is de bakker wel wakker. Als ik ontbijt op het lege plein voor de kerk, kom ik
een Belgische fietser tegen die ik ook in Pamplona al was tegen gekomen. Hij is naar
schatting zestig jaar oud. Vandaag wil hij tot Logroño fietsen.
Het is koud in het kurkdroge, woestijnachtige akkerland bij los Arcos. Het landschap
bestaat uit louter geeltinten. Los Arcos zelf is een oase in de korenzee. Het slaperige
stadje bestaat uit een lange rechte weg met aan weerszijden een rij met huizen. Tot
mijn stomme verbazing staat in deze kleine nederzetting een reusachtige kathedraal.
Wellicht is de bouw bekostigd met de roof van Incagoud, anders kan ik geen verklaring
bedenken.
Even voorbij Los Arcos haal ik een groep Belgische fietsveteranen in. De sfeer is zo
los, dat ik ongevraagd vanzelf deel van de groep word. Met de groep veteranen bereik
ik Logroño, de hoofdstad van de Rioja. Zoals de champagne de Champagne rijk heeft
gemaakt, zo heeft de rioja de Rioja rijk gemaakt. Logroño is een opmerkelijk
schone en moderne stad. En een leuke stad. Het is pinksteren en de lange, brede
hoofdstraat is afgeladen met mensen. De meisjes zijn uitgedost in witte, rijk
geornamenteerde klederdracht. Een optocht van reuzen trekt aan ons voorbij.
Terwijl we aan een plein de ene na de andere koffie drinken, ontstaat een levendige
discussie over het Belgische taalprobleem. De Vlamingen zijn van mening dat ze de Waalse
malaise betalen. De nieuwe franstalige universiteit van Leuven wordt gezien als ultiem
symbool van verkwisting. Ik vertel de Vlamingen maar niet van de ontmoeting met het aardige
Waalse meisje en haar ouders op de brug van Puente la Reina.
We trekken voort naar Nájèra, waar we André ontmoeten, een andere
Belgische veteraan die ik al had ontmoet in Pamplona en Lizarra. De herberg heeft
geen ruimte voor ons allemaal. André en ik besluiten samen door te gaan en
nemen afscheid van de groep Belgische veteranen. André en ik kunnen in het
sfeervolle Azofra wel overnachten. We dineren in een uitstekend restaurant en
ontmoeten een aantal interessante mensen in de herberg.
Dag 23: Azofra - Monasterio de Yuso & Suso - Santo Domingo de la Calzada 57 km
Het is rond het vriespunt als ik 's morgens vroeg op de bergen van de Sierra de la
Demanda afrijd. Ik wil vandaag de Sierra verkenen en - nu ik er toch ben - de kloosters
van Yuso en Suso verkennnen.
De Sierra de la Demanda vormt de scheiding tussen de vruchtbare Rioja in het noorden en de
droge hoogvlakte van Castilia in het zuiden. De noordzijde van de Sierra is opvallend groen.
De flanken van de bergen zijn volledig bedekt met naaldbomen en heideachtige vegetatie die
de hellingen een paarse gloed geeft. Alleen de toppen boven de tweeduizend meter hoogte
hebben kale hellingen met her en der zelfs nog sneeuwveldjes. Er hangt een diepe rust
in de naaldwouden. Ook in de dorpjes van de Sierra hangt een onbedorven, zuivere sfeer.
De in betrekkelijke zelfvoorziening levende dorpjes lijken nog niet helemaal te zijn
opgenomen in de moderne welvaartsmaatschappij.
Het elegante Monasterio de Yuso ligt midden in de graslanden van de Cardenas Vallei.
Het renaissance klooster heeft zachte, rozerode pastelkleuren die mooi harmonieën
met het omliggende landschap. Het Monasterio de Suso ligt hoger in de bergen en is
veel ouder. Het serene klooster van Suso dateert van de tiende eeuw en lijkt meer
op een Tibetaans dan op een Katholiek klooster maar heeft feitelijk Moorse invloeden.
Na het verkennen van enkel modderpaadjes in de bergen keer ik terug op de hoofdweg
en beëindig de dag in Santo Domingo de la Calzada.
De pelgrimsroute naar Santiago staat bol van de levende historie. Een aansprekend
voorbeeld is de kathedraal van Santo Domingo de la Calzada. In een kooi in de kerk
worden een kip en een haan gehouden als herinnering aan een merkwaardige geschiedenis.
Enkele eeuwen geleden weigerde een Duitse pelgrim in te gaan op de avances van een
lokaal meisje, dat hem vervolgens van diefstal beschuldigde. De pelgrim werd opgehangen.
Zijn ouders vonden hem echter levend aan de galg. Toen de ouders verhaal wilden halen
bij de rechters, konden deze het verhaal niet geloven. Bars zei een van de rechters
dat hun zoon net zo levend is als de gebraden kip op zijn bord. Vervolgens stond de
gebraden kip op en liep kakelend over tafel.
Ik heb besloten om vanmiddag niet door te fietsen, maar te genieten van de zon in Santo
Domingo. Slenterend door de straatjes van het sympathieke stadje kom ik pal voor de herberg
een meisje uit Sudtirol tegen. Al voor iemand iets zegt, is de sfeer al intens. Met de deur
in huis vallend vraagt ze waarom ik de Camino doe. Een moment weet ik niet wat te zeggen.
Als ik me enigszins heb hervonden, heb ik nog steeds geen antwoord op de voor de hand
liggende vraag. Ik bazel dat ik de camino doe vanwege de rijke culturele geschiedenis
van de tocht. Ze zegt dat zij de camino doet omdat het roer volledig om moet in haar
leven. Meer tijd om te praten hebben we niet. Ze wil nog door naar de volgende hut.
Met deze frontale bekentenis moet ik het doen. We wensen elkaar het beste en nemen afscheid.
In een gesprek van krap twee minuten heeft ze me iets meegegeven om over na te denken. Waarom
doe ik de Camino eigenlijk? Een simpele vraag. En toch heb ik me de vraag nooit gesteld.
Waarom doe ik de Camino eigenlijk? Waarom? Ik ben nu ruim drie weken aan het fietsen en
de meest voor de hand liggende vraag kan ik niet alleen niet beantwoorden, ik heb mezelf
de vraag niet eens gesteld. Om me heen zie ik ik wandel- of fietsfanaten, ik zie
cultuurliefhebbers, mensen die voor zichzelf een religieuze opdracht uitvoeren en ik
zie mensen die de Camino aangrijpen om een impasse in hun leven te doorbreken of uit
een persoonlijk dal te klimmen. Iedereen heeft zijn eigen Camino, zijn eigen zoektocht.
Maar wat is míjn Camino?
"Hé!", hoor ik uit een cafe komen. Het blijkt Kees te zijn, die me wenkt. In de herberg
had ik reeds met de kordate ex-legerofficier gesproken. Benieuwd naar zijn verhaal neem ik
tegenover hem plaats. Hij blijkt in Vézélay te zijn begonnen. Enige maanden
daarvoor had hij al van zijn woonplaats Zwolle tot Vézélay gelopen. Het was toen al
de bedoeling om naar Santiago te lopen. Hij had de tocht strak gepland. De route tot
Vézélay had hij vastgelegd door met een lineaal een lijn te trekken op de landkaart
tussen Zwolle en Vézélay. Hij vertelt dat hij als gevolg van zwerende voeten
op zijn tandvlees Vézélay heeft weten te bereiken en daar als gevolg van de
ontstekingen en bijkomende koortsaanvallen heeft moeten afhaken. Achteraf bleek een
allergie voor een stof in zijn slippers de oorzaak van de ellende. Hij vertelt dat
een maand na het afbreken van de tocht nog altijd pus uit de ontstekingen bleef komen.
De tocht door de Champagne moet een verschrikking zijn geweest. Het heeft continu geregend,
vergelijkbaar met mijn eigen recente ervaringen aan het begin van de reis. Menno en ik hadden
al moeite met het vinden van campings, maar als voetganger zal het nog veel moeilijker
zijn om elke nacht een goede overnachtingsplaats te vinden, zeker als je zoals Kees
recht op je doel afgaat. De ex-officier vertelt dat hij in grootschailge landbouwgebieden
noodgedwongen bij boeren moest vragen om zijn tent op hun erf op te zetten. Vaak kreeg
hij de hond achter zich aan. Toen de voetproblemen kwamen, begon de tocht pas echt
grimmig te worden. Mede door de koortsaanvallen realiseerde hij zich te weinig en te laat
dat het niet goed ging zo. Op een helder moment heeft hij alles op een rijtje gezet en
besloten om in Vézélay voor onbepaalde tijd de Camino te onderbreken. Ook
voor hem was Vézélay dus zowel een begin- als een eindpunt. Het is duidelijk
dat de nieuwe Camino een hele andere is. Kees is nu steun en toeverlaat voor de andere
pelgrims. Ik zie hoe een aantal mensen met hun verhalen naar hem toegaan, hem om advies
vragen, op hem bouwen. Daarnaast masseert hij en geeft medische hulp. Naar eigen zeggen trekt
hij letterlijk fluitend (op de harmonica) de paden en de lanen in.
Dag 24: Santo Domingo de la Calzada - Ezcaray - Fresnedal - Burgos 99 km
Vandaag wil ik wederom van de gebaande paden wijken. Opnieuw rijd ik omhoog de
Sierra de la Demanda in. Het eerste plaatsje Ezcaray ligt schilderachtig aan de voet
van de klim over het kleine gebergte. Een obscure weg slingert omhoog tegen de in
nevelen gehulde bergen. Als ik de pas bereik, ben ik omringd door de mysterieuze
mist. Alles is stil. Geluidloos. De pas vormt de grens tussen de Rioja en Castilla.
De dorpen van Castilla zijn duidelijk armer dan hun evenknieën van de Rioja. De
dorpjes zijn vervallen en stoffig, maar hebben hun eigen charme. Het landschap is weids.
De vegetatie op de hellingen is heideachtig. De dichte bossen heb ik achter me gelaten.
Met elke kilometer wordt het landschap droger. Ik ben op de Meseta, de droge en barre
hooglanden die de kern van Spanje vormen. Na een lange dag over obscure
achterafweggetjes rijd ik nu op de verstikkende N-120 naar Burgos. Na korte tijd
door de gifgassen van de stoet voorbij scheurende vrachtauto's te hebben gereden,
grijp ik de eerste afslag aan om de weg te verlaten. Op goed geluk fiets ik over een
karrenspoor dat me hopelijk ook in Burgos zal brengen. Ik kies op goed geluk een route
tussen de vele splisende en samenvoegende paden. Ik klim onderwijl hoger en hoger,
me onderwijl oriënterend op de zon. Het is onzeker of ik in Burgos zal komen,
maar het is inmiddels ook onzeker of ik in geval van nood de terugweg kan vinden.
Na een half uur klimmen sta ik op de top van een heuvel, omringd door kurkdroge
heuvels en valleien onder me. Ik zie geen enkele aanknopingspunt die me in Burgos
kan brengen ook de N-120 zie ik niet. Op goed geluk daal ik aan de andere kant van
de heuvel af. Na twintig minuten bereik ik de bewoonde wereld. Navraag leert me dat ik
in Castrilla del Val ben. Het is nu een koud kunstje om Naar Burgos te fietsen.
Kristalhelder wit tekent de kathedraal van Burgos vlijmscherp af tegen de helblauwe lucht.
De kathedraal torent majestueus boven de omringende huizen uit. De flamboyante gothische
façade met zijn rijk versierde spitsen maakt veel indruk.
De kathedraal binnen tredend voel ik me overspoeld door de hoorn des overvloeds.
Waar de kathedraal van buiten uitbundig is maar toch een harmonische eenheid vormt,
daar komt het interieur me over als een allegaartje van allerhande rijkdommen. Minutieus
gebeeldhouwde reliëfs, de sierlijke barokke sacristie, tal van kapellen in diverse
stijlen en als slagroom op de toch al uitbundige taart de glimmende gouden renaissance
trap.
Burgos is een bruisende, levendige stad vol grote pleinen, brede platanenlanen en
chique winkelgalerijen. De rijke historie van Burgos, dat lange tijd hoofdstad is
geweest van Castilia y León, wordt gereflecteerd in de goed geconserveerde
oude architectuur. Om minder trots op te zijn is de meer recente geschiedenis. Tijdens
de burgeroorlog diende Burgos als hoofdkwartier voor Franco's leger. Mijn persoonlijke
geschiendeis voegt weinig verheffends toe aan de historie van Burgos. Ik word verschrikkelijk
afgezet in een restaurant, waar de prijs drie keer over de kop gaat als gevolg van extra
kosten zoals brood, water, BTW en exorbitante extra toeslag in het kader van een verplichte
fooi. Al deze extra kosten en toeslagen worden achteraf als verrassing op de kaart
gepresenteerd. Als ik na het karige maal met de overvoedige rekening de ober een fooi onthoud
(die was immers al verrekend in de prijs), volgt een onbeschofte scheldkanonnade van
de ober.
Mijn eerste slechte ervaring in Spanje wordt gelukkig gelijk weggepoetst. Als ik uit het restaurant
naar buiten stap, kom ik de nestor van fietspelgrims André voor de vierde keer tegen. Samen
met een Engelse fietspelgrim en zijn vrouw willen ze juist gaan eten in het restaurant waar
ik ben opgelicht. Het kost me op basis van mijn recente ervaringen niet veel overtuigingskracht
om een ander restaurant te zoeken. Ze gaan naar een veel beter etablissement - slechter was ook
niet mogelijk - en ik sluit me bij hen aan. Ondanks het fijne gezelschap van André valt
ook het bezoek aan het nieuwe restaurant tegen. Er is veel spanning tussen de Engelse ingenieur en
diens vrouw. Ze voelt zich buitengesloten tussen de pelgrimsverhalen en uit alle nonverbale
communicatie blijkt dat ze het nut van de onderneming van haar man niet begrijpt. Hij op zijn
beurt voelt zich ook onbegrepen en is niet van zins de tocht op te geven of zelfs maar ter
discussie te stellen. De spanning aan tafel is dermate onplezierig dat ik na een glas wijn
de hazenbenen neem en terugkeer naar mijn herberg. Achteraf blijkt dat André daarna al
gauw mijn voorbeeld heeft gevolgd en zodoende de beide echtelieden de kans gegeven om weer
nader tot elkaar te komen.
Dag 25: Burgos - Mansilla - Humada - Aguilar de Campoó 100 km
De doorgaande route naar León en Santiago voert over groe doorgaande wegen over
de hoogvlakte. Er is echter een interessant alternatief: de Picos de Europa, een
van de meest spectaculaire rotsmassieven van Europa. Ik verlaat dan ook tijdelijk
de pelgrimsroute voor een omweg over de Picos. Ik moet daarvoor meer dan honderd
kilometer Meseta oversteken.
Het is de eerste echt hete dag. Omdat de lucht erg droog is, heb ik niet veel last
van de hoge temperaturen. Het Mesetalandschap is allerminst saai. De vlaktes lijken
eindeloos maar tal van kleine rivieren hebben zich honderd meter in het landschap
ingesneden. Zo is de route voornamelijk vlak met af en toe een afdaling in een klein
kloofdal en een korte klim terug naar de hoogvlakte. Nog verrassender zijn de
tafelbergen in de omgeving van Humada. Het landschap is het perfekte decor voor
een western. In Aguilar de Campoó vind ik een camping, niet te ver meer van de Picos.
Spanje is een land van ooievaars. De grootste kolonie tref ik aan bij het stuwmeer
van Aguilar de Campoó. Minstens honderd ooievaars leven bij elkaar op een rij
dode bomen en aangelegde palen. Ook in dorpen en steden nestelen veel ooievaars op
kerktorens. Zelfs op de hoge kathedraal van Logroño nestelden ooievaars. De
waard van de herberg van León beargumenteerde dat ooievaars heilige dieren zijn.
Feitelijk kunnen ooievaars overal nestelen, maar altijd kiezen ze voor kerktorens,
ook als er andere hoge gebouwen zijn.
Dag 26: Aguilar de Campoó - Piedrasluengas - Col de Piedrasluengas - Potes 95 km
De Picos de Europa zijn een onderdeel van de veel grotere bergketen van de Cordillera
Cantábrica. De Cordillera Cantábrica is een langgerekt gebergte in Noordwest
Spanje, welke de droge, hete hoogvlakte van de Meseta scheidt van de koelere, regenachtige
kustregio's. Behalve een klimatologische, landschappelijke en ecologische grens vormt
de Cordillera ook een scheiding van culturen. Ten zuiden van de de bergen ligt
Castilië, van oudsher het bestuurlijke machtscentrum van Spanje en ten noorden
van de bergen zijn de 'opstandige' regio's Baskenland, Asturië, Cantabrië
en Galicië.
Via een lange, niet al te steile klim door sappig groene alpenweides steek ik de
Cordillera Cantábrica over bij de Puerto de Piedrasluengas. Na de kilometers
lange klim krijg ik een mooie beloning. Op de col zijn eersteklas uitzichten over
de kalksteen rotswanden van de Picos de Europa. De wanden van het massief zijn vele
honderden meters hoog en doen niet onder voor de grote wanden in de Alpen. Majestueus
baden de grijze rotsen zich in de middagzon. Ik heb geluk, want de bergen schijnen
meestal in de wolken te hangen. Na de pas heb ik een dertig kilometer lange afdaling
voor de wielen. Duizend hoogtemeters gaat de weg naar beneden. De Cantabrië regio
is statistisch veel kouder dan de rest van Spanje maar daar is vandaag niets
van te merken. Het is zevenendertig graden en tamelijk vochtig. Zelfs in de afdaling
zweet ik als een otter. Door dichte naaldbossen daal ik steeds verder af, totdat ik
aan het eind van de dag Potes heb bereikt, aan de voet van de Picos.
In Potes vraag ik in het modern ogende VVV-kantoor wat de kampeermogelijkheden zijn.
De toeristen worden opgevangen door bloedmooie maar leeghoofdige jongedames. De meisjes
blijken beter overweg te kunnen met make-up dan met landkaarten. Na een ongemakkelijke
groepsmeditatie van een paar minuten boven mijn landkaart heb ik nog geen enkele
bruikbare aanwijzing over een eventuele locatie van een camping weten te ontfutselen.
Ik besluit de jongedames niet verder te storen in de levendige discussie over schoenen,
make-up en vriendjes en raadpleeg een oude man op straat, die me snel en adequaat op
weg helpt.
Dag 27: Potes - Pto. de San Glorio - Riaño - Cistierna - Melianzos - Valdefuente - León 156 km
Spanje kent een chaotische geschiedenis. Na de val van het Romeinse rijk viel het
Iberische schiereiland in handen van de Visigoten. Al voor de val van het Romeinse rijk
had dit Germaanse volk als belangrijkste bondgenoot van de Romeinen reeds een machtige
positie op het Iberische schiereiland. In 711 na Christus trokken de Noordafrikaanse
Moren Spanje binnen en versloegen de Visigoten. De Afrikaanse moslims drongen de
Visigoten terug tot ver in het noorden van Spanje. In het Cantabrische Covadonga wisten
ze voor het eerst stand te houden tegen de Moren onder Pelayo de Krijger.
Verder zuidelijk creëerden de Moren intussen een welvarende beschaving met
Córdoba als centrum. Op veel gebieden was de Arabische beschaving veel verder
ontwikkeld dan die van de Europese buren. Tal van schitterende architectuur herinnert
vandaag de dag aan de Moorse overheersing.
Als gevolg van interne verdeeldheid wisten de Katholieke koninkrijken in het noorden
aanvankelijk geen vuist te maken tegen de Moren. Pas in 1212 na Christus leidden de
Moren bij Navas de Tolosa een serieuze nederlaag tegen de legers van Galicië,
Aragón en Navarra. Twee eeuwen van overwinningen en nederlagen over en weer
leidden tot een versplintering van Spanje in enclaves, de zogenaamde Mudéjaren,
met een nieuwe, karakteristieke architectuur.
De Reconquista, de herovering op de Arabieren, begint pas serieuze vormen aan te nemen
als de koningen Ferdinand II van Aragón en Isabella I van Castilië met
elkaar trouwen. De strijdmachten van de verenigde katholieke koninkrijken, de Reyos
Católicos, dringen de Moren terug tot Granada. Dit laatste bolwerk valt in
1492 na Christus, het jaar dat Columbus Amerika ontdekt.
De periode van de Inquisitie was aangebroken. Er werden ontdekkingsreizen ondernomen,
volkeren werden geplunderd of onderworpen en een periode van grote rijkdom brak aan.
In 1512 na Christus werd Navarra geannexeerd en was de volledige eenwording van Spanje
een feit.
Om van Potes weer terug te komen op de hoogvlakte van Castilia y León en de
route naar Santiago, moet ik andermaal de Cordillera Cantábrica oversteken. In
vierentwintig kilometer klimt de weg naar de 1.609 meter hoge Puerto de San Glorio,
een klim van 1.300 meter hoogteverschil. De klim is iets zwaarder dan die van de Puy
Mary in het Massif Central of de Pourtalet in de Pyreneeón, maar ik steek in goede
vorm. Het weer is wederom uitstekend, zodat ik opnieuw prachtige uitzichten heb over
het massief van de Picos de Europa. Eenmaal op de pas bevind ik me plotsklaps in een
andere wereld. Het groene landschap is vervangen door het droge, verlaten landschap
van Castilië. Door een sterke wind profiteer ik niet erg van de korte afdaling.
Toch is het nog maar vroeg in de middag als ik Riaño bereik. In de plaatselijke
VVV hoor ik dat de camping van Riaño nog steeds is gesloten maar dat de camping
van Cistierna misschien wel geopend is.
Ik fiets derhalve een stuk door naar Cistierna. Ik kan de camping van Cistierna
echter niet vinden. Met de nodige hulp van de plaatselijke bevolking vind ik na
een uur eindelijk de camping. Een beloning van de zoektocht krijg ik niet, de camping
is eveneens gesloten.
Wat nu te doen? Ik besluit te proberen León te bereiken voordat de avond
invalt. Dat betekent dat ik nog zestig vlakke kilometers voor de boeg heb. Het zal
een race tegen de klok worden.
De hoogvlakte tussen Cistierna en León is saai. Ik ben nu puur kilometers aan het
maken. Ik moet opschieten om op tijd in León te zijn voordat de herbergen voor
pelgrims vol zijn. Met dertig kilomter per uur jaag ik tegen de wind in voort. Wat een dag.
Eerst de Picos de Europa oversteken en nu deze krachtsinspanning. Ik zal sowieso tot
León door moeten fietsen, aangezien in dit gebied geen voorzieningen zijn. Een
beloning in de vorm van de gezelligheid van collega-pelgrims zou nu buitengewoon
welkom zijn. Misschien kom ik André ook wel weer tegen.
Voorlopig is het nog niet zo ver. Ik heb de brede weg aan de oostoever van het lange
rivierdal verruild voor een obscuur weggetje aan de westoever. Prompt zijn de dorpjes
een stuk aantrekkelijker en lijkt het hele landschap beter te gedijen. Enkele dorpjes
bestaan uit vervallen lemen huisjes. De schilderachtige dorpen doen eerder Noordafrikaans
dan Spaans aan.
De laatste kilometers naar León voeren over de lelijke N-120, een grote verbindingsweg
met veel vrachtverkeer. Het kan me allemaal niet schelen. Ik heb het gehaald. Met een
gelouterd gevoel rijd ik León binnen. Het blijkt nog steeds zevenendertig graden te zijn.
De herberg van León is onderdeel van het nonnenklooster en wordt gerund door
de vriendelijke en o zo behulpzame Manolo. Hij is er continu voor zijn gasten. Ook
als alles in orde is, is hij nog als een razende tornado in de weer voor zijn gasten.
Er ligt zelfs vers fruit klaar voor de gasten in de vertrekken.
Alle bedden zijn vergeven, maar het is mogelijk om in de buitenlucht te slapen op
een binnenplaats. Ik verkies dit boven de drukke, benauwde en hete slaapvertrekken,
waar ongetwijfeld een aantal stevige snurkers zijn. Ik maak kennis met een intelligente,
belezen man van een jaar of veertig, die tien jaar geleden in Le Puy is gestart en
elk jaar een deeletappe aflegt. Volgend jaar moet de finale worden. Hij kent Spanje
bijzonder goed. Tot laat in de avond wisselen we ervaringen uit over mooie steden,
vieze campings, ongenaakbare natuur en natuurlijk over de Camino.
Dag 28: León - Hospital de Orbigo - Astorga 90 km
Ik begin de dag met het bezichtigen van het oude centrum. Ik had gisteravond al kunnen
proeven dat Le&3243'n een fijne stad is met zijn nauwe straatjes en gezelige pleintjes.
Nu heb ik echter rustig de tijd om door de stad te slenteren. De kathedraal baadt in het
gouden morgenlicht. Ik ben onder de indruk van de glas-in-loodramen. Niet alleen de
gothische kathedraal maar ook de eenvoudige, atmosferische Basilica de San Isidoro is een
buitengewoon monument.
De Sint Jakobsroute tussen León en Astorga biedt de fietspelgrim aanmerkelijk
minder hoogtepunten. Zwaar verkeer, vervuilde lucht en glas op de weg zijn mijn deel.
In Hospital de Orbigo is het mogelijk om de drukke weg even te verlaten. Ik zit in
de herberg die wordt geleid door een Nederlandse man en diens Venezolaanse vrouw.
Als ik van de thee geniet, komt er een vrouw van 86 jaar oud op Meindl schoenen
de kamer ingelopen. Ze moet wel heel erg fit zijn voor haar leeftijd. Niets verraadt
enige vermoeidheid. Het blijkt dat ze vanaf haar woonplaats in Duitsland is begonnen
te lopen. Dit moet de vrouw zijn, waar ik al veel verhalen over had gehoord. Ze zegt
niet erg goed tegen de hitte te kunnen. Ze stopt elke dag dan ook bijtijds. De veterane
voegt er in een bijzin aan toe dat ze elke dag om zes uur begint te lopen. Dat betekent
dat ze dan toch nog steeds 4 tot 5 uur per dag loopt.
Terwijl de herbergiers aanrukken met vers fruit en allerhande versnaperingen, raak ik
aan de praat met de Straatsburgse blondine Maud, een spontaan, beetje wild meisje. Ze
loopt vanaf Le Puy.
Vanaf Hospital de Orbigo bereik ik, na vijftien kilometer geslalom tussen glasscherven op de N-120,
het levendige stadje Astorga. Als ik de kathedraal bezoek, kom ik niemand anders
dan André tegen. Hij geniet van een rustdag. Ik besluit eveneens de handdoek
in de ring te gooien. Als ik een foto wil nemen van onze ontmoeting, realiseer ik
me dat ik mijn camera in Hospital de Orbigo heb laten liggen. Zuur zuur bittergarnituur.
Ik zal wederom de glasslalom over de Nationale Weg moeten maken, heen en terug.
In Hospital de Orbigo blijkt Maud nog steeds in de herberg te zijn. Ruim anderhalf uur
praten we met elkaar. Ik vind haar een erg leuk meisje. Ik vind het dan ook spijtig om
afscheid te moeten nemen van wilde, motorrijdende Maud, die na de Camino juwelen gaat
verkopen. Die Camino zou wel eens snel voorbij kunnen zijn. Ze heeft last van haar knie
en niet zo'n beetje ook. Santiago is, zo dichtbij als het is, erg onzeker geworden. Als
we afscheid nemen, verzekert Maud me dat ze Santiago zal halen, desnoods volgend jaar
met de motor.
Astorga is in de ban van de expo. Mooie, maar plastic jongedames moeten dit onduidelijke
evenement opfleuren. In schril contrast met dit uiterlijke sfeertje is mijn
overnachtingsplaats. De herberg is vol en bij wijze van uitzondering mag ik overnachten
in een verzorgingstehuis van ongeneeslijke zware gehandicapten, veelal nog jonge mensen.
Een man is continu wanhopig aan het schreeuwen. Ik voel me opgelaten omdat mijn eigen
lichamelijke conditie zo scherp contrasteert met de mannen die me aankijken vanuit hun bedden
of rolstoelen. Ik schaam me voor mijn gezondheid, dat ik niets voor deze mensen beteken
en dat ik de mensen misschien wel jaloers maak. Ik bedenk me dat het een enorm voorrecht
is om in de gelegenheid te zijn om en reis als deze te maken.
In een plaatselijk bar zitten André en ik tegenover elkaar. De avond wordt
gevuld met fraaie anekdotes. Als hij het woord neemt over de Camino, fonkelen zijn
ogen. De Camino betekent voor hem een culturele, sportieve en culinaire ontdekkingsreis,
maar boven alles is de Camino voor hem een periode van reflectie. André is een
man die zichzelf op latere leeftijd gevonden heeft. Hij vertelt dat hij nu op drie
kwart van zijn leven is en dat het tijd is om pas op de plaats te maken om terug te
blikken en vooruit te kijken. André reflecteert over zijn werkende leven,
zijn familieleven en over een vrede die hij de laatste jaren heeft gevonden. Hij
wil de camino nu doen, nu hij 64 jaar is. Misschien kan hij het zich niet permitteren
om nog een jaar te wachten. Naast een begenadigd verteller is André ook een meer
dan uitstekende luisteraar. Ik merk dat persoonlijke, zware issues in zijn aanwezigheid
lichter aanvoelen. Zonder dat hij met panklare oplossingen komt, voel ik dat hij een
breed scala aan stemmingen, zowel hele goede als meer gevaarlijke, herkent. Zijn
stralende ogen lijken te zeggen dat hij niet lijkt te twijfelen dat alles wel goed
komt.
Dag 29: Astorga - Puerto de Cruz de Fer - Molinaseca - Ponferrada - Villafranca del Bierzo - O Cebreiro 116 km
Alles klopt vandaag. De Montes de León (bergen van León) baden zich in de
vroege ochtendzon. Het is perfect zonnig, windstil weer. De temperatuur is nu nog
aangenaam en de koele lucht voelt brandschoon. Van Astorga voert de smalle weg langzaam
omhoog in de bergen. De hogere gedeeltes van de Montes de León zijn vrij vlak.
De heideachtige vegetatie staat in volle bloei en kleurt de wereld om me heen paars.
Vlak onder de top fiets ik zelfs langs een sneeuwveld.
Ik ontmoet André wederom. Samen halen we een Canadees echtpaar in dat ik ken van Astorga en
even later ontmoet ik Hermann en Kristel die ik in de herberg van León heb ontmoet.
Ik realiseer me hoe zeer het samen zijn met en tussen de pelgrims mijn leven heeft verrijkt
en hoeveel warme gevoelens al deze lieve mensen hebben opgeroepen. De moeilijke tijden
uit het recente verleden lijken ver achter me te liggen. Ik bedenk me dat de Camino
een soort reset is geweest, een ontdekkingsreis naar waardevolle innerlijke fundamenten
om de toekomst op te bouwen en ook het afbreken en opruimen van de fundamenten die niet
meer bestand zijn voor een nieuwe toekomst.
De afdaling van de Puerto de Cruz de Fer is steil en leidt door een aantal authentieke
bergdorpjes. André en ik fietsen samen door naar het dorpje Molinaseca en
verder door naar Ponferrada. Daar zeggen we vaarwel. André zegt me niet te
willen afremmen. Dat is geen probleem voor me maar André is vastberaden.
Ik vervolg mijn route en beklim met stevige wind in de rug de Puerto de Pedefrito O
Cebreiro. De pas vormt de grens met de meest westelijke regio van Spanje: Galicië.
Na een lange klim bereik ik de pas, waarna de weg nog verder doorklimt naar het Keltische
O Cebreiro. Het dorp lijkt niet op andere plaatsen in Spanje. De huizen hebben een
hoog Asterix- en Obelixgehalte. Deze zogenaamde 'Pallozas' zijn ronde hoeves van grote
grijze stenen met grote strodaken. De kerk stamt uit de negende eeuw na Christus
en behoort daarmee tot de oudste kerken van Spanje.
Het dorp ligt op de heuvelrug en heeft schitterende uitzichten over Galicië maar
ook terug over Castilië. Ik krijg van een echtpaar een bijna volle fles wijn omdat
ze de wijn niet op kregen. Op het uitzichtpunt deel ik de fles wijn met twee jonge
Françaises. Beide jongedames studeren geschiedenis in Bordeaux. Ik moet lachen om
de vrolijke onnozelheid van de meisjes. Met zijn drieën drinken we om beurten uit
de fles omdat geen van ons glazen bij zich heeft. Het is een snoezig gezicht om de meisjes
onwennig uit de fles te zien drinken.
Dag 30: O Cebreiro - Triacastela - Samos - Sarria - Portomarín - Palas de Rei - Melide 112 km
Ik woel me nog maar een keer om. Ik overnacht met twee medereizigers op de grond
van de keuken van de herberg. Ik zag een groot voordeel in het feit dat ik hierdoor
met slechts twee mensen in een vertrek lig en daarmee is de kans op gesnurk klein
ten opzichte van een volle ruimte met veel collega-pelgrims. De realiteit trekt zich
helaas niets aan van dergelijke statistische bespiegelingen. Beide kamergenoten zijn
verwoede snurkers.
Ik ben blij als de eerste pelgrims om zes uur opstaan. Ik weet niet hoe snel ik de
kamer ontruim om maar van de menselijke zaaggeluiden af te komen. Ik neem afscheid
van de Françaises en vermoeid ga ik van start.
Lange tijd blijft de weg op hoogte, ver boven de vallei. Er ontvouwen zich steeds
nieuwe uitzichten onder steeds nieuwe gezichtshoeken. Na een laatste korte klim bereik
ik de laatste col van de Camino. In het cafeetje op de pas bestel ik een koffie om
mijn slaaptekort te overschreeuwen. De barvrouw heeft ook haar dag niet. Of misschien
heeft ze haar incarnatie niet. Tot drie maal toe komt ze terug met de vraag wat ik
ook al weer besteld had. Ondertussen word ik met een onafgebroken stroom gekanker
deelgenoot gemaakt van het weinig glamoureuze leven van deze niet al te mooie vrouw
op middelbare leeftijd. De samenvatting is dat ze zelf niks verkeerd heeft gedaan en
dat het allemaal de schuld is van de anderen. Na twintig minuten wachten krijg ik eindelijk
de koffie, waarvan een derde in het kopje, een derde op de schotel en na een wilde beweging
een derde op mezelf beland.
Het heuvelachtige landschap is erg groen, zeker in vergelijking met het woestijnachtige
landschap van Castilië. De dorpen zijn stil en hebben een introverte sfeer, dit
in scherpe tegenstelling tot de uitbundige, levenslustige sfeer van de rest van Spanje.
Een grijze mist hangt over het land waardoor de sfeer wel erg verstild is. De Keltische
Visigoten hebben het Christendom in Spanje verbreid. Het is dit Keltische element dat
sfeer en karakter van de streek bepaalt.
Vanaf Saría gaat het fietsen moeizaam. Na een gemiste afslag kom ik terecht
op een parcours dat het WK veldrijden niet zou misstaan. Moeizaam in de pedalen staand
sleur ik me een weg naar voren over de steile hellingen van zand, grind en modder.
Alsof dat nog niet genoeg is, wordt het leven me zuur gemaakt door onbeschofte
strontvliegen die vlak voor mijn mond en neus blijven zigzaggen.
Ook na het uurtje veldrijden blijft de koers zwaar. Het Galicische deel van de camino
wordt gekenmerkt door opvallend steile klimmetjes. Santiago nadert nu snel. Er is plaats
in de herberg van Melide. Slechts vijftig kilometer scheidt me nog van Santiago...
In het restaurant van Melide dineer ik met een vijftigjarige Belgische loper. Hij zit
er goed doorheen. Hij heeft vandaag een deel van de route met de bus gedaan nadat hij
gisteren door zijn enkel is gegaan. Hij vertelt dat hij in eerste instantie veel
spullen bij zich had. Naast zijn rugzak sjouwde hij rond met nog twee draagzakken.
De draagzakken heeft hij moeten achterlaten. De rugzak bleef echter pijn doen. Daarom
heeft hij de hitte van de Meseta doorstaan met twee truien aan om de pijn te verlichten.
Als ik uitleg dat een rugzak afgesteld kan worden opdat het gewicht rust op de heupen
in plaats van op de schouders, blijkt dat nogal een eye-opener te zijn. Wat me van
dit verhaal nog het meest verbaast, is niet zo zeer dat hij zo veel inschattingsfouten
heeft gemaakt, maar dat vijftig kilometer voor Santiago niemand hem geholpen heeft.
Zijn Camino had zo veel minder grimmig kunnen zijn. In de herbergen is me opgevallen
hoe tussen groepen lopers de sfeer verschilt. Vaak ontstaan groepen die met dezelfde
snelheid lopen en zodoende min of meer samen de Camino volbrengen. Zo ontstaan diverse
karavanen. Vaak ontstaat binnen een karavaan een soort karavaanleider zoals Kees in Santo
Domingo de Calzada. Goed georganiseerde karavanen weten ontzettend veel problemen samen
op te lossen. De karavaan die ik in Melide aantref heeft echter de cohesie van droog
zand.
Dag 31: Melide - Santiago de Compostela 50 km
Nog vier kilometer te gaan. Bovenaan de klim moet ik Santiago kunnen zien liggen.
Dan roept uit een hotel een negerin. Ze zegt op onvriendelijke toon dat ik naar binnen
moet komen. Verbaasd vraag ik wat er aan de hand is. Ik hoef het eigenlijk al niet
meer te vragen. Ik zie dat er met grote roze neon letters "Love" op het hotel staat.
Een vrouw in een kort rokje vraagt me of wat sweet lovin' wil. Ik geloof niet dat
dit het type liefde is dat me naar Santiago leidde. Vlak voor Santiago zal ik me toch
niet op zo'n clichématige wijze van mijn doel laten afleiden...
De weg draait naar links. Nog een bocht en ik sta op de laatste heuvel voor Santiago.
Ik draai naar rechts. Nog maar honderd meter... Ik zie vier fietsers van de
overzijde mijn richting op fietsen. Het zijn de vier Belgisch veteranen met
wie ik in de Rioja heb gefietst. Ze schreeuwen dat ze Santiago bereikt hebben...
ze hebben geen tijd... moeten haasten om het vliegtuig naar België te halen.
Dan zijn ze uit het zicht verdwenen. Ik kijk naar voren en daar ligt de stad,
beneden... Santiago... en de kathedraal met de botten van de discipel Jacob.
Ik laat mezelf naar beneden gaan. Binnen een minuut ben ik beneden in Santiago,
rijd het oude centrum in. Ik loop nu verder. Het is te druk om te fietsen. Met de
fiets aan de hand loop ik door de drukke mensenmassa's heen. Ik betreed de Via Sacra,
die me via het Praza do Immaculada naar het voorportaal moet brengen. Ik voel me
opgenomen in iets dat veel groter is dan mijn eigen leven. Mijn eigen kleine
levensbron is verbonden met en opgenomen in een eeuwenoude stroom van pelgrims,
een historische stoet van duizenden reizigers, avonturiers, zoekenden, gelovigen,
heiligen en misdadigers die me reeds voor zijn gegaan. Ik voel me verbonden met mensen
van allerlei komaf, geloof en oriëntatie, met de stoet van mensen die nu op weg
is naar de kathedraal, mensen die ik op dit moment om heen zie, maar ook met al die
mensen die op dit moment nog onderweg zijn of die nog op weg gaan. Ik draai met de
stoet mee en loop nu over de Pórtico de Gloria, recht op de kathedraal af die
voor ons opdoemt. Een traan rolt over mijn wang, een enkele traan. Dan treed ik de
kathedraal binnen. In het portaal is op armhoogte een centimeters diepe inham ontstaan
door de honderdduizenden mensen die de kathedraal aantikken bij het betreden. Ik
zie mezelf ook met mijn hand het portaal aantikken. Dan ben ik binnen.
Dag 32: Santiago de Compostela - Negreira - Corneira - Corcubión - Cabo Finisterra 102 km
Dit was het. Ik heb Compostela gehaald. Maar wat nu? Is dit het einde? Ik ben niet
zeker. Ik besluit de zaken nog even in overdenking te nemen. Ik zal ondertussen
naar Kaap Finisterra fietsen, de meest westelijke plaats van Spanje.
Het is 11 uur als ik Santiago verlaat in grijs, mistig weer. Als ik de stad ben
uitgefietst, ben ik weer in introvert Galicië. Het gebied ten westen van Santiago
is zelfs nog meer verstild en verlaten dan ik de laatste dagen in Galicië gewend
was. De donkere, sombere tinten van de begroeiing roepen een mysterieuze, afstandelijke,
zelfs een beetje angstaanjagende, sfeer op. Het landschap is desolaat en zo zijn de
dorpen. Elke nederzetting bestaat uit donkergrijze huizen, die verspreid om een
simpele donkergrijze kerk heen staan. De kerken zijn gebouwd in een soort romaanse
stijl, basaal en spaarzaam aan ornamenten. Bij de kerk is een kerkhof die doorgaans net
zo groot is als de nederzetting zelf.
Het heuvellandschap wordt steeds ruiger. En de wegen worden steeds smaller en obscuurder.
Ik ben veelal moederziel alleen. Op de verlaten wegen is geen mens te zien, maar Jezus
is overal. Her en der in het landschap staan kruisen met aan weerszijden de twee
krachtigste Christelijke symbolen. Aan de ene kant is Jezus Christus aan het kruis
afgebeeld, aan de andere zijde de Heilige Maagd met de Zoon in haar armen. Het geloof
in deze streken is kernachtig, zonder de opsmuk die elders in het land zo vanzelfsprekend is.
Er hangt een donkere, mysterieuze sfeer over het land en de dorpen. Het landschap is
geheel ondergedompeld in de dichte, ondoordringbare mist. Elk geluid wordt gedempt
in de mist die over de heuvels en valleien hangt. Alleen het geluid van blaffende
honden dringt door de mist heen. Als ik door een nederzetting fiets, word ik
wantrouwig aangekeken. De weinige mensen op straat groeten me niet. Het is stil
op straat. Niemand zegt iets. Op de camino was ik gewend om elke voorbijganger te
groeten en iedereen groette terug. In de dorpen van Galicië lijken mijn woorden
op te lossen in de mist. Het enige contact heb ik met honden. Regelmatig word ik
achtervolgd en opgejaagd door de viervoeters. Eenmaal word ik minutenlang achtervolgd
door twee kleine keffers met opvallende, onnatuurlijk scherpe slagtanden, wellicht
door het baasje bijgeslepen. Met overslaande blaf van opwinding rennen ze enkele
centimeters achter mijn hiel aan, de ene achter mijn ene voet, de andere achter de
andere voet. Als een van de honden op het idee komt om te bijten, zal ik vermoedelijk
nooit meer kunnen lopen. Of fietsen. Ik voel me niet alleen onwelkom bij de mensen,
ook de honden moeten me niet.
De laatste heuvels voor de zee zijn slechts spaarzaam begroeid. Enkele kilometers
voor de kust bereik ik de 'grote weg' die min of meer de kust volgt maar hiet toevallig
wat verder van de kust ligt. Na een korte afdaling bereik ik de Atlantische Oceaan.
In Céa vind ik een bakkerij waar ik eindelijk iets te eten kan kopen. Ik doe
mijn bestelling bij een vrolijk, zoet lachend meisje. Het voelt als een grote
opluchting om menselijk contact te hebben na de oversteek van de desolate binnenlanden.
Het is de eerste mens in vele uren die ik heb zien lachen. Het voelt als balsem op de
ziel dat er weer gelachen mag worden.
Het is nu niet ver meer naar Kaap Finisterra. De Kaap is een landtong met een rotsachtige
heuvel dat met een smalle landengte is verbonden met het vasteland. Ik bereik het
dorpje Finisterra, van waar ik over de rotsen naar het meest westelijke puntje van
Spanje loop, naar het letterlijke einde van de wereld. Aan het einde van de wereld
beukt de oceaan tegen de rotsen, waarbij het water meters hoog opspat. Enkele meters
boven de kolkende zee staat een visser, wiens zwarte silhouet afsteekt tegen de zee
en de hemel.
Er zijn een paar andere gasten in de herberg van Finisterra. Een pelgrim uit Barcelona
heeft gemiddeld tussen de vijftig en zestig kilometer per dag gelopen op weg naar Compostela
en heeft vervolgens in twee dagen naar Finisterra gelopen, wat op een zelfde gemiddelde
neerkomt. De jongeman is nog geen vier weken onderweg. Samen met een Braziliaanse
en een Italiaanse pelgrim gaan we uit eten in een van de visrestaurants, waar we in
diverse talen onze ervaringen uitwisselen.
Terug in de herberg ontmoet ik het Deense meisje Helene en Elena, een Italiaans
meisje. In een kleine, slechts met een enkele kaars verlichte kamer spreken we op
gedempte toon tot elkaar. De andere gasten slapen al. Ik tref het weer eens met
wederom uitstekend gezelschap. Zowel Elena als Helene zijn jonge vrouwen met kort haar.
Beiden zijn alleen op reis, maar beide vrouwen zijn buitengewoon openhartig en zijn
onderzoekende zielen. Frappant is dat beide vrouwen zo veel met elkaar gemeen hebben
dat ze eigenlijk ook dezelfde naam hebben, aangezien Elena de Italiaanse variant is van
Helene. Helene is de meest doorgewinterde reiziger van de twee. Ze heeft onder meer
een trektocht gemaakt rondom de Mount Kailash in Tibet, het ultieme heiligdom voor
de Tibetaanse Boeddhisten, maar ook voor hindoes een belangrijke plek.
Het is al laat in de nacht als Elena naar bed gaat en Elena en ik achterblijven.
Ze is een van de meest open en kwetsbare mensen die ik ben tegengekomen. Ze is zo
lief dat ik me soms bijna opgelaten voel. Ze praat in klimmende toonladders, haar zinnen
steevast vragend beëindigend. Haar fonkelende ogen zijn al even kwetsbaar. Vragend
kijkt ze me aan. Ze is van plan om in haar eentje door de negorij naar Santiago te
lopen. Ik merk dat ik me bezorgd voel en ik weet niet goed of ik het haar moet afraden
of dat ik er vertrouwen in moet hebben dat het allemaal goed zal komen.
Dag 33: Cabo Finisterra - Corcubión - Carnota - Muros - Noía - Padrón 120 km
's Ochtends na het ontbijt drink ik in een café koffie met Elena en een Braziliaanse
vrouwe van middelbare leeftijd, ook al een fantastische persoon. Elena en ik zijn allebei
een beetje stil en zodoende is de Braziliaanse vrouw continu aan het woord. tegelijkertijd
voelt ze ook dat er een bijzondere sfeer is tussen Elena en ik en ze laat ons nadat
ze haar koffie op heeft. Elena vraagt me of ik zin heb om mee te wandelen in de Alpen of
in de Andes, waar ze heel graag naar toe wil. Ze blijft vandaag nog in Finisterra en
zal morgen terug lopen naar Santiago. Met zijn tweeën lopen we terug naar de herberg,
waar mijn fiets al gepkt is en klaar voor vertrek. Razendsnel probeer ik het gevoel in
mijn hart te peilen, wil ik bij haar blijven of wil ik doorgaan? Ik voel een speciale band,
maar ik ben niet verliefd, in ieder geval nu nog niet. Toch heb ik veel zin om te blijven
maar zou dat niet opgevat kunnen worden dat ik verliefd ben? Als we voor mijn fiets staan,
heb ik nog steeds geen knoop doorgehakt. Met zachte stem, op bijna verontschuldigende toon,
vraagt ze of ik nog een dagje wil blijven. Mijn hart wordt nog steeds heen en weer geslingerd
zonder dat de wijzer uitslaat. Zonder dat ik tot een beslissing ben gekomen, komen er toch
woorden over mijn lippen:
>>> Ik vond het heel fijn om hier vannacht en vanmorgen met je te zijn, maar ik moet door.
Ik heb het gevoel dat de pelgrimage nog niet af is en dat ik door moet gaan.
Ik heb meteen maar de andere knoop doorgehakt: of ik al dan niet ga doorreizen en
zo ja, waar naar toe. Ik heb besloten om verder te fietsen naar het Zuiden van Spanje.
Als een kind zo blij trek ik voort, het land aan de ene kant, de zee aan de andere kant.
De kustlijn is grillig en biedt afwisselend decor. Kale bergen maken plaats voor lieflijke,
met pijnbomen begroeide hellingen, welke weer plaats maken voor steile kliffen. Af en toe
doorkruis ik kleine vissersdorpjes met wit geverfde huisjes. De zeelucht, de meeuwen
en de vissersbotem, dit is Galicië op zijn best.
Ik zal voorlopig op Salamanca koersen. Hierbij wil ik door noordhoek van Portugal doorkruisen.
Vanaf Salamanca zal ik naar het zuiden fietsenrichting Granada, om van daaruit de Sierra
Nevada over te steken. Vanuit Andalusië zal ik vervolgens terug vliegen. Dat zal betekenen
dat als alles goed gaat, Málaga of Sevilla het eindpunt zal worden.
Bij Noía laat ik de zee tijdelijk achter me. Via een obscure doorsteek fiets ik
richting Padrón. Na een uur pas bedenk ik dat ik continu zwaar aan het klimmen ben.
Jammer dat ik niet altijd met zo'n naïve instelling bezig ben. Ik ben
toch te vaak bezig met kilometers en snelheden, statistische informatie die doorgaans
volkomen onbelangrijk is. Op de Camino heb ik vele fietsers gezien die zelfs gewapend
zijn met gedetailleerde kilometer-voor-kilometer informatie inclusief volledige hoogteprofielen
van alle kleine en grote klims. De goed voorbereide reizigers zien letterlijk en figuurlijk
al weken van tevoren op tegen de grote klims, waar de niet voor bereide naëeveling
onnozel aan het werk gaat, achteloos de sleutelpassage overwinnend.
In het kleine stadje Padrón klop ik aan bij de plaatselijke herberg van de pelgrimsroute
vanuit Sevilla. De herberg wordt gerund door twee jongedames. Ze vragen de oren van mijn hoofd.
Behalve drie Duitse meisjes hebben ze geen gasten. Ik zorg dan ook voor een welkome
opvulling van de leegte. Een van de meisjes zegt brutaal dat ik mooie ogen heb. Ze wil
een fotomodel worden, zegt ze. De drie medegasten zijn Duitse meiden uit Schwaben.
Een van hen werkt in een kinderkliniek in Palencia. Alle drie zijn tegendraads en heftig
giebelend. Wederom worden de oren van mijn hoofd gevraagd. Tegen twaalf uur ga ik moe
maar voldaan naar bed.
Dag 34: Padrón - A Estrada - Soutelo - Orense 117 km
Een lange, zware dag met veel tegenwind en veel klimwerk brengt me in Orense. Wat
overnachtingen betreft blijf ik me richten op herbergen voor pelgrims. In het
binnenland van Galicië zijn bijna geen campings. Hotels zijn er wel, maar dat
tast voor mij het 'low profile' karakter van de tocht te veel aan. In Orense lukt
het me echter niet om een herberg te vinden. De route vanuit Sevilla is duidelijk
veel minder begaan dan de Franse camino. Waar de herbergen aan de Franse camino
door de veelvuldige richtingwijzers vrijwel niet mis te lopen zijn, daar is in
Orense niemand die me kan vertellen hoe ik de herberg kan vinden. Na talloos vergeefs
vragen in de omgeving van de kathedraal schiet ik een politieagent aan. Tot mijn
verbazing weigert hij me te helpen. Als ik naar de weg vraag, wuift me weg als een
lastige vlieg. Uiteindelijk weet een vrouw me te vertellen dat ik naar het Franciskaner
klooster moet, dat buiten de stad ligt.
Ik ben de enige gast in de herberg. Ik moet om 8 uur terug in de herberg zijn. Dat
belooft een saaie avond te worden. Mijn bezichtigingstochtje door de stad blijt nog
minder te bevallen dan de kale muren van het slaapvertrek. Voorlopig dieptepunt is
het bezoek aan een kruidenierszaak. Als ik niet direct weet wat te bestellen, blaft
de onbehouwen man achter de kassa me af. Geschrokken van de agressie wijs ik maar iets
aan en denk intussen na wat ik echt wil. De man wordt echter agressief. Hij wil peseta's
zien. Nu!! Ik probeer in het Spaans uit te leggen dat ik probeer te kiezen wat ik wil hebben.
De man is duidelijk niet behept met de compassie van bijvoorbeeld Moeder Theresa.
Hij loopt rood aan van woede. Buiten zinnen brult hij "Peseta's!!!" en dreigt zelfs
met de politie. Na mijn recente ervaring met de politie hier besluit ik hem maar
zijn zuur verdiende peseta's te geven en druip af. Het absolute dieptepunt moest
toen echter nog komen.
Op het plein bij de kathedraal eet ik brood met de smakeloze Spaanse kaas die ik juist
in de kruidenierszaak had gekocht. Het is hier dat ik geconfronteerd word met een
droevige scène. Een kleine man wordt aan de arm meegevoerd door een vrouw. Ze jaagt
de machteloze man voort, links en rechts hard op zijn hoofd inslaand. Zoals een heldere
nachthemel bezaaid is met sterren, zo is het gezicht van de broodmagere vrouw vol met
puisten.De ogen van de vrouw zijn versteend van liefdeloosheid. Ze geeft de
man nog eens een harde klap als hij te langzaam loopt. Diep gebogen van schaamte ondergaat
de man alles, de ogen zonder focus naar de onderwereld gericht.
Dag 35: Orense - Celanova - Trasmiras - Verín - Chaves (Portugal) 128 km
Het fotomodel uit Padrón zei al dat ze Orense niet leuk vond. Dat geldt zeker
ook voor mezelf. Ik verlaat Orense zo vroeg als maar mogelijk is. Ik neem
niet eens de tijd om te ontbijten. Ik wil hier weg. Een grote weg leidt uit de stad.
Ik ben opgelucht als ik na anderhalf uur Celanova bereik, een klein, vriendelijk
stadje in de heuvels. Na het verlate ontbijt trek ik door naar de Portugese grens.
Er is onderweg nog een speciaal moment als ik ineens uitzicht heb over het brede
rivierdal van de Rio Támega, een paar honderd meter lager in de diepte. Ik
steek de Portugese grens over en bereik de camping van Chaves.
Ik dineer in een wegrestaurant. Ik raak er aan de praat met een Portugese vrachtwagenchauffeur
uit Porto. Zijn zoon blijkt ook te fietsen. Als we mijn plannen voor de volgende dag
op de kaart doornemen, schudt hij nee met zijn vinger.
>>> No. No good. Heel, heel, heel veel bergen.
> Ha, leuk!
>>> Nee, niet leuk. Er is geen meter vlak!
> Ik denk toch dat ik het leuk ga vinden...
>>> Je bent "loco"!
Als ik hem in de ogen kijk, heb ik echter het gevoel dat hij wel degelijk de charme
van mijn queeste doorvoelt.
Dag 36: Chaves - Rebordelo - Vinhaís - Bragança 115 km
Trás Os Montes is een prachtige maar erg arme provincie. De vervallen huizen
worden nog ternauwernood bij elkaar gehouden. De grote gaten in de muren en de daken
worden gedicht met stukken spaanplaat. Kleine gaten worden gedoogd. Is Spanje
twintig jaar achter op de rest van Europa, dan ligt Portugal veertig jaar achter.
De dorpjes in Trás Os Montes, de meest noordelijke provincie van Portugal, hebben
een mooie melancholische sfeer. De tijd lijkt te hebben stil gestaan en niemand lijkt
van plan om daar iets aan te doen. In de nauwe straatjes van de dorpen speelt het
lome leven zich af. Een oude vrouw in rouwzwart is aan het breien. Een scholier
loopt terug naar huis. Een vrouw staat voor de deur, wachtend tot haar dochter thuis
komt van school. Een oude vrouw baadt in de zon voor de kerk. Niemand maakt zich
hier druk. Het hoeft ook allemaal niet snel. De ezel is hier nog altijd een volwaardig
transportmiddel.
De dorpen die ik passeer, lijken verlaten. Mensen zie ik niet. Als ik in een van
de verlaten dorpen een café in stap om iets te eten te regelen, blijkt dat
het dorp helemaal niet verlaten is. Het café zit vol mannen die me zwijgend
aankijken. Een vreemdeling hebben ze hier nog nooit gezien. Als ik in het Spaans
wat broodjes bestel, zijn de mensen opgelucht. "Het is een Spanjaard", wordt
gefluisterd.
In okergeel, terracotta, oranjerood en donkergroen strekt het heuvelland zich uit
naar alle kanten. Het noorden van Portugal wordt ontwaterd door de Rio Douro en
diens zijrivieren, die zich diep insnijden in het plateau. De weg van Chaves naar
Bragança leidt door het bergachtige terrein van deze regio. Op de steile flanken
van de rivierdalen is in de loop van jaren een systeem van kleine terrassen gebouwd.
Dorpen liggen veelal honderden meters boven de smalle vallei. Soms voert de weg
door de vallei, soms leidt de weg over een kam van de heuvels, altijd is de omgeving
schilderachtig. Ook de geurzintuigen worden verwend. Er staan veel zoet geurende
mimosa's langs de weg.
De uitzichten over de schilderachtige landschappen worden nog beter als ik het
Parque Natural de Montesinho bereik, waar de bergen nog wat hoger zijn. De diepe
geur van mimosa blijft me vandaag vergezellen. Alleen daarvoor is de regio een
omweg waard. Het is een lange, vermoeiende maar erg mooie dag geweest als ik de
camping van Bragança bereik.
Op de camping van Bragança leer ik Hank en Hanneke kennen. Hank is fysiotherapeut
en schreeuw-het-er-maar-uit-psycholoog. Hank daagt uit en nodigt uit om open te
zijn, waar hij goed in slaagt, te meer daar hij zelf ook erg open is, goed kan
luisteren en een zachte, milde perssonlijkheid heeft. Hij wijdt me in in de wereld van
acupunctuur, chakra's, enniagrammen en wat dies meer zij. Hij vertelt dat hij met
zijn kennis over acupunctuur en het zenuwstelsel een brug probeert te slaan naar
geestelijke problemen van zijn klanten zoals die naar voren komen tijdens de
praatsessies. Hanneke werkt in een nieuwe wereldwinkel. In kort tijdbestek word ik
bijgepraat over de werking van enkele belangrijke "essentiële oliën".
Dag 37: Bragança - Milhão - Vimioso - Miranda do Douro 108 km
Het lukt me niet om de juiste uitvalsweg uit Bragança te vinden. Kwaad op mezelf
fiets ik stapvoets over de stroeve reuzenkasseien terug. De kasseien zijn hier drie
keer zo groot als in België, een ware marteling voor de fietser met zadelpijn.
Na veel ingewikkelde wendingen en omleidingen beland ik uiteindelijk op dezelfde plaats
waar ik een half uur geleden ook was. Geïrriteerd ga ik opnieuw op weg. Na vele
nieuwe wendingen en omleidingen doemt na een half uur opnieuw hetzelfde kruispunt
voor me op. Ik verlies mijn zelfbeheersing. Ik moet mijn agresie kwijt en aangezien
er niks voor handen is, geef ik mezelf een harde klap in het gezicht.
Ik realiseer me eindelijk dat ik uit een verkeerd vaatje aan het tappen ben. Ik
fiets naar het kruispunt en vraag simpelweg naar de juiste weg. De oude man legt
me uit hoe ik moet fietsen en na enkele minuten bevind ik me op de juiste uitvalsweg.
Vandaag leidt de route wederom door de bergen en dalen van Trás Os Montes.
Als ik zuidwaarts fiets, wordt het landschap droger. Dorpen liggen veelal niet
in de smalle valleien maar op de hoge tussenliggende plateaus. Het leven in de
dorpen is traditioneler dan ik in Spanje gewend was. Ezels en muilezels worden
nog altijd als transportmiddel ingezet. Het lijkt wel of de enige mensen op straat
in het zwart geklede weduwes zijn. Ik zie nauwelijks mannen op de verlaten straten.
Misschien wordt de absentie van leven veroorzaakt door de hitte. Het is niet alleen
heet maar ook vochtig. De lucht is grijs maar ik kan de zon door de wolken zien
(en voelen) schijnen. Ik ben opnieuw moe als ik de camping bereik. Miranda do
Douro is een mooi stadje met witte huizen. Ik kan Spanje zien liggen aan de
overzijde van de Douro, een van de grootste rivieren van het Iberische
Schiereiland.
Dag 38: Miranda do Douro - Almeida (Spanje) - Ledesma - Salamanca 98 km
De Meseta ligt als een golvende zee voor me. Het levensritme van Moeder Aarde
is laag op de Spaanse hoogvlakte. Slechts heel langzaam wordt de Meseta aangetast
door wind en water. Bezaaid over de Meseta liggen grote, hoekige stenen. Die
stenen liggen er vermoedelijk al vele duizenden jaren en zullen er nog vele duizenden
jaren blijven liggen. Hoewel Moeder Aarde hier niet bepaald vruchtbaar is, biedt ze
toch een voedingsbodem voor bomen en planten. Uit haar schoot rijzen eiken op en
keren weer terug in haar schoot. Al met al heeft de Meseta een taai en weerbarstig
karakter.
Met de auto over de hoogvlakte rijdend maakt het landschap een eentonige indruk. Toch heeft
het wel degelijk bekoring. Juist omdat het landschap zo leeg is, komen kleine details
goed naar voren. Vaak is de spontane compositie van de verschillende landschapselementen
fraai en geeft de toevallige rangschikking een grote ruimtelijkheid aan het landschap.
Als een moderne Santa Fé rijst Salamanca op uit de woeste grond. De stad heeft de
oudste universiteit van Spanje. Ook vandaag de dag is Salamanca nog steeds een van de
belangrijkste universiteitssteden van Spanje. Het centrum is in feite een groot
openluchtmuseum. Op korte afstand van elkaar staan twee grote kathedralen, de oude
universiteit en het Plaza Mayor, het grootste plein van Spanje. Daar tussenin en omheen
staan talloze renaissancegebouwen.
Net als Santiago de Compostela is de aanblik van Salamanca van een monumentale pracht.
Anders dan Santiago is deze niet statisch en verheven, maar juist heel levendig.
Althans in de namiddag en de avond. In de middag is er niets te doen in de hete
straten van de stad maar in de avond komt iedereen naar buiten en komt het leven
op gang. Ineens bevind ik me in een Fellini-achtige uitbundige sfeer. Een bonte
zee van mensen stroomt de binnenstad in. Overal zijn mensen. Mensen zitten in
groepjes bij elkaar. op banken. In parken. Op terrassen. Op de grond. Druk kwebbelend,
flanerend, verliefd aan elkaar hangend. Druk is de jeugd in de weer jong te zijn.
Dag 39: Salamanca-Las Veguillas-Linares de Riofrio-Béjar-Candelario 112 km
Het is de tweede helft van juli en ik koers recht op het zuiden af. Van nu af aan zal
ik elke morgen vroeg moeten opstaan om zo lang mogelijk te profiteren van de relatief
koele ochtendtemperaturen. Na twaalf uur is het echt heet en wordt het alleen nog maar
heter tot vlak voordat de zon weer ondergaat.
Over de vlakke Meseta rijd ik recht op de Sierra de la Peña de Francia af.
Vanuit het savanneachtige landschap zijn de groene bergen al van verre zichtbaar.
Bij een kruispunt ontmoet ik een pezige fietsveteraan. We fietsen dezelfde kant op en
houden elkaar gezelschap. De man blijkt Spaans veteranenkampioen te zijn. Hij heeft net
een trainingsstage in de Pyreneeën achter de rug en fietst nu naar zijn dochter,
die vijftig kilometer verderop woont.
Na vijftig kilometer nemen we afscheid. De weg begint direct te klimmen. Ik maak
me op voor een lange klim tegen de Sierra, maar binnen een kwartiertje sta ik al
op de pas. De hogere bergen ligen westelijker.
Gek genoeg is er wel een hele lange afdaling. Pas na een half uur dalen bereik ik
de bodem van de vallei van de Alagón. Aan de andere kant moet ik de honderden
hoogtemeters weer terug winnen en nog meer. Zo heb ik uiteindelijk toch de lange klim
waar ik rekening mee hield. Sterker nog, de klim is zelfs langer dan verwacht. Het plateau
aan de zuidzijde van de Alagón is een stuk hoger dan de noordzijde. Op het heetst
van de dag stoemp ik omhoog. Steeds verder. Na meer dan een uur klimmen ben ik eindelijk
boven op het plateau. Daar wordt het klimwerk vervangen door het opboksen tegen
de straffe tegenwind. De beloning is er naar. Ik kom in het fraaie stadje Béjar
op de top van een grote langwerpige rotspunt. Ik neem een paar uur rust in het
vriendelijke stadje en klim in de vroege avond nog een uur door naar het schitterende
witte bergdorpje Candelario, temidden van een even mooi berglandschap.
Dag 40: Candelario-El Barco de Avila-Parador de Gredos-Mombeltrán 111 km
De Sierra de Candelario baadt zich in een koperen licht. Zo vroeg in de morgen is het
landschap bijna onwerkelijk schoon. De lucht is heerlijk zuiver en fris. In een trance
steek ik de Sierra de Candelario over. Dat kost niet al te veel zweet. Ik fiets
veeleer om de Sierra de Candelario heen dan er overheen. Het gros van de klim heb
ik feitelijk gisteren al gedaan.
Na de Sierra de Candelario wacht een nieuwe bergrug, de Sierra de Gredos. In alle
dalen die ik doorkruis, hangt de onwerkelijke morgenschittering. Het bijzondere van
de sfeer dringt nog niet echt tot me door, lijkt bijna vanzelfsprekend. Vrijwel
gedachteloos fiets ik naar de zon toe.
De klim naar de Parador de Gredos is uitzonderlijk lang. Bijna vijftig kilometer
moeten worden overbrugd voordat ik boven ben. De klim is echter verre van steil. De
col doet zijn naam eigenlijk geen eer aan. De weg is niet bepaald het paradepaardje
van de Spaanse civiele ingenieurs. Enorme kraters zijn in de weg geslagen, waar deze ook
zonder deze kraters al beroerd zou zijn als gevolg van de vele scheuren in het wegdek en
de stenen op datzelfde wegdek. De lange, boomloze hellingen van de Sierra de Gredos
hebben nog altijd sneeuw op de toppen en doen me denken aan hoe ik met Tibet voorstel.
De tweede pas over de Sierra de Gredos is al niet veel moeilijker dan de eerste. Was
de eerste erg lang maar nooit steil, de tweede is wel steil maar weer erg kort.
Het resultaat is dat ik veel eerder de bergen heb overgestoken dan verwacht. De
afdaling van de Siera de Gredos is lang en spectaculair. In een steile afbreuk valt
het terrein met steile rotswanden de diepte in. Met vele bochten slingert de weg
zich door de bergen naar beneden. Na de lange afdaling fiets ik niet verder dan
Mombeltrán, om zo lang mogelijk te genieten van de bergen. De komende dagen
zullen weer vlak zijn.
Dag 41: Mombeltrán-Talavera de la Reina-Cebolla-Toledo 132 km
De vlakte om me heen bestaat uit niets dan okergele tot okerbruine kleuren. Tientallen
kilometers lang. Slechts her en der doorbreekt een eenzame olijfboom het eentonige
kleurenspectrum. Slechts de kilometerpaaltjes laten zien dat ik me dadwerkelijk
verplaats in het landschap. Maar misschien zijn de kilometerpaaltjes ook wel
zinsbegoochelingen.
Na een eenvoudige, vlakke ochtendetappe biedt de middagetappe meer van hetzelfde.
Het enige verschil is dat de zon Moeder Aarde in de tussentijd aardig heeft opgewarmd.
Dit is de ultieme meditatie op niks. Thuis lukt het me normaliter niet om de
constante stroom van gedachtes te doorbreken maar in de hitte van het Taagdal heb
ik moeite om maar een enkele coherente gedachte te ontwikkelen. De zon brandt
genadeloos en bepaalt mijn hele wereld. Er is niets dan de hitte. Ondanks dat ik
een mentale staat heb bereikt dat me los heeft gesmolten van mijn ego en gedachtes,
voel ik me allesbehalve een verlichte Boeddha of Franciscus van Assisi. Aan de andere
kant kan ik ook niet stellen dat ik ontevreden ben over mijn beperkte gedachtenwereld.
Ineens heb ik de fysieke sensatie gebakken te worden in een oven. In de verte zie ik
het wemelen van hoge torens, kerken en hoge stadsmuren tegen de achtergrond van
de blauwe hemel. Ik begin nu zelfs fata morgana's te zien. Een minuut later zie ik dat
de middeleeuwse stad er nog steeds is. Ik heb Toledo bereikt! Ik vind een camping
met de ultieme beloning: een zwembad.
Op de camping maak ik kennis met Rob, die de afgelopen winter zijn vrouw heeft
verloren. Hij trekt alleen met zijn camper door Spanje. Hij vertelt dat hij de
plaatsen bezoekt die ze samen hebben uitgestippeld. Ik merk dat het hem troost om
over het verlies te praten. Ze is na een kort ziekbed gegaan. Na veertig jaar lief
en leed te hebben gedeeld, moet het verdriet immens zijn als hij thuis in zijn eentje
een maaltijd at of als hij in de klerenkast de kleren van zijn vrouw zag liggen. Het
weggeven van de kleren aan een inzamelorganisatie ten behoeve van de daklozen is een
bijzonder emotioneel moment geweest.
Dag 43: Toledo-Mora-Consuegra-Manzanares-Valdepeñas 177 km
Vandaag sta ik erg vroeg op. De eerste camping ligt 180 kilometer ten zuiden van
Toledo en vanzelfsprekend wil ik zo veel mogelijk van de afstand overbruggen onder redelijke
temperaturen.
Tijdens het fietsen gaan mijn gedachten doorgaans ongecontroleerd alle kanten op. Op
een of andere manier voelt dit beter en natuurlijker aan dan de iets meer gestroomlijnde
gedachtenproductie van het leven op kantoor of op de universiteit. Over het algemeen
is de gedachtendichtheid duidelijk lager dan thuis (hoewel de indrukkendichtheid natuurlijk
veel hoger is). Ik merk dat als ik in indrukwekkende landschappen fiets de inhoud
van mijn gedachten veelal buiten mezelf, extern, gericht is op de omringende wereld
en dat de perceptie in een saaier landschap reflectiever is. Contemplatief of meditatief
is de perceptie niet, aangezien tijdens het fietsen geen focus is van de gedachtenstroom.
Het fietsen kost teveel kracht om energie of aandacht over te hebben om de gedachten
effectief te bundelen en richten. In eerste instantie vond ik dat jammer, want dat leek
me bij voorbaat een van de mooie dingen van het reizen op de fiets. Nu ik al een aantal
weken op de fiets zit, dringt het steeds meer tot me door dat juist de afwezigheid van
het cerebrale innerlijke formuleren van gedachten zo heilzaam voelt, dat ik meer los van
mezelf lijk te staan en meer opgenomen in de mensen en de antuur om me heen.
Vanaf Toledo fiets ik in de richting van Granada. Dat betekent dat ik de hoogvlakte
van La Mancha moet oversteken. De route is niet zwaar. De Meseta is vrijwel vlak.
Een enkele eenzame heuvelrug breekt effectief de monotonie. Op een heuvelrug in
Consuegra zijn een groot aantal molinos te zien, de windmolens waar Don Quijote
mee in gevecht was. Een paar honderd jaar later doe ik feitelijk niet veel anders.
Ik fiets maar door over de vlaktes van La Mancha terwijl het steeds heter wordt.
De eenzame heuvelruggen zijn ondertussen verdwenen. Er is niets te zien. Het landschap
is simpelweg leeg. Voorbij Consuegra fiets ik vele kilometers lang door velden waar
druiven worden verbouwd. De druivenplanten zijn zo hoog dat ik niet over de velden
heen kan kijken. Er is niets anders te zien dan de weg voor me en de groene muur van
druiven aan weerszijden van de weg. Door de steeds toenemende wind en de hitte begin
ik zo langzamerhand erg moe te worden. Ik heb er dan ook al meer dan hondervijftig
kilometer opzitten als ik Manzanares bereik. Het is nu nog maar dertig kilometer naar de
camping van Valdepeñas. In een cafeetje drink ik maar liefst anderhalve liter
water en ik vul als mijn watervoorraden aan, aangezien ik na anderhalve liter
drinken nog steeds dorst heb.
Na een uur ga ik op we voor de laatste dertig kilometer. De hitte is intens. Door kale
akkers fiets ik naar het zuiden, van waar een stormachtige, zinderend hete wind tegen
me op beukt. Ik moet zweten als een otter, maar ik voel me kurkdroog. Vermoedelijk
verdampt het zweet onmiddellijk door de hete wind. Ik drink liters water maar plas
en zweet het er allemaal uit. Mijn lichaam is niet in staat om de vocht vast te houden.
Ik realiseer me dat ik een zouttekort heb. Door het vele zweten heeft mijn lichaam
geen mineralen meer die water kunnen vasthouden. Ik drink in de laatste twintig
kilometer liefst negen liter water zonder dat ook maar een moment de extreme
dorst gelest wordt. De laatste paar kilometer heb ik geen water meer. Mijn gehemelte
is kurkdroog en even later is mijn hele mond kurkdroog. Interessant maar buitengewoon
onplezierig is de gewaarwording dat ook daarna nog verschillende gradaties blijken te
bestaan in de mate waarin de mond droog is. Uiteindelijk bereik ik de camping van
Valdepeñas, waar ik minutenlang onder de kraan hang, alvorens me in te checken
bij de balie.
Dag 44: Valdepeñas - Almuradiel - La Carolina - Linares - Baeza - Ubeda 133 km
De grote snelweg waarover ik afdaal in Andalusië is waarschijnlijk niet de
best mogelijke introductie tot het land van de zon, olijfbomen, flamingo's, witte
huizen, flamencomuziek en mooie vrouwen. De absentie van witte huizen, flamencomuziek
en mooie vrouwen wordt enigszins overgecomposeerd door de andere karakteristieken.
Het landschap om me heen bestaat uit niets anders dan olijfbomen, die nog geen
millimeter schaduw geven. Maar bovenal is de zon present. Van het middaguur tot
de avond invalt, schuilt iedereen in de dikke muren van hun huizen voor de gloeiende
bol. Ik ben de enige Don Quijote die buiten is, een ongelijke strijd voerend met
de hitte. Alle mooie vrouwen zitten blijkbaar binnen, maar niet in witte huizen
want die tref ik in de eerste stad van Andalusië, Linares, niet aan. De flamencomuziek
is ook ver te zoeken. In het cafeetje waar ik koffie drink, zie ik een clip van een
liedje dat "Melancolia" heet. Een melancholisch gevoel roept dit slappe aftreksel
van MTV-pop echter geenszins op. Datzelfde geldt eigenlijk voor de omringende stad.
Linares heeft een prachtige naam, maar de poëtische schoonheid die de naam
in mijn verwachtingen heeft gekregen, vind ik niet terug in het veel te drukke
provinciestadje. La Carolina, dat ik daarvoor passeerde, was wel een aardig stadje,
maar niet het pittoreske witte stadje van mijn dromen.
Maar mijn eerste uren in Andalusië zijn zeker niet alleen maar kommer en kwel.
Ik heb een schitterend uitzicht over de diepe, brede dalen van de Guadalquivir en
de Guadalimar tegen een decor van twee gebergten met toppen van boven de tweeduizend
meter, de Sierra de Cazorla in het oosten en de Sierra de Alamdén in het zuiden.
De Sierra de Cazorla is het enige belangrijke bergmassief van Spanje dat ik deze reis
niet zal aandoen. De veel kleinere Sierra de Alamdén zal ik morgen oversteken.
Op de klim naar Baeza schroeft de zon de intensiteit nog eens extra op. Het lijkt
wel of ik van binnen zweet, dat ik aan het smelten ben. Is dat mogelijk? Niet alleen
mijn huid is scherp en pijnlijk van het uitgezwete zout. Als ik slik, lijkt er
zeewater door mijn slokdarm te gaan. Mijn organen beginnen op te lossen en ik begin
me helemaal wee te voelen. De echte frisheid is er wel af als ik Baeza bereik.
Baeza heeft een exotische, Moorse sfeer. De straten zijn stil tijdens de siësta
en er hangt een verstilde, melancholische sfeer. De stad is een klein juweeltje
maar er is geen camping. Ik besluit door te fietsen naar Ubeda. Daar blijkt echter
ook geen camping te zijn. Ik besluit, tegen mijn gewoonte, in een hotel te overnachten.
Ik ben nog nooit zo vies geweest in mijn leven. Toch word ik welkom ontvangen in
het prestigieuze driesterrenhotel. De marmeren trappen met ingebouwde lichtjes geven
de overnachtingsplaats duidelijk meer cachet dan de 43 voorgaande overnachtingsplaatsen.
Ook het ruime assortiment van zeepjes en mes-achtige attributen met veelal onbestemde
functie maakt een grote en vooral onwerkelijke indruk. Absolute gimmick van het
huis is wat mij betreft de verzegelde wc.
Dag 45: Ubeda - Jòdar - Guadahortuna - Iznalloz - Albolete - Granada 130 km
Ik sta weer eens in alle vroegte op om de middaghitte zoveel mogelijk te vermijden.
Vanaf Ubeda daal ik een paar honderd meter af naar de Guadalquivir. De rivier is hier nog
niet veel meer dan een modderstroompje. Aan de overzijde van de rivier klim ik naar
een nieuw plateau. Mooie panoramische uitzichten over het brede dal van de Guadalquivir
achter me worden overtroffen door een wild berglandschap met grote rotstorens voor me.
Tussen de steile bergruggen liggen brede, golvende valleien met olijfbomen. Tussen de
olijfvelden en omringd door de grillige bergen van de Sierra de Almadén ligt
het stadje Jòdar. In de straatjes verkopen de marktkooplui hun kleurige stoffen.
Boven de straten torent een rotspunt uit met een Moors kasteel. De sfeer van de
sprookjes van duizend-en-een-nacht verdwijnt niet na het verlaten van Jòdar.
De weg klimt verder tussen majestueuze kalksteenformaties die als kathedralen de
hemel in priemen. Pas vijftig kilomter na het oversteken van de Guadalquivir
sta ik op de pas. Het bergachtige landschap heeft plaats gemaakt voor een eindeloos
ogende hoogvlakte. Omdat ik op grotere hoogtes fiets, is de hitte niet zo
overweldigend als gisteren. Lange tijd blijf ik op min of meer dezelfde hoogte. Het
landschap wordt steeds vlakker en steeds droger. Zelfs de olijfbomen schitteren in
absentie.
Een lange, afwisselende route brengt me uiteindelijk op de snelweg naar Granada. Ik
had al vernomen dat er geen rustige achterafweggetjes zijn om Granada in te fietsen.
Ik doe dan ook geen moeite en fiets bij Albolete met de snelweg mee in de richting
van de stad. In de noordelijke buitenwijken verlaat ik de snelweg over een drukke
weg. Bij een bushalte vraag ik de richting naar de camping van Granada. Dertig mannen
en vrouwen beginnen door elkaar heen te praten, mij opzadelend met tegenstrijdige
mogelijkheden. Een blind meisje komt bij me staan en legt in een paar heldere zinnen uit
hoe ik moet fietsen. In het land van de eenogen is de blinde koning. Ze wijst
precies aan wat ik moet doen en ik rijd in een vloeiende lijn naar de camping.
Dag 46: Granada
Granada knettert van de contrasten. Aan de ene kant is Granada een groots opgezette,
modern ogende westerse stad met brede lanen zoals de gehele stad doorsnijdende,
Champs-Elysé'es-achtige Gran Via. Met vele supermarkten, banken en kledingwinkels
en met grote vestigingen van de Mac Donalds, Pizza Hut en Burger King lijkt het
centrum van Granada op andere middelgrote Europese steden. Aan de andere kant heeft
Granada ook een oosterse, Arabische, sfeer, een erfenis uit de tijd van de Moren.
Gedeeltelijk lopen deze werelden door elkaar heen. Op de winkelboulevards voor de
winkels stallen marktkramers kralen, shawls en bontgekleurde kledij uit, producten
waar ik daadwerkelijk sommige vrouwen en jongedames in zie rondlopen. Het belangrijkste
Moorse monument van Spanje bevindt zich in Granada. Het Alhambra is een ommuurd complex
van paleizen met tuinen die worden bevloeid met water dat uit de Sierra Nevada naar
het Alhambra stroomt. Zowel de minutieuze details van de patronen die in de muren
zijn aangebracht als de poëtische sfeer van de harmonische combinatie van bomen,
bloemen en waterpartijen van de tuinen maken de Alhambra tot een van de grote
hoogtepunten van Islamitische kunst.
De Alhambra is gelegen op een vlak plateau boven de stad. Tegenover de Alhambra ligt
een vergelijkbaar plateau, dat onderdeel is van de stad en geografisch gescheiden
is van de Alhambra door een klein kloofdal. Deze wijk aan de overzijde van de stad
was het laatste bolwerk van de Moren dat stand hield tegen de oprukkende Spanjaarden.
De Albaícin is gebouwd tegen de hellingen van de kloof en bovenop het kleine
plateau. Het is met het Alhambra het mooiste en meest karakteristieke deel van de
stad. Oude witte huisjes liggen tegen de steile hellingen aangeplakt en zijn omgeven
door prachtige tuinen, de zogenaamde carmens. Bovenop het plateau ligt een plein met
een admbenemend uitzicht op het Alhambra tegen het decor van de Sierra Nevada waar
de laatste zonnestralen overheen schampen. De magische zonsondergang over het Alhambra
deel ik met tientallen neo-hippies. Een jongen rookt een joint, een ander slaakt
guru-achtige taal uit over een nieuwe tijd die aanbreekt en een ander speelt met een
djembé een tegendraads ritme dat nog eens extra bijdraagt aan de buitengewone
sfeer van het moment, hoewel het voor geen meter klinkt.
Ik dineer in de benedenstad. Voor het eerst dineer ik later dan de Spanjaarden. Om
10 uur neem ik plaats in de pizzeria. Op de menukaart wordt een professor gequoot
die beweert dat pasta de grootste uitvinding van de mensheid is. Ik waardeer het dat
iedereen zijn eigen visie heeft op de wereld om zich heen en bedenk dat de uitspraak
wellicht ontlokt is na de nodige glazen wijn. Toch prikkelt de uitspraak de nieuwsgierigheid
zodanig, dat ik een pastamaaltijd bestel. Als ik met torenhoge verwachtingen begin te eten,
rijst het vermoeden dat de professor niet tot deze uitspraak is gekomen in dit restaurant.
De spaghetti is klef, taai en plakkerig en de saus is zo smaakarm dat het meer passend is
als begeleiding van Zweedse Ikea-balletjes dan als saus voor een Italiaanse pasta.
De maaltijd is ook kwantitatief nogal aan de zuinige kant. Dat komt niet goed uit, aangezien
ik morgen de monsteretappe naar de 3.400 meter hoge Pico Veleta in de Sierra Nevada
wil fietsen, de hoogste weg van Europa. Uiteraard is er geen fooi weggelegd voor de
ober, die met een zuur gezicht afdruipt naar de keuken.
Dag 47: Granada - Pico Veleta (3.400 m) - Mulhacén(3.482 m) - Capileira - Pitres 106 km
Het is volledig donker als ik mijn bagage inpak voor de zwaarste dag van de reis. Het is
zes uur in de morgen. Een heerlijke spanning tintelt door mijn lichaam als ik over de
lege straten van de slapende stad fiets. Van Granada op 700 meter hoogte is het een lange
weg omhoog naar de 3.400 meter hoge Pico Veleta. Ik fiets recht op de Pico Veleta en de
andere bergen van de Sierra Nevada af. Na veertig minuten bereik ik de uitvalsweg
en een paar kilometer later begint de klim. Het is een fijne klim, niet te zwaar.
Na twee uur bereik ik het wintersportoord Sierra Nevada. Zelfs in de zomer blijken er
gasten te zijn in de hotels van de betonnen stad. Boven het dorp begint het echte
werk. De weg is ineens veel steiler en ook de kwaliteit van de weg is nu aanmerkelijk
minder. Het asfalt bladdert flink af en het oppervlak is ruw met de nodige gaten.
Met een aantal vloeiende haarspeldbochten slingert de weg omhoog naar een zadel.
Op het zadelpunt is een berghut met mooie uitzichten over de bergen en valleien van
Andalusië. Er is een stevige storm opgestoken. De plastic stoelen op het terras
waaien steeds weg. Met een eenzame klimmer ben ik de enige gast. Het eten van de
sandwich wordt ons ernstig bemoeilijkt door langsvliegende stoelen. Het is een duivels
gevaarlijke onderneming waarbij we soms nog maar net op tijd kunnen wegduiken.
Voorbij de hut is de weg gesloten voor auto's. De weg begint nu uitdagender te worden.
De wind jankt en giert krankzinnig om me heen. Ik kan nog maar juist blijven zitten op
mijn fiets. Zoals zo vaak deze reis heb ik de wind frontaal tegen. Een uur lang kruip
ik als een slak zo traag omhoog. Ik houd rekening met buitengewoon grimmige
omstandigheden als ik straks een nieuw zadel bereik en ik echt in de slagzone
van de wind tercht kom. Misschien moet ik ook wel terugkeren vanwege de wind. Dat
zou jammer zijn na tweeduizend meter klimmen met een volbepakte fiets, maar als
de wind nog verder toeneemt, kan ik niet meer op de fiets blijven zitten. Als ik het
zadel bereik, staat er vanaf dat moment gek genoeg bijna geen wind meer. Vanaf het
zadel heb ik heb prachtige uitzichten over de Pico Veleta en de Mulhacén. De
laatste is de hoogste berg van Spanje. De eerste is niet veel lager en kan met de
fiets bereikt worden. Tegen twee uur in de middag is het zo ver en sta ik op de
top van de Pico Veleta.
Er zijn een boel stenen in de Sierra Nevada. Niet alleen de bergen bestaan uit stenen,
zelfs de weg die afdaalt naar de Alpujarras, is opgebouwd uit stenen. En niet de kleinste.
Het is over deze stenenbende dat ik naar beneden moet, aan de zuidzijde van het
massief van de Sierra Nevada naar de Alpujarras, de witte dorpen ver in de diepte.
Mijn banden zijn eigenlijk niet berekend op deze grote stenen. De weg moet in rap
tempo verslechterd zijn nu deze nu al de nodige jaren is afgesloten voor verkeer. Qua
landschap en beleving is de afdaling naar de Alpujarras een absoluut hoogtepunt.
Voordat de afdaling echt inzet, blijft de weg lange tijd op dezelfde hoogte, juist
onder de toppen van de Sierra Nevada. Pas voorbij de Mulhacén begint de weg
af te dalen. Het kost me twee uur hard werken voordat ik zo ver ben. De weg is
nauwelijks fietsbaar. Door de grote stenen heeft de fiets een autonome koers die
maar gedeeltelijk door mijzelf bepaald wordt. Elke steen heeft de potentie om het
stuur in een fractie van een seconde 90 graden te doen keren. Het resultaat is dan
dat de stuurpen zich met geweld in mijn maag boort of dat ik snel moet remmen om
niet van de weg te geraken. Door de noodrem boort de stuurpen zich dan alsnog in
mijn maagstreek.
Vlak voor de Mulhacén krijg ik een lekke band doordat ik geforceerd door blijf
trappen op een klimmetje en mijn fiets met grof geweld over en tegen de stenen laat
botsen. Staande onder de hoogste berg van Spanje besluit ik dat het een mooie
bekroning is om nog even naar de top te lopen. Ik ren naar boven omdat het al laat
is en omdat ik nog een lange afdaling te gaan heb en daarvoor ook nog eens een lekke
band moet plakken. Op de top zijn twee Spaanse klimmers en daarnaast tref ik een
oude steenbok die te vermoeid is om te vluchten. Ik heb alle mogelijkheid om foto's te
schieten.
Terug bij mijn fiets vervang ik de band en plak ik de band ook maar vast. Daarna
kan ik aan de echte afdaling beginnen. De weg naar beneden is lang maar beetje
bij beetje wordt de weg beter. Ik mag nu geen lekke banden meer hebben, want mijn
watervoorraad is niet meer op peil. Het zou me goed uitkomen als ik vandaag nog een
camping zou bereiken. Voorzichtig daal ik af om de schokken op de grote stenen zo goed
mogelijk te kunnen verteren. Na een slagboom wordt de weg gelukkig aanmerkelijk beter
en kan ik vaart maken. Behendig slinger ik naar beneden. Inmiddels bevind ik me onder
de boomgrens en is de weg nog weer wat beter.
Het is al laat als ik het asfalt bereik en even daarna fiets ik het eerste witte
dorp van de Alpujarras binnen, Capileira. Ik daal verder af en zie een bord van
een camping. Helaas moet ik weer klimmen om de camping te bereiken. Na twintig
minuten omhoog fietsen bereik ik de camping om 8 uur. Juist op tijd voor het diner,
want ik heb honger als een wolf.
Dag 48: Pitres - Pampaneira - Orgiva - Motril - Almuñécar - Nerja 95 km
Wat doe je als je op een fietsvakantie bent en je hebt geen zin om te fietsen? Dan
heb je een probleem. Ik heb vandaag verreweg het meeste zin om na te genieten van de
etappe van gisteren maar aan de andere kant heb ik zin om te zwemmen in de zee.
Ik sta pas laat op. Als ik slaapdronken uit mijn tent stap, staat de mooie Aly
voor mijn tent en vraagt me op de thee. Een aanbod dat ik niet af kan slaan. Volgens
goed Engels gebruik heeft ze een indrukwekkend assortiment verse thee bij zich.
Aly blijkt met haar moeder door Spanje te reizen. Ze heeft via internet een auto
gehuurd in Sevilla, die ze in Barcelona terug kan brengen. Nu zijn moeder Sally en
dochter Aly op weg naar Granada. Haar moeder was gisteren erg ziek, maar lijkt vandaag
redelijk te zijn opgeknapt.
Van Jim, een Scotsman op de camping, vernam Aly dat Orgiva de plek is om naar toe te
gaan. Door Jim wordt Orgiva de "cutting edge" van de Alpujarras genoemd. Met name
het feit dat er een "health food store" in Orgiva is, spreekt Aly tot de verbeelding.
Na teatime op de camping besluiten we dat er een tweede teatime moet komen in Orgiva,
deze keer met haar moeder. Ik zal met de fiets gaan, de dames met de auto. Omdat
de weg alleen naar beneden gaat, ben ik eerder in Orgiva dan de dames.
In een café tegenover de kerk wacht ik op Aly en Sally. Orgiva blijkt een Britse
kolonie binnen Spanje te zijn. Door de aanwezigheid van de Britse commune heeft het
slaperige stadje een zekere dynamiek gekregen. De betiteling "cutting edge" lijkt echter
wel een beetje te veel van het goede. Al met al hangt er een fijne sfeer en daar gaat het
om. Dan kijk ik ineens in de vriendelijk spottende blik van Aly die pal voor mijn neus
staat. Aly is een zelfverzekerde, bedachtzame vrouw. Heel anders dan haar emotionele
en impulsieve moeder. Sally legt onbewust een hand op haar hart als ze praat over muziek
waar ze van houdt. In korte tijd worden leven en werken van uiteenlopende musici als
Mahler, Van Morrison, Lou Reed, Beethoven en Eurythmics besproken. Ook Aly houdt erg
van muziek. Ze blijkt bovendien kunstig te kunnen batikken. Beide vrouwen lopen rond
in schitterende creaties van Aly. Aly doet net als ikzelf aan sportklimmen en werkt ook
af en toe in een klimhal. We kunnen wel uren doorpraten, maar tegen een uur of een
stap ik toch maar op de fiets en gaan beide vrouwen naar de Health Food Store.
Na een genoeglijk samenzijn trek ik verder. Wat te doen? Ik besluit naar Gibraltar
te fietsen om de Noord-zuid traverse van Spanje "af te maken". Waarschijnlijk zal ik
daarna naar Sevilla terug fietsen om van daar terug naar huis te vliegen.
Ik bereik de Middellandse Zee in Motril. De kustweg naar Málaga is erg druk.
De weg voert door enkele donkere tunnels met angstwekkend veel verkeer. Ik voel me
niet op mijn gemak nu een onafgebroken stoet stinkende auto's me met 120 kilometer
per uur passeert. Een tunnel van maar liefst twee kilometer lengte is het dieptepunt.
Ik weet niet eens of de auto's me kunnen zien met mijn iele fietslampjes. De route
is alleen al vanwege deze tunnel af te raden. Ik fiets er niet voor terug de Sierra
Nevada over maar als ik dit tevoren had geweten, had ik een andere route gekozen.
Verder is de route langs de Costa del Sol best aardig. In dit gedeelte zijn er
hoge bergen direkt achter de kust. Soms zijn er spectaculaire uitzichten over de
zee, die diep beneden ligt.
Dag 49: Nerja - Torre del Mar - Málaga - Alora - El Chorro 118 km
Ik tracht wakker te worden in een café in Nerja met een grote mok koffie voor
mijn neus. Op de televisie worden herhalingen van de stierenrennen en stierengevechten
in Pamplona uitgezonden. Na zeven weken fietsen ben ik niet meer ingesteld op wreedheden
zoals het zinloze afslachten van stieren. Het emotioneert me. Ik reken
snel af, terwijl op de televisie 'deskundigen' hun mening geven over het functioneren
van de toreadores. Zoals Hans Kraay over voetbal praat, zo keuvelen deze mensen
gemoedelijk over de barbaarse gewoonte van het duelleren met stieren.
De benen voelen nog altijd stijf van de oversteek van de Sierra Nevada. Het terrein
is gelukkig gemakkelijk. Van Nerja naar Málaga is de weg vlak. Bovendien staat
er een harde oostenwind, in de rug dus. De weg is niet alleen vlak maar ook saai.
Er zijn hier geen bergen die vanuit de zee omhoog rijzen zoals op het traject tussen
Motril en Nerja. Het achterland is vlak. Pas verder landinwaarts wordt het weer
bergachtig. De dorpen aan de zee rijgen zich aaneen. Ik ben de ene anonieme badplaats nog
niet uit of de volgende begint al. Na enkele saaie uren aan de Costa del Sol fiets ik
Málaga in, dat evenmin kan bekoren. Een lange rij betonbouw links en een lange rij
betonbouw rechts is het enige dat ik meekrijg van de grote kuststad.
Ik sla in Málaga af en trek landinwaarts de Valle del Sol in. Al snel voert
de weg langs lage heuvels en even later langs hoge heuvels. Het dal doet zijn naam eer
aan. Het is ziedend heet in het steeds nauwer wordende dal.
Vanaf enkele kilometers voor Alora is het landschap betoverend mooi met bizarre
rotsformaties in de meest curieuze vormen. Alora blijkt bovendien schitterend gelegen
op een plateau met een Moors kasteel op een uitstekende rotspunt. Na Alora wordt het
landschap alleen maar mooier. Er doemt een honderden meter hoge rotswand voor me op,
doorsneden door een smalle loodrechte kloof. Deze zogenoemde Garganta del Chorro ligt in een
wild kalksteenlandschap en heeft goede sportklimmogelijkheden. Aangezien klimmen een
liefhebberij van me is, ben ik dolblij als een Iers gezin me uitnodigt om mee te klimmen.
Ik blijf vandaag op deze fijne plek hangen op een camping langs een meer.
Een dikke kilometer van de kloof blijkt een camping te zijn gevestigd, waar de Ieren
ook staan. Ik besluit hier ook te gaan staan ondanks waarschuwingen over harde muziek
tot diep in de nacht. Op de camping hangt een schreeuwerige sfeer. De temperatuur van
meer dan veertig graden Celsius lijkt de geldingsdrang van de klimmers niet te verminderen.
Met behulp van harde mechanische muziek, onsympathieke zonnebrillen, patserig gedrag en
luid gebral weten de voornamelijk Spaanse klimmers een uitzonderlijk slechte sfeer te
creëren.
Gelukkig zijn er niet alleen schreeuwerige overtrainde testosteronbommen op de camping. Ik
ontmoet de Duitse Alexander, de eerste fietsreiziger die ik tegenkom sinds Santiago. Hij is een
grote, brede jongeman, net afgestudeerd en in de kracht van zijn leven. Hij is gisteren
naar Málaga gevlogen en naar de camping gefietst. Hij wil in deze regio wat infietsen
om vervolgens een tour door Andalusië te maken. Hij vertelt dat hij vandaag naar het
kasteel van Alora is gefietst. Op de begraafplaats bij het kasteel heeft hij bij het
graf van een oude vrouw twee foto's gezien, die erg tot de verbeelding spraken. Een van
de foto's van de vrouw was genomen toen ze twintig jaar was, toen ze een prachtig mooie
jonge meid was. De andere foto was genomen op tachtigjarige leeftijd, haar huid door zon
en ouderdom getekend. Leven en dood: hoe verschillend gaan diverse culturen met de dood
om. In Noordwest Europa liken we tegenstellingen uit de weg te willen gaan, te ontkennen.
We blijven altijd jong. Toch? Nee dus. Onder de hete Andalusisch zon, in de droogte en hitte
van de Sahara, in de moesson van Zuidoost Azië of in de hevige temperatuursschommelingen
van de Himalaya kunnen de mensen de hitte, kou, honger en dorst niet uit de weg gaan
en worden lichamelijk en geestelijk getekend door de elementen.
Dag 50: El Chorro - Ardales - El Burgo - Ronda - Algotacín 99 km
Het is een mistige morgen. Ik verlaat de Garganta del Chorro. Als gevolg van de
mist is het relatief koel. Ik passeer een fraaie barokke kapel bij Barbastro, geheel
ingebed in de vreemde, ronde vormen van de zandsteenrotsen. Door het Parque Natural
de Barbastro klim ik verder door opvallend groene, beboste landschappen naar een
soort hoogvlakte.
Eenmaal op de hoogvlakte aangekomen is de mist verdwenen en is het weer net zo
zonnig als altijd. Het landschap is woestijnachtig met okergele bodems waaruit grote
grijze rotsformaties omhoog rijzen. Als een heilige relikwie liggen de diepwitte
huizen van Ardales ingebed tussen machtige kalkrotsen. Achter Ardales sluiert een
zilveren morgennevel rond de machtige kalkkathedraal van de Graja. Over een fijn,
obscuur, onverhard weggetje trek ik zuidwaarts van Ardales in de richting van
Ronda. De weg klimt naar het plaatsje El Burgo. Daarna hoef ik alleen maar af te dalen
naar Ronda. De stemming is goed en het klimmen gaat lekker. Het fietsen en het alleen
zijn is een vanzelfsprekendheid geworden en ik verkeer al dagenlang in een constante
en goede stemming. Ik heb het gevoel dat ik wel maanden zo door zou kunnen blijven
fietsen.
Nu ik op Ronda affiets, speelt in mijn hoofd het Beach Boys-deuntje "Help me Rhonda",
net zoals in de Costa del Sol het weinig tot de verbeelding sprekende "Het was aan
de Costa de Sol" (tingelingeling) zich in mijn hoofd nestelde. De kwaliteit van de
liedjes die zich in mijn hoofd nestelen is wisselvallig, maar het feit dat ik er
zelf geen invloed op heb, staat me ergens ook wel aan. Het leven is een avontuur!
Uiteindelijk bereik ik niet alleen met de muziek in mijn hoofd maar ook in de fysieke
werkelijkheid de stad Ronda, een stadje dat helemaal is opgetrokken uit karakteristieke
witte huisjes en met een indrukwekkende brug over een al even spectaculaire diepe kloof.
Vanaf Ronda is er nog een kleine pas te beklimmen vandaag. Na de laatste klim blijft
de weg op grotere hoogte. Er zijn spectaculaire uitzichten omdat de weg erg ver boven
het dal ligt. Het landschap aan deze kant van de pas is weer erg groen. Op de beste
uitzichtspunten liggen kleine witte dorpjes. In een daarvan sta ik op de camping.
Ik ben nu ver genoeg zuidelijk om morgen zonder bepakking op en neer naar Gibraltar
te fietsen.
Dag 51: Algotacín - Gaucín - Gibraltar - Gaucín - Algotacín 167 km
Omdat ik heb bedacht om de tent op de camping te laten, kan ik vandaag licht bepakt
vertrekken. Voor het eerst deze reis fiets ik "licht". Het voelt als een grote luxe
om zonder bepakking te fietsen. Ik lijk enorm sterk zonder het overtollige gewicht. Nog steeds
voert de weg hoog boven het dal als ik verder zuidwaarts fiets. Het zonlicht verlicht
de hogere gedeeltes van de bergen en reflecteert op de mistflarden die beneden om
de bergen hangen. Gaucín is de laatste van de witte dorpen die hoog boven de vallei
liggen. Een lange afdaling volgt. Door een straffe meewind voelt het vlakke vervolg
eveneens als een afdaling. Ik vlieg de laatste vijftig kilometer over het asfalt.
Het nog altijd Brise Gibraltar wordt geheel doodgezwegen in Spanje. Het spoorwegnet
houdt twintig kilometer voor Gibraltar op in de wildernis. Noch treinen, noch bussen
voeren verder richting Gibraltar en taxichauffeurs willen niet. Er wordt alles
op alles gezet om de Britse trots van het Iberische Schiereiland te negeren, wat
de nederlaag des te smadelijker maakt. De gestrande reizigers hangen rond in lousy
bars en dure winkels. In een café drink ik koffie. Ik raak aan de praat met een
Britse reiziger die een half miljoen pound heeft geërfd en niet weet wat hij
er mee wil doen. Al vroeg in de morgen is de man al bezig om serieus door te drinken.
In een donker hoekje hangt een jong meisje met gedurfde kleding aan de hals van
een voor haar veel te oude man, haar benen om zijn lichaam gekruld in een routineuze
overgave. De ober loopt met duidelijk weinig plezier tussen de klanten door. Zijn ogen
staan afstandelijk en vreugdeloos. Ik besluit dat ik hier snel weg moet wezen. Ik
slinger tussen de mensen die verveeld tussen de veel te dure winkels struinen.
San Roque is niet de enige plaats in de regio die het best vermeden kan worden.
Hetzelfde kan gezegd worden over de Britse enclave op het Iberische Schiereiland.
Gibraltar is Britser dan Brits. Een betere zelfparodie lijkt niet mogelijk. De auto's rijden
links. Rode dubbeldekkers jagen over de lanes en avenues. De politie draagt khaki
shorts over de melkwitte benen. Daarnaast zijn er nog onplezierige elementen zoals de lelijke
grootschalige hotels en het gehaaste verkeer. Ik wil desalniettemin toch op de Apenrots
zijn om een foto te kunnen maken van mezelf met een aapje op mijn knie. Zo heb
ik dat nu eenmaal bedacht. Als ik de entree bereik, blijkt dat de toegang me 20 dollar
parkeergeld gaat kosten. Wandelaars hebben gratis entree. Ik denk dat ik een
sterk argument in handen heb als ik beweer dat ik de fiets helemaal niet hoef te
parkeren maar hier tegen het muurtje kan neerzetten waar het niemand in de weg staat.
De beambte is echter niet te vermurwen. Prijsonderhandelingen halen ook niets uit.
Ik moet afdruipen zonder de geliefde aapjes te kunnen zien.
De terugweg is al even weinig triomfantelijk als mijn bezoek aan Gibraltar. Ondanks
mijn lichte fiets heb ik alle moeite om tegen de wind op te boksen. Als de weg daarna
duizend meter omhoog klimt, is het beste er definitief af. Ik worstel omhoog. Geen
moment kom ik in een ritme. Weliswaar kom ik na een lange martelgang boven maar is
het ook leuk geweest? Ik neem een lange rustpauze in het prachtige dorp Gaucín,
geniet van de uitzichten. Na de lange rustpauze blijkt het fietsen nog net zo moeizaam
te gaan. Omdat de weg niet meer klimt, gaat het nog net. Na een uur ben ik terug op de
camping waar ik in een lange, diepe slaap val.
Dag 52: Algotacín - Cortes de la Frontera - Ubrique - Villamartín - Dos Hermanas - Sevilla 140 km
Ik ben verbazingwekkend goed hersteld van de dag van gisteren. De morgenzon schijnt
gouden golven van licht over de bergen. Een sterke spirit straalt ook van binnen,
in tegenstelling tot gisteren. Ik geniet van de dag. Het zou wel eens de laatste dag
van de reis kunnen zijn. Als ik in goede vorm steek, zal ik vandaag nog Sevilla bereiken.
Ik fiets gemakkelijk omhoog en alles is even mooi vandaag. De natuur, de dorpen, de mensen.
André, Aly en met Elena, het Italiaanse meisje van Kaap Finisterra. En alle anderen die ik
heb ontmoet. Reizigers, gelovigen, politieagenten, studenten, taxichauffeurs, toeristen,
bakkers, pelgrims, bejaarden, intellectuelen. Ik weet dat ik dit leven maandenlang zou
kunnen volhouden. Toch vind ik het niet erg om het vrije leven te beëindigen.
Om mijn leventje in Nederland weer op te pakken. Om thuis de ontdekkingsreis weer
voort te zetten.
Als in een film trekt het landschap aan me voorbij, telkens nieuwe vergezichten onthullend,
telkens nieuwe composities vormend. Ik trek door de landschappen, de landschappen
trekken door mij. Een eeuwigdurende dans van veranderend licht. Bergen worden heuvels,
heuvels worden glooiingen. De glooiingen gaan over in een laagvlakte, Het land
metamorfoseert van groen naar geel naar oker. Ik fiets naar Sevilla, helemaal alleen
in een veld met verbrande zonnebloemen. Fluitend zit ik op de fiets. Zingend. Genietend
van de dans van licht en schaduw, van de dans van leven en dood.
Map of the route
Statistieken
Feiten en Cijfers
Feiten en Cijfers
# Dagen
# Fietsdagen
Gefietste Afstand
Afstand / Dag
Afstand / Fietsdag
Grootste afstand op een dag
Grootste hoogteverschil op een dag: klimmen
Grootste hoogteverschil op een dag: dalen
Hoogste punt op de fiets
Hoogste punt
# koude, natte dagen
# hete, zonnige dagen
Statistieken
52
50
5.600 km
108 km
112 km
180 km
2.720 m (van Granada naar de Pico Veleta)
2.300 m (van de Pico Veleta naar Pitres)
3.398 m (Pico Veleta)
3.482 m (Mulhacén)
te veel
te veel
Hoogtepunten
Regio
Frankrijk, Spanje
Frankrijk, Spanje
Aragón
Rioja
Galicië
Portugal
La Mancha
Andalusië
Andalusië
Hoogtepunten
Onderdeel worden van de stroom van pelgrims naar Santiago
De Col du Pourtalet in de Pyreneeën is rustig en heeft prachtige landschappen aan weerszijden
Fietsen over de brede vlaktes met eenzame bergruggen langs de Río Aragón
Een bezoek aan de Sierra de la Demanda en de sfeervolle kloosters van Yuso & Suso
Santiago ofwel het gevoel van de pelgrim die het doel bereikt. Herhaling mogelijk in Kaap Finisterra
Word high van de mimosa tussen Chaves en Bragança en stap enkele decennia terug in de tijd
Voel als een Don Quijote op de eindeloze hoogvlaktes van La Mancha
Fietsen over het hoogste fietspad van Europa naar de Pico Veleta en afdalen naar de Alpujarras
Ronddwalen over de Hooglanden nabij Ronda en passeer zoveel witte dorpen als mogelijk