Het was een drukte van heen en weer rennende mannen op de kade van de kleine
haven. Er moest van alles verscheept worden. Van slordig bij elkaar gebonden
kleding tot provisorisch met gaas afgedichte kisten propvol met kippen. Ook mijn
trouwe kompaan Gringo Starr moest mee, liefst in een zodanige staat dat ik na
de boottocht mijn camino in Centraal-Amerika zou kunnen voortzetten. Met een
tiental aan elkaar geplakte vuilniszakken pakte ik mijn fiets in. Het verhaal deed
namelijk de ronde dat er nog wel eens wat zeewater op de bepakking kon spatten.
Het kostte de nodige tijd tot alle passagiers en alle bepakking aan boord waren.
Mensen en allerhande soorten dieren krioelden op en neer tussen de boot en de
kade, totdat op enig moment alles en iedereen ineens tot rust kwam. Blijkbaar
was iedereen die mee moest aan boord en iedereen die niet mee moest aan wal.
De chaos van het laden bleek slechts een voorproefje van wat ons zou wachten
tijdens de overtocht. Alle veiligheidswaarborgen waren overboord gegooid.
Met een duizelingwekkende noodvaart stuiterde de boot over de golven van de
Caribische Zee. De boot werd bij tijd en wijle gelanceerd en na de soms harde
landingen vlogen er liters water over de bepakking en de passagiers. Dat laatste
was niet zo erg. Het zeewater had een comfortabele temperatuur van een graad
of vijfentwintig, precies fris genoeg om een welkom verkoelend effect te hebben.
Over de paradijselijke San Blaseilanden vaarden we in de richting van
Panama. Sommige eilanden waren bewoond. De tribale Gunas woonden in kleine
plaggenhutten. De mannen en vrouwen brachten het overgrote deel van de tijd
zittend door, voor hun huis. Het leek alsof de tijd had stilgestaan. De televisie,
de computer, de auto en de mobiele telefoon hadden hun intrede nog niet
gedaan. Af en toe ving er iemand een paar vissen of schudde er iemand aan een
kokosboom. Vervolgens werd er weer uitgerust. Op een stoel voor de hut of in de
hangmat. Ongecompliceerder kan een mensenleven niet zijn. De onbewoonde
eilanden waren misschien nóg wel paradijselijker met hagelwitte stranden en
kokosbomen, omringd door koraalriffen en de Caribische Zee. Het ritme van mijn
leven was vergelijkbaar met dat van de eilandbewoners. Ik bracht mijn tijd door
met zonnebaden, volleyballen, snorkelen, een gesprekje hier, een gesprekje daar,
een hapje en een drankje.
Het onderwaterleven was voor mij nog onontgonnen terrein, maar het
snorkelen bleek goed te bevallen. De koraalriffen hadden bizarre vormen. Tussen
de schachten van de riffen zwommen wel duizend verschillende soorten vissen,
allemaal even bont gekleurd. Mijn favoriet was de trompetvis, een vis met een
smal, uitgerekt lijf, overgaand in een hele lange, slanke neus in de vorm van, hoe
kan het ook anders, een trompet. Wat mij betreft voldoet een zeepaard prima als
saxofoonvis en dan hebben we alleen nog maar een goede drummer nodig voor
een onderwaterjazzcombo.
Ook op het land was er livemuziek. De jonge Britse kapitein had een gitaar
meegenomen. Hij was niet buitengewoon muzikaal begaafd, maar er was ook een
beroepsmuzikant in ons midden, een rapper die gitaar speelde. Een begaafde
musicus die muzikaal uit veel vaatjes kon tappen, maar ook ter plekke snedige
rapteksten bij elkaar verzon. En in tegenstelling tot de commerciële hiphop met
thema's als de lengte van penissen, het neuken van bitches en het in elkaar rammen
van politieagenten hadden de teksten ook nog enige inhoudelijke substantie.
Na vier dagen en nachten op de paradijselijke San Blaseilanden kwamen we aan
in Panama Stad. Een indrukwekkende skyline van honderden wolkenkrabbers
reikte vele tientallen meters hoog de lucht in. Het was nacht en duizenden lichtjes
schitterden ons tegemoet. De nieuwe stad leek brandschoon, zeker voor Latijns-
Amerikaanse begrippen. Het oude centrum was minder klinisch. De straten deden
vertrouwd rommelig aan en zo bleek Panama Stad haar Latijns-Amerikaanse roots
niet te verloochenen.
Een Amerikaans-Panamese man wist wel een goed hotelletje voor me, zonder gedoe.
Hij zou zelf ook in het hotel overnachten. Nadat we ons hadden geïnstalleerd,
gingen we samen eten. We vonden een goedkoop eettentje op straat, waar het
nachtelijke Panamese leven aan ons voorbij trok. In Panama Stad heerst geen
taboe op borstvergroting. Alle mannen van veertig jaar en ouder kunnen zich nog
wel de clip van Sabrina herinneren. Het filmpje was gesitueerd in een zwembad,
waar ze verwoede pogingen deed om haar bikini over haar borsten te krijgen,
waar ze tot het einde van de clip toe niet volledig in slaagde. Toentertijd werd de
borstomvang van de Italiaanse semi-diva als gigantisch ervaren, maar vandaag de
dag zou ze volledig onopgemerkt over de straten van Panama Stad lopen, ook als
ze nog steeds een te kleine bikini zou dragen. Terwijl we aten, ontvouwde zich
een opmerkelijke discussie:
"Houd je van de vrouwtjes?"
"Wat bedoel je precies?"
"Ik ken wel een leuke tent, het is slechts een blok lopen hier vandaan."
"Ik heb een mooie vriendin die me alles kan geven dat ik zou willen en meer.
Van mij hoeft het niet, hoor."
"Ja, maar ik wil iemand ontmoeten en ik heb haar telefoonnummer niet. Ik
ben bang dat we elkaar anders niet meer treffen. Het is maar voor kort. Ik
betaal de drankjes."
"Nou, heel kort dan."
We betraden een nachtclub met paaldanseressen, mannen in midlife crisis en sexy
jonge serveerstertjes. De muziek was van het allerplatste soort: overdreven
macho mannelijke vocalen, even overdreven vrouwelijk gehijg
en dat alles ondersteund door een meedogenloze beat van het type bot ramwerk.
Mijn kompaan kende een van de serveerstertjes en trok haar op schoot. Plagerig
gleden zijn handen onder haar shirtje. Terwijl de man de borstjes van het
serveerstertje masseerde, kwam haar vriendinnetje bij mij op schoot zitten. Dit
was niet het beoogde einddoel van de nacht, dus ik moest in actie komen.
"Je mag wel andere klanten opzoeken, hoor. Ik heb geen aandacht nodig."
"Ja, maar ik vind het fijn bij jou op schoot."
"Ik wil zélf liever niet; ik heb een lief vriendinnetje van wie ik heel veel houd."
"Maar dat geeft toch niet..."
Met een zwoele, sexy blik keek ze me aan. Ze ging nog wat dichter tegen me aan
zitten en gaf een kusje op mijn wang. Zachtjes begon ze haar kont te wiegen op
mijn schoot. De boodschap leek niet helemaal te zijn overgekomen. Ik richtte me
in het engels tot de Amerikaanse man:
"Ik weet niet wat jij gaat doen, maar ik ga terug naar het hotel."
"Ja ja ja, ik ga met je mee."
Het was intussen wel duidelijk wat de oude man te zoeken had in Centraal-
Amerika. Dat werd nog eens bevestigd toen we op straat stonden. Binnen een
mum van tijd stonden er wel vijf hoertjes om de man heen. Ze wisten blijkbaar
precies, wie ze moesten hebben. De man zette zijn koers voort in steeds
troebeler wateren.
"Kom jij maar eens met me mee" Hij wees een van de meisjes aan, maar
corrigeerde zich onmiddellijk: "Nee, kom jij maar mee."
Het meisje was hooguit zestien jaar oud maar wellicht nog
wel jonger. Ze had een buitengewoon chagrijnige uitstraling, zeker voor een zo
jong meisje. Onder begeleiding van wat vuilbekkerij van de andere hoertjes hield
ik een taxi aan. Met zijn drieën werden we afgezet bij het hotel. Ik rekende de
taxi af. De oude man en zijn meisje liepen voor me uit naar het hotel. Naast elkaar,
maar een meter van elkaar verwijderd, de blikken strak naar voren gericht. De
eenzaamheid was tastbaar in de Panamese nacht.
In de heuvels van Costa Rica
Met de nacht in Panama Stad was het Blue Lagoon-gevoel van de San Blaseilanden
definitief weggespoeld. Het was tijd om mijn fiets weer rijklaar te maken.
Deze bleek de boottochten prima te hebben doorstaan. Ik kon mijn fietsreis
probleemloos voortzetten in Centraal-Amerika.
Het Panamakanaal is reuze handig voor de zeevaart, maar voor mij was het een
zinloos obstakel. De brug over het kanaal was verboden terrein voor fietsers. Ik
had besloten om me maar niet al te veel van het verbod aan te trekken. In de
verte zag ik de politiepost opdoemen. Ik maakte vaart om met grote snelheid te
passeren. Voordat de politie me zou hebben ingehaald, zou ik al ver op streek
zijn op de klim over de brug. De politie zou hopelijk inzien dat het geen zin zou
hebben om me halverwege nog terug te halen. Met veertig kilometer per uur
sjeesde ik voorbij. De politieagenten bleken me niet eens te hebben gezien. Op
mijn dooie akkertje kachelde ik over de brug omhoog en bereikte de overkant van
het Panamakanaal.
In vier dagen fietste ik naar de grens met Costa Rica. Een honderd meter
lange rij mensen wachtte voor de Panamese grenspost. Al deze mensen wilden
het land verlaten. Ik mocht achteraan aansluiten. Er was maar een beambte aan
het werk en per persoon duurde de procedure vijf minuten. Dit kon dus nog wel
even gaan duren op deze manier. Ik kon rekening houden met een zeer lange
wachttijd.
Na drie uur wachten op het heetst van de dag was ik bijna aan de beurt;
er stonden nog maar een paar mensen voor me. Op dat moment kwam een bus
met rijke Japanse toeristen aan. De reisleider babbelde wat met de beambten
en prompt mochten de Japanners voorvoegen. Niet dat ze dankbaar waren. Ze
waren ongeduldig en klaagden dat het allemaal zo lang moest duren. Na nog een
half uur was ik aan de beurt. Vijf minuten later was mijn paspoort voorzien van de
felbegeerde exit stempel.
Nu nog de douaneformaliteiten aan de Costa Ricaanse zijde. Ik hield mijn
hart vast. Na enig zoeken vond ik de Costa Ricaanse douane. Ik vroeg aan de
dienstdoende beambte waar de rij was.
"Die is hier."
"Maar ik zie helemaal geen rij."
"Dat klopt, je bent de enige in de rij. Je kunt gelijk geholpen worden."
Een minuut later was ik door de procedure heen en was ik officieel in Costa Rica.
Onmiddellijk na de grens fietste ik langs steile berghellingen met weldadige
tropische begroeiing. Tal van tropische vogels kwetterden er lustig op los. Ik zag
de eerste toekans en kaketoes voorbij vliegen en kapucijneraapjes voerden een
acrobatische show op in de bomen. In vijfhonderd kilometer Panama was er
niet een noemenswaardig hoogtepunt en op de eerste kilometer van Costa Rica
belandde ik meteen in een tropisch paradijs.
Reizen is een continue serie van ontmoetingen met het onbekende. Na tien
maanden reizen beleefde ik nog elke dag nieuwe ervaringen. Zo betrad ik nu de
nieuwe wereld van de tropische heuvels van Costa Rica. Ik vond het belangrijk
om na zoveel maanden op reis te blijven genieten, om elke dag als een wonder
te blijven zien. Anders zou een stoet van mensen aan me voorbij trekken zonder
daadwerkelijke uitwisseling van gedachten en gevoel en zouden de landschappen
aan me voorbij trekken zonder dat ik er daadwerkelijk onderdeel van zou zijn.
Mijn eerste dag in Costa Rica werd in stijl afgerond met een tropische stortbui
die zijn weerga niet kende. Met de hoteleigenaar namen we de klimatologische
gesteldheden van onze moederlanden onder de loep. Mijn gesprekspartner was
benieuwd naar het klimaat in Nederland:
"Hoe lang is het bij jullie winter?"
"Bij ons is het drie maanden winter," antwoordde ik beleefd.
"O. Bij ons is het wel acht maanden winter..."
Mijn gesprekspartner keek me uitdagend aan met een blik van: 'Zo, nu jij weer...'
Ik had er niet van terug. Het gevoel bekroop me dat het over en weer toch nog
niet voor de volle honderd procent helder was hoe het nu precies in elkaar stak.
Ik zette de discussie voort:
"Is het op dit moment zomer of is het nu winter?"
"Het is nu duidelijk zomer."
"Wat is in jouw wereld dan het verschil tussen de zomer en de winter?"
"In de zomer is het warm en in de winter is het koud. Geef mij de zomer
maar!"
Mijn gesprekspartner keek me verbaasd aan. Hoe kon ik zó dom zijn? Iedereen
wist toch dat de zomer warm was en de winter koud? Ik wist echter nog steeds
niet, hoe warm warm is en hoe koud koud. Ik vroeg dus nog even door.
"Hoe koud is het dan bij jullie in de winter?"
"Een graad of dertig, vijfendertig."
"Dat is toch niet koud??"
"Ja, maar dan regent het veel."
"Nou, die bui van zojuist loog er anders ook niet om."
"Ja, maar dan regent het de hele dag."
"Net zo hard als de bui van zojuist?"
"Of nog harder."
"Nou, ik vind het niet koud hoor, dertig tot vijfendertig graden."
"Hoe koud is het dan bij jullie in de zomer?"
"Gemiddeld een graadje of twintig tot vijfentwintig."
"Dat zijn zeker minimumtemperaturen?"
"Nee, dat zijn maximumtemperaturen."
"Brrrrr, hoe koud is het dan bij jullie in de winter?"
"Een graadje of vijf. Als de wind uit het oosten komt, vriest het meestal."
"Nou, dan mag ik hopen dat dat wél minimumtemperaturen zijn!"
"Dat zijn maximumtemperaturen. In de nacht vriest het meestal in de winter."
"Oei, wat een extreem klimaat, zeg!! Daar kun je toch niet in overleven???"
Na dit verhelderende gesprek fietste ik twee dagen door de broeierige laaglanden.
De hitte van de Costa Ricaanse zomer loog er niet om. Het was hoog tijd om weer
eens wat klimwerk te verrichten naar koelere oorden. Gelukkig lag er een mooi
klimmetje voor me klaar. De klim naar de Cerro de la Muerte, ofwel de berg des
doods, begint op 250 meter hoogte en voert naar 3.335 meter hoogte. Volgens
de plaatselijke bevolking moest ik oppassen:
"Het is ijselijk koud daar boven."
In een lange dag klom ik in de regen naar de pas. Een volledig dagprogramma, dat
eindigde boven de boomgrens. De ijselijke kou bleef uit. Ondanks de onafgebroken
slagregens was het zelfs helemaal boven nog altijd een graad of vijftien Celsius.
Het bleek dus wel mee te vallen met de afschuwelijke kou.
Het was Semana Santa of Paasweek. Semana Santa begint enkele dagen voor ons Pasen, op Witte
Donderdag, en ik liet me zodoende verrassen. Alle winkels, alle hotels en alle
restaurants bleken gesloten. Na de monsterklim was er dus geen douche voor de
Eenzame Fietser en zelfs geen rivier om me in te wassen. En ook wachtte er geen
lekkere maaltijd. Het werd kamperen en ik leefde op mijn noodvoorraden.
Ik werd wakker van de vroege morgenzon op mijn tent. Door de tentopening keek
ik uit over de smaragdgroene heuvels en dalen onder me. Ik bevond me ver boven
het omringende landschap, op een van de hoogste bergketens van Centraal-
Amerika. Ver beneden hingen verdwaalde wolkenflarden tegen de bergflanken.
De tientallen kilometers lange afdaling over de zijruggen van de bergkam was
wondermooi. Af en toe bevond ik me in de wolken, dan weer had ik vrije uitzichten.
Na enkele uren afdaling bereikte ik een breed dal. In de afzink passeerde ik San
José. Ik hoorde weinig enthousiaste verhalen over de hoofdstad van Costa Rica.
Het leek me dan ook leuker om in een provinciestadje te overnachten. In Alajuela
kneep ik in de remmen. Het bleek het aangename povinciestadje, waar ik op
hoopte. Overal waren terrasjes met plaatselijke bevolking en af en toe trof ik een
verdwaalde toerist.
In het noorden van Costa Rica ligt de Vulkaan Arenal, met een perfecte
kegelvorm en een grote krater en omringd door paradijselijke regenwouden
die gonsden van de tropische vogels. De regio rondom de Vulkaan Arenal was
misschien wel het meest aantrekkelijke gedeelte van mijn route door Costa
Rica. Het gebied werd omgeven door bergruggen en vulkanen en dan was er
het blauwgroene Lago de Arenal, een groot meer, geflankeerd door een steile
heuvelrug en gedomineerd door de boven alles uit tronende Vulkaan Arenal.
Ten noorden van de Vulkaan Arenal veranderde het landschap dramatisch. Het
noordwesten van Costa Rica was droger en nóg heter dan de rest van het land.
Het was overdag een graad of veertig en in de nacht een graad of dertig. Zomer
dus. Het terrein was vlak en er stond een straffe bries. Ik had de wind in de rug
en ik vloog met grote snelheid over het asfalt. Voor ik er erg in had, was ik de
grens overgewaaid en bevond ik me in weer een nieuw Centraal-Amerikaans land,
Nicaragua.
Jezus leeft in Nicaragua
In de namiddag fietste ik over een klinkerweggetje de koloniale stad Granada
binnen. Ik had het gevoel dat ik een middeleeuwse stad betrad. De koloniale
huizen leken stokoud. Er waren kleine scheuren in de muren en de verf was vrijwel
volledig van de muren afgebladderd. Het verkeer bestond goeddeels uit paard-enwagen
combinaties. Ik volgde de stroom met paarden en wagens. Een man in een
hangmat begroette me hartelijk. Granada was nog levendiger en nog rommeliger
dan andere Latijns-Amerikaanse steden. Er waren ongewoon veel mensen op
de straten. Na vijf minuten stond ik op het centrale plein. Het volledige aanbod
van de markt leek te bestaan uit decennia oude spullen. Zowel de plaatselijke
bevolking als een enkele groep toeristen struinde rond op zoek naar kleden,
beeldjes, sieraden en andere prullaria. Ik verkende de omringende straten en
vond een hostal met een mooie, bloemrijke binnenplaats.
Na een zinderend hete nacht fietste ik de volgende morgen door de heuvels naar
de hoofdstad Managua. In tegenstelling tot Granada bleek Managua een moderne
Centraal-Amerikaanse stad. De middaghitte hing als een klamme deken over de
hoofdstad. Als gevolg van de uitlaatgassen voelde de deken niet alleen klam,
maar ook vies aan. Bij een groot kruispunt stopte ik om af te koelen en om iets te
eten in een wegrestaurant. Na enkele minuten betrad een jonge, blanke vrouw
het etablissement. Het bleek de Amerikaanse Rachel te zijn. Vanuit Christelijke
overtuiging deed ze vrijwilligerswerk in een dorp in de buurt. Ze vertelde over
haar indrukken en ervaringen:
"De mensen hier hebben een andere godsdienstbeleving dan bij ons in
Amerika. Op een of andere manier lijken ze veel dichter bij God te staan."
"Maar in de Verenigde Staten beschouwt toch ook bijna iedereen zichzelf als
gelovig? Hebben die mensen het allemaal niet goed begrepen dan?"
"Als je naar het leven van Jezus Christus kijkt, zie je dat hij een weg van
armoede verkoos, waar hij in rijkdom had kunnen leven. Dat hij zonder
bezittingen rondtrok. Dat hij zijn leven in dienst stelde van de behoeftigen.
In de Verenigde Staten beschouwt bijna iedereen zich een christen, maar
bijna niemand leeft als Christus. De kerk lijkt er vooral te zijn om eigen bezit
te beschermen. Ze is verworden tot een belangenbehartiger van de rijken,
terwijl ze er nu juist zou moeten zijn voor de armen en gebrekkigen. Hier in
Nicaragua hebben de meeste mensen nauwelijks bezittingen, maar op een
of andere manier geven en delen ze veel gemakkelijker dan Amerikanen."
"Hoe meer bezit, hoe meer angst om het kwijt te raken?"
"Daar lijkt het wel op. Veel Amerikanen geloven, dat je het leven krijgt dat je
verdient. De meeste rijke Amerikanen vinden dan ook dat ze hard genoeg
hebben gewerkt om zo rijk te worden. En dat ze andere mensen niet hoeven
te helpen, maar dat deze mensen zichzelf kunnen en moeten helpen. Voor
mij is deze visie de ontkenning dat we de aardse goederen en geneugten
gekregen hebben van God."
Ik nam afscheid van Rachel en fietste in de richting van León. Er waren twee
wegen die naar de provinciestad voerden. Op de gok besloot ik om de westelijke
route te nemen. De weg werd steeds slechter en al gauw had ik in de gaten dat
ik beter de oostelijke route had kunnen nemen. Ik bevond me inmiddels op een
onverharde weg met zanderige passages en grote stenen. Het was bloedheet en
het slechte wegdek kostte veel kracht. Ik had niet gerekend op onverharde wegen
en al helemaal niet op een zó slechte onverharde weg. Het zou wel eens lastig
kunnen worden om vandaag nog León te halen. Er waren geen andere dorpen of
steden op de route, dus ik moest de stad toch echt vandaag nog zien te bereiken,
zeker daar ik geen voedsel- en nauwelijks watervoorraden bij me had. Ik vroeg
me af hoe het me kon overkomen dat ik zo slecht georganiseerd was. Met moeite
kon ik me weer concentreren op de rode zandweg, die ik kilometers voor me uit
door de heuvels zag slingeren. Urenlang trok ik voort over de oneindige zandweg,
totdat ik om een uur of vijf toch nog asfalt onder de banden kreeg. Ik voelde
dat mijn band niet meer vol was. Met nog slechts een uur daglicht en nog dertig
kilometer te gaan was dit een nieuwe tegenvaller. Snel haalde ik mijn bepakking
van mijn fiets en verving de binnenband. Ik kon geen steentje of doorn in de
buitenband vinden en besloot dat het een 'mysterieus' lek was, dat klaarblijkelijk
zonder oorzaak was ontstaan. Na de binnenband te hebben vervangen, kon ik
weer op weg. De vervangen binnenband zou ik 's avonds wel plakken. Met hoog
tempo vloog ik over het gladde asfalt. Het was volledig donker toen ik de koloniale
stad binnen fietste.
Ik vond een hotelletje en bracht mijn fiets de hotelkamer binnen. Ik
controleerde voor de zekerheid of de vervangen band nog goed was. Het bleek
dat ook deze band half leeg was. Blijkbaar was er dus toch iets mis met de
buitenband. Ik ging meteen op onderzoek uit. Hoe vaak ik de buitenband ook
inspecteerde, ik zag of voelde geen doorn of stuk glas. Taakbewust zocht ik door.
Pas na een uur voelde ik een minuscuul dun stuk ijzerdraad. Met een tang haalde
ik de microscopisch kleine splinter uit de buitenband. Nu ik de bron van het onheil
had uitgeschakeld, moest ik alleen nog de twee lekke binnenbanden plakken. Een
nieuw probleem diende zich aan. Er was een scheurtje in de tube lijm ontstaan,
waardoor de lijm was opgedroogd. Ik kon de banden vandaag niet meer plakken.
De volgende morgen had ik na een lange speurtocht een fietsenmaker gevonden
die tubes lijm verkocht. Ik besloot om een rustdag te nemen. Vanuit een cafeetje
aan het centrale plein zag ik het alledaagse stadsleven aan me voorbij trekken.
De huizen en kerken en zelfs de kathedraal waren in een verregaande staat van
verval. De stad trotseerde de aftakeling op gracieuze wijze: de plechtstatige rode
calvariekerk, de kleurrijke markten, de tijdloze melancholie in de stille straten. En
dan waren er de vriendelijke, bedachtzame mensen. Er was weinig bezit om te
verdelen, maar toch leek niemand honger te hebben. Mensen ontfermden zich
liefdevol over elkaar en tegen de verdrukking in wisten de mensen te overleven.
Onwillekeurig moest ik denken aan mijn gesprek met Rachel. Jezus leeft niet in het
Beloofde Land, noch in het Roomse rijk en ook niet in het land van de onbegrensde
mogelijkheden. Jezus leeft in Nicaragua.
Zwarte wolken boven Honduras
Honduras was weer een slag armer dan Nicaragua. De armoede lag op straat,
maar de mensen waren vriendelijk. Ondanks de slechte reputatie voelde
ik me veilig. Minpunten waren de vaste Centraal-Amerikaanse ingrediënten:
de verstikkende hitte en het verkeer. Meer nog dan in Zuid-Amerika konden de
meeste auto's in Centraal-Amerika wel een roetfiltertje gebruiken. Vooral in de
klims, bij een graad of veertig, was ik drijfnat van het zweet, maar ik was niet
de enige die het moeilijk had. Als een vrachtwagen of een bus pruttelend en
kreunend tegen een helling omhoog reed, kon er plompverloren en zo maar ineens
een zwarte wolk van uitlaatgassen vrijkomen, meestal precies als een vehikel me
passeerde. De zwarte scheten hadden de nodige impact. Ze zorgden tijdelijk voor
een chokende ademhaling. Bovendien kon de temperatuur in een zwarte scheet
oplopen tot wel zeventig graden Celsius. De roet vermengde zich met het zweet
van mijn huid en mijn fietskleding. Afhankelijk van het verkeer en de klims kreeg ik
per dag wel twintig tot honderd zwarte scheten te verduren.
Verder bleek Honduras een prima land om te vertoeven. Iedereen had tijd voor een praatje
en de sfeer was gemoedelijk. Ik had besloten om bij een volgende fietsreis meer tijd aan
Honduras te besteden; dan zou ik ook tijd nemen om de heuvellanden te bezoeken.
Maar we leven niet in de toekomst maar in het nu. In vierentwintig uur had ik
Honduras doorkruist en stond ik voor de Salvadoraanse grens.
De Betonnen Jungle
Er zijn twee doorgaande wegen die in westwaartse richting naar Guatemala voeren. Ik fietste op de noordelijke
doorgaande weg naar de hoofdstad San Salvador. De weg zelf lag er goed bij, maar
de schouders waren een hel van gaten, drempels, glasscherven en grote stenen.
Aangezien het voor de automobilisten al een kwestie van overleven was op de
eenbaansweg, was er voor fietsers geen andere optie dan toch maar op de
slechte schouder te blijven. Een andere bijzonderheid waren de diepe betonnen
putten in de schouders. Deze waren een meter breed, drie meter lang en wel
tien meter diep. Precies groot genoeg voor een fiets en diens berijder. Zo kun
je je nog lelijk bezeren als je even niet oplet. Ondanks de vele ongelukken die
de open putten veroorzaken, werd er niets aan gedaan en accepteerde blijkbaar
iedereen dat er wel eens slachtoffers vallen als onoplettende wandelaars, fietsers
of motorrijders in de diepe putten verdwijnen.
El Salvador kampt meer nog dan Honduras met een slechte
veiligheidsreputatie. Er waren veel wapens in omloop en ze werden niet alleen
gebruikt ter verdediging. Er waren veel gangs actief in de steden van El Salvador.
Het aantal drugsgerelateerde moorden was nog hoger dan in de omringende
landen. In de hoofdstad San Salvador fietste ik een waar oorlogsgebied binnen. Ik
werd een aantal keren bijna van mijn fiets getrokken en geregeld moest ik me met
geweld losrukken van aanklampende mannen. Het was zaak om door te blijven
fietsen en niet te stoppen.
San Salvador was een grijze stad. Er waren geen bomen en struiken. Ik trok door
de desolate straten van de betonnen jungle van San Salvador, op zoek naar
een maaltijd. De kruidenierswinkeltjes waren beveiligd met ijzeren traliewerk.
Transacties vonden plaats tussen de smalle spijlen. Er was nauwelijks ruimte
tussen de tralies, waardoor het niet mogelijk was om de verkoper of verkoopster
in de ogen te kijken. De grote fastfoodketens waren nog zwaarder beveiligd. De
Burger King en de Pizza Hut werden bewaakt door mannen met doorgeladen
mitrailleurs.
Van San Salvador fietste ik omhoog naar Nueva San Salvador of Nieuw San
Salvador. Hier woonde de kleine middenklasse van El Salvador. Het was hier ook dat
een auto naast me stopte. Een man stapte uit en sprak me aan. Hij zei dat hij me
een cadeau wilde geven. Ik keek hem argwanend aan, maar hij zag er vriendelijk
uit. De man bleek fietskleding te fabriceren. Op de kleine werkplaats werd ik in
een spiksplinternieuwe Salvadoraanse fietsoutfit gestoken. En passant kreeg ik
ook nog een zwembroek mee en kreeg mijn fiets een opknapbeurt bij de beste
fietswinkel van El Salvador, welke werd gerund door zijn vrienden. Mijn fiets had
er sinds de eerste vijf fietskilometers in Zuid-Amerika niet meer zo fris uitgezien en
ik werd gelijk weer verliefd op Gringo Starr, als ware het de eerste kennismaking.
Land van de Maya's
Guatemala was het armste land op mijn reis door het Amerikaanse continent. Ik
werd regelmatig wanhopig aangehouden voor voedsel of geld. De confrontatie
met diepe armoede was een van de moeilijke aspecten van de reis. Terwijl ik mijn
droom naleefde op de fiets, was ik omringd door mensen die elke dag opnieuw
moesten overleven in een nachtmerrie. Op de plaat Nebraska zingt Bruce
Springsteen: 'At the end of every hard-earned day people find some reason to
believe'. Tegen alle reden vinden mensen de ultieme hoop die hun voortdrijft om
door te gaan. In onze westerse samenlevingen moet de hoop soms diep in de
krochten van onze spirit gevonden worden, maar waar moesten deze mensen
hoop uit putten?
Guatemala kende bittere armoede, maar het was ook een interessant land.
Zo was Antigua de mooiste stad van Centraal-Amerika met een keur aan kerken
in diverse stijlen en kleuren en met bont geverfde huizen. Piepend en krakend
trokken paard-en-wagen combinaties over de kasseienstraatjes. De koloniale stad
lag onder de schaduw van een immense vulkaan, begroeid met intens groene,
tropische bossen.
Vanuit Antigua fietste ik de bosrijke hooglanden van Guatemala in, het gebied
van de Maya's. Een hallucinerend mooie plek is het Lago de Atitlán, een groot,
diepblauw meer dat is omgeven door groene nevelwouden en drie grote vulkanen.
De uitvalsbasis is Panajachel met tal van hotels en restaurants. Het meer heeft een
magnetische aantrekkingskracht op hippies en new age-aanhangers vanwege de
'speciale krachten'. Naast de hippiecommunes waren er sfeervolle Mayadorpen
aan de oevers van het meer. De dorpen lagen steil tegen de omringende tropische
heuvels. De Maya's bleken prachtige mensen, exotisch en mysterieus, met
slanke lichaamsbouw en met fijne gelaatsuitdrukkingen. De vrouwen droegen
schitterende donkerblauwe en purperen traditionele kleding. Overal waren
mensen en toch hing er een serene stilte in de straten.
De dorpen en steden van de Hooglanden hadden bijna allemaal mooie kerken
of kathedralen in koloniale stijl. De meest sfeervolle stad was Chichicastenango
of 'Chichi' met de grootste markt van Centraal-Amerika. De vroege morgenzon
bescheen het marktplein en de witte kathedraal. Er was vroeg in de ochtend al
de nodige bedrijvigheid en in rap tempo werden de marktstalletjes opgericht en
gevuld met groenten, fruit en kleding. Op de trappen van de witte kathedraal
verkochten de Indiaanse vrouwen de karakteristieke bloemstukken. Er hing een
betoverende sfeer in de straten van Chichicastenango. Overal hingen de intens
geurende wolken van wierook en de atmosfeer vibreerde van de sjamanistische
activiteit.
De wegen van de berglanden waren recentelijk geasfalteerd. Dat betekende niet
dat het terrein eenvoudig was. Ik klom naar passen tot 2.700 meter hoogte en de
hellingspercentages logen er niet om. Vooral tussen Chichicastenango (Chichi) en
Huehuetenango (Wah-Wah) lagen oneindig veel klims, met hellingspercentages
oplopend tot rond de twintig procent. Na Wah-Wah hoefde er niet meer
geklommen te worden. Een lange afdaling bracht me naar de Mexicaanse grens.