Na acht dagen onbewoonde hooggebergtewoestijn in Zuidwest-Bolivia bevond
ik me weer in de bewoonde wereld. Ik liep met mijn fiets door de straatjes met
lemen huizen van San Pedro de Atacama, op zoek naar een onderkomen. Het
was vrijdagavond en vrijwel alle hotels waren volgeboekt. Het woestijnstadje
was bomvol met toeristen. Fietsexcursies door de woestijn in de Valle de la Luna,
jeeptochten naar geisers op de Altiplano, beklimmingen van hoge vulkanen
van de Andes en zandsurfen op duinen in de Atacamawoestijn, het aanbod
van toeraanbieders was veelzijdig, maar niet goedkoop. Het prijsniveau lag
wel tien tot twintig keer zo hoog als dat van Bolivia. San Pedro was dus geen
budgetbestemming. Ik leefde zelf wél op een budget. Dat betekende dat ik
doodmoe van de zware Salar- en Lagunaroute mijn odyssee moest voortzetten
totdat ik een onderkomen zou vinden dat betaalbaar was. Na twee uur zoeken
en doorvragen vond ik uiteindelijk een piepklein kamertje. Opgelucht haalde ik
adem. Toen ik volledig geïnstalleerd was, lag ik voor pampus op het kleine bed.
Lang kon ik niet van mijn rust genieten. De hoteleigenaar klopte op de deur. Hij
legde uit dat hij een fout had gemaakt. Ik kon alleen deze nacht in de kamer
blijven. De komende dagen waren al gereserveerd.
Ik werd na een dag dan ook zonder scrupules uit het hotel gegooid. Ik was
nog helemaal niet hersteld van het zware traject van de laatste dagen en ik zag
me genoodzaakt om een andere overnachtingsplaats te vinden. Wederom trok
ik met mijn vol beladen fiets in de hand door de straten met lemen huizen, op
zoek naar een nieuw onderkomen voor de nacht. Ik liep langs de hippe cafetaria's
van het kleine centrum. Bizarre, vervreemdende ritmes van trendy elektronische
muziek vulden de straten van de kleine woestijnstad. Het was weekend en iedereen
had een goede tijd in San Pedro. Zo niet de Eenzame Fietser. Na enkele uren van
zoeken had ik nog altijd geen overnachtingsplaats. En zo stond ik dus om twaalf
uur 's morgens met mijn vol beladen fiets, zonder voorraden en zonder ideeën
aan de rand van de droogste woestijn van de wereld. Om het verhaal tot Bijbelse
proporties op te blazen: de Eenzame Fietser klopte op de deuren van San Pedro,
maar de bevolking stuurde hun gast onbarmhartig de woestijn in.
En zo begaf ik me op het heetst van de dag in de Atacamawoestijn. Op iets
meer dan honderd kilometer afstand van San Pedro ligt de grote mijnstad Calama,
de eerste plaats met hotels. Ik trok door de gortdroge woestijnlandschappen
van de Valle de la Luna. Deze Vallei van de Maan was met haar grillige rode
rotspartijen en witte zandduinen een fascinerend stukje Atacamawoestijn.
Na de Valle de la Luna was de aardigheid er gauw af. Er volgde een klim tegen
een bergketen die aanmerkelijk hoger bleek te zijn dan zich liet aanzien. Pas na
ruim duizend meter klimmen was ik boven. Daar wachtte me een onaangename
verrassing. De wind bleek te zijn gedraaid naar de gebruikelijke westelijke richting.
Nu had ik écht een probleem. Het was inmiddels drie uur in de middag en ik had
alleen noodvoorraden bij me. Ik had nog bijna negentig kilometer te gaan met
een onverwachte, vliegende storm tegen. De weg daalde gelukkig wel, maar daar
merkte ik onder deze extreme windcondities maar weinig van. Zelfs in de afdaling
kon ik geen snelheid ontwikkelen. Er viel bar weinig te genieten in het monotone,
grijze landschap. Ik moest niet alleen opboksen tegen de wind, deze voerde ook
nog eens grote hoeveelheden zand mee. Af en toe kwam er een vrachtwagen of
een personenauto langs en stak er een opgestoken duim uit een raam. Dat was
zeker niet representatief voor mijn grauwe stemming, maar de betrokkenheid van
de mensen deed me goed in deze moeilijke uren. Op de weg van San Pedro naar
Calama had ik voor de eerste keer behoefte om te stoppen en te gaan liften. Zelfs
dat lukte niet. Er passeerde geen enkele auto. Uiteindelijk fietste ik door in een
gevecht tegen de elementen dat eerder vreugdeloos dan heroïsch was.
De zon was al ondergegaan toen ik de mijnstad binnen fietste. Calama
was geen romantische bestemming. De enige reden dat er hier honderdduizend
mensen midden in de woestijn leefden, was de gegarandeerde bron van inkomsten
van de kopermijn van Chuquicamata, de grootste open kopermijn van de wereld.
Ik wist een goedkoop hotelletje te vinden in het centrum. Ik plofte op het bed
met als enige doel om voorlopig niet meer wakker te worden.
Er waren maar weinig dorpen en steden in de Atacamawoestijn. Op een
willekeurige kaart werden nog wel de nodige nederzettingen getoond, maar vrijwel
nooit waren er in de werkelijkheid van het landschap daadwerkelijk huizen aan te
treffen. Driekwart van de plaatsen op de kaart begon met Oficina, gevolgd door
de achternaam van een reeds lang overleden hoge legerofficier. Nadat dit gebied
rond de vorige eeuwwisseling was veroverd op Bolivia, waren de rijkdommen
gauw uit de grond gehaald. Tegenwoordig zijn de nitraatmijnen reeds decennia
verlaten, evenals de bijbehorende steden waar de mijnwerkers woonden. Zowel
de verlaten mijnen als de verlaten mijnsteden werden nog altijd benoemd op de
landkaarten, wellicht omdat het resultaat van een landkaart anders beperkt zou
zijn tot een groot wit vlak voor het land en een groot blauw vlak voor de oceaan.
Dus worden er kaarten gemaakt vol met dorpen die geen dorpen zijn.
Fietsen in de Atacamawoestijn bleek een lege ervaring. Er was niets te
zien, niets te beleven, niets dat op enige wijze de aandacht vasthield. Er waren
geen planten, geen dieren, geen mensen. Niets. Zover het oog reikte en nog veel
verder. De kaarsrechte weg voerde door een indifferent grijs landschap. Alle kleur
leek door de droge hitte uit de stenen en rotsen gezogen. De camino had me bij
een nieuw en memorabel ijkpunt gebracht. Ik had de oneindigheid gezocht en ik
had haar gevonden. Deze manifesteerde zich niet als meditatieve ervaring van
een onbegrensde ruimte, maar op de rechte wegen in de Atacamawoestijn had ze
de gedaante van een lege huls zonder vorm of substantie.
Na verloop van tijd begon ik me te focussen op dat wat er wél was.
Verkeersborden en kilometerpaaltjes. Ik had in drie dagen het land van oost
naar west doorkruist van de Andes aan de Boliviaanse grens naar de havenstad
Antofagasta aan de Stille Oceaan. Dat bleek ruim vierhonderd kilometer te zijn.
Ik kon niet anders dan tot de conclusie komen dat Chili een breed land is. Ik vond
dat een opmerkelijke constatering, omdat iedereen weet dat Chili nou juist een
láng land is. Een blik op de wereldkaart leert dat Chili niet zo maar een lang land
is, maar dat Chili een extreem lang land is: de afstand van het uiterste noorden
naar het uiterste zuiden is net zo groot als die van de Noordkaap tot midden in de
Sahara. Het land is opgedeeld in twaalf regio's, de meest noordelijke is nummer
I, de meest zuidelijke is nummer XII. Ik bevond me nu in regio II, nog altijd in het
verre noorden. Chili is een land met een extreme geografie. Van noord naar zuid
zijn er woestijnen (heet en extreem droog), mediterrane landschappen (warm en
droog), gematigde regenwouden (Nederlandse temperaturen en extreem nat) en
arctische landschappen (koud tot extreem koud en nat). Daarnaast zijn er koude,
extreem droge hoogvlaktes in het uiterste noorden en koude, droge steppen in het
uiterste zuiden. Slechts het mediterrane centrum en de aansluitende gematigde
zone hebben een voor mensen aangenaam klimaat. Dat is dan ook het enige
gedeelte van het land dat dichtbevolkt is.
Chili is geografisch geïsoleerd, niet alleen op wereldniveau, maar zelfs
binnen Zuid-Amerika. In het oosten wordt de grens met Argentinië gevormd
door een van de hoogste bergketens van de wereld, de Andes. In het noorden wordt
de grens met Peru en Bolivia gevormd door de droogste woestijn van de wereld,
de Atacamawoestijn, overgaand in de al even onherbergzame Altiplano. In het
westen ligt de Stille Oceaan en in het zuiden Antarctica. Naast het geografische
element kent Chili ook een historisch gegroeid politiek isolement. In de Pacific
War aan het einde van de negentiende eeuw had Chili land afgepakt van Peru en
van Bolivia. Het laatste land had daarbij haar kustgebied en zeehaven Antofagasta
verloren. De relatie met Argentinië was altijd al slecht, maar werd er niet beter op
toen Chili gedurende de Falklandoorlog haar militaire bases aan Groot Brittannië
ter beschikking stelde. Chili is een slechte buurman.
Bij Antofagasta bereikte ik de oceaan. De havenstad bezat opvallend veel casino's en
bordelen. In de woestijn is er geen romantiek en zijn er alleen de rauwe, primaire
gevoelens. En worden we dus maar weer eens bevestigd in het clichématige
beeld dat geld en sex inderdaad de primaire menselijke drijfveren zijn. Recentelijk
is het aanbod in Antofagasta uitgebreid met gigantische shopping malls voor
een maatschappelijk meer geaccepteerde vorm van vertier. Terwijl ik aan de
boulevard een fotootje maakte van de grijze flatgebouwen met de grijze mist op
de achtergrond en de grijze oceaan op de voorgrond, passeerde een fietser. De
Russische Boris reisde op een racefiets door Latijns-Amerika en had slechts twee
fietstassen bij zich. Hij kampeerde niet en reisde licht. En hij legde dagelijks zeer
grote afstanden af. Hij was in 43 dagen van Mexico Stad naar Antofagasta gefietst.
Dat is gemiddeld zeker 250 tot 300 kilometer per dag. Zijn kuiten en dijbenen
waren zeker vier keer zo dik als die van andere stervelingen. Op de klim naar de
Panamericana kon ik de man met de betonnen spierbundels nog net bijhouden,
maar eenmaal op de Panamericana kwamen we op het terrein van Boris. De weg
was weer min of meer vlak en dus zette hij het grote mes erop. Voordat ik er erg
in had, fietste Jerommeke tweehonderd meter voor me uit. Hij passeerde een
koffiestalletje, waarschijnlijk de enige uitspanning in de komende vierhonderd
kilometer. Vanaf Antofagasta is het namelijk ruim vierhonderd kilometer fietsen
over de Panamericana naar de eerste nederzetting. Ik had eigenlijk wel behoefte
aan enige cafeïnedoping, maar ik zette toch maar de achtervolging in. Het bleek
een kansloze missie. Ik zag Boris steeds verder voor me uit fietsen. Vijftig kilometer
verder, bij de afslag waar ik de Panamericana zou verlaten voor een aantrekkelijker
route langs de kust, bleek hij evenmin te wachten. Hij was maar vast doorgefietst.
Ik had achteraf net zo goed mijn kopje koffie kunnen drinken.
Ik fietste niet verder achter Boris aan. Ik verliet de Panamericana voor een
andere kaarsrechte lijn door het lege landschap. Een leeg landschap, maar geen
vlak landschap. Ruim tweeduizend hoogtemeters voerde de weg omhoog. Dat is
meer hoogteverschil dan willekeurig welke pas in de Franse Alpen. Maar boven
kwam de beloning: een afdaling van ruim tweeduizend meter naar de oceaan. Ik
bevond me ver boven de honderden meters dikke mistlaag, die vrijwel permanent
boven de noordelijke Chileense kust hangt. Onder het betoverende strijklicht van
de ondergaande zon daalde ik af in de wolkenzee. Het landschap bleek nogal af te
wijken van de rest van de Atacamawoestijn met mysterieuze, lichtgevend groene
planten die in niets leken op andere vegetatie op onze planeet. De planten kunnen
leven van het vocht dat ze onttrekken uit de mist. Van de regen hoeven ze het niet
te hebben. Er hangt vrijwel altijd mist maar bijna nooit valt er regen.
In het met mist doordrenkte landschap daalde ik af naar een afgelegen
vissersdorp, waar ik tegen alle verwachtingen in onderdak vond. Ik klopte aan bij
een miniem gasthuis dat werd gerund door een oude dame. Terwijl ik douchte,
bleek de dame spontaan een maaltijd voor me te hebben gemaakt. Aan het diner
ontvouwde zich een interessante discussie:
"Als je alleen door de wereld fietst, heb je veel hulp nog."
"Nou, dat valt mee hoor," stelde ik haar gerust, "ik ben helemaal
zelfvoorzienend. Ik heb voldoende voedsel en water bij me voor drie dagen
en ik heb een tent met matje en slaapzak voor overnachting. Meer heb ik
niet nodig."
"Het is gevaarlijk op de wereld en dan heb je veel hulp nodig."
"Ja, als ze met een pistool voor mijn neus staan, kan ik niet veel uitrichten."
"Daarom heb je hulp nodig, hulp van Boven."
De volgende morgen bij het ontbijt kreeg ik een afscheidscadeau. Ik mocht deze
uit een stapel van een soort kwartetkaarten trekken. De kaarten bleken Bijbelse of
religieuze teksten te bevatten. Ik trok een kaart met de tekst dat je een vreugde en
betekenisvol leven niet kunt bouwen op aardse goederen, maar wel op
vriendschap. Bij het afscheid drukte de vrouw haar wang tegen de mijne en pakte
mijn handen vast. Ze wenste me een vreugdevolle en betekenisvolle reis toe.
Er was maar een doorlopende weg die de Atacamawoestijn van noord naar
zuid doorkruist, de Panamericana. Ik fietste nog enkele honderden kilometers
verder zuidwaarts door de Atacamawoestijn. Door een leeg landschap, onder
de brandende zon. Af en toe passeerde ik een verlaten mijn of een tachtig
jaar verlaten spookstad. Ter onderbreking van de monotonie deed ik enkele
interessante uitstapjes naar Nationale Parken langs de kust, waar de bergen twee- tot
drieduizend meter steil uit de zee oprijzen.
Aan het einde van de woestijn lag de stad Copiapó. De stad ligt in een brede
vallei, gifgroen van de wijnranken. De flanken van het dal daarentegen waren nog
net zo kaal als in de Atacamawoestijn. Ten zuiden van Copiapó werd het landschap
langzaam maar zeker een beetje minder droog. De eerste bloemen verschenen in mijn
blikveld en even later ook de eerste cactussen. Een dag later fietste ik zelfs door
hele zeeën van bloemen, alle in bloei. Dit fenomeen van flowering desert vindt
maar eens in de vijf jaar plaats en alleen in de overgangszone van de woestijn naar
de mediterrane landschappen. De eerste dieren lieten zich zien, eerst vlinders en
kevers, maar later ook grotere dieren zoals wilde paarden. Ik had de Atacamawoestijn
definitief achter me gelaten.
De Weg Omhoog
In de stad La Serena begint de op een na grootste klim van de wereld. Vanaf de
Stille Oceaan voert de weg langs de rivier de Elqui omhoog naar de Paso del Agua
Negro, een klim van 0 naar 4.779 meter hoogte. Aan de overzijde van de pas ligt
Argentinië. Alleen in Peru is een route met enkele meters meer hoogteverschil,
een route die ik bij mijn korte fietsreis door Zuid-Amerika in 2003 had afgelegd,
overigens niet als klim maar als afdaling.
De klim naar de Paso del Agua Negro begon eenvoudig, door een breed dal
met wijnbouw, over een geasfalteerde weg en met een rugwind die gedurende
de dag steeds verder aanwakkerde. Na zestig kilometer pedaleren bereikte ik het
stadje Vicuña, de laatste stad van enige betekenis. Hier werkte ik nog even aan mijn
koffieverslaving. Ik vroeg bij de plaatselijke bevolking naar de bevoorradingssituatie
van de komende dorpen:
"Weet u ook of er in Rivadavia een kruidenier is waar ik water en voedsel
kan inslaan?"
"Ja hoor, geen probleem."
"En in Guanta?"
"Geen enkel probleem."
"Hoe zijn de overnachtingsmogelijkheden?"
"Overal in de Elquivallei kun je overnachten."
Met een vliegende storm in de rug vloog ik dertig kilometer omhoog naar
Rivadavia, het eerstvolgende en grootste dorp. Het bleek compleet verlaten. Wat
nu? Moest ik terug? Dat was de meest veilige optie. Maar dan moest ik wel dertig
kilometer tegen de storm in terug fietsen. Ik besloot om door te gaan, in de hoop
op meer geluk in het volgende dorp. Na nog eens twintig kilometer bereikte ik
Guanta. Een kleine kruidenierszaak was de enige plek waar menselijk leven te
onderscheiden was. Het aanbod was beperkt. Ze hadden een fles water met prik,
ze hadden een fles cola en ze hadden twintig pakken biscuitjes.
"Heeft u voor mij een fles water, een fles cola en al uw voorraden biscuitjes?"
"Alle biscuitjes??"
"Ja, allemaal."
"Nou, tot uw dienst hoor, meneer!"
Met een pak spaghetti, twee blikken tonijn, een blik doperwtjes, twee pakken
afschuwelijke Boliviaanse soeppoeder en de aangevulde voorraden biscuitjes
zou ik het de komende tweehonderdvijftig kilometer moeten doen, alvorens ik in
Argentinië de bewoonde wereld weer zou bereiken. Ik had mezelf wat meer luxe
gegund, maar het mocht blijkbaar niet zo zijn. Vijftig kilometer met storm tegen
terug fietsen was in ieder geval een optie die ik niet wilde verzilveren. In plaats
daarvan maakte ik gebruik van de storm mee. Ik vloog nog eens zestig kilometer
verder omhoog door een smal rivierdal met enkele duizenden meters hoge, kale
bergflanken. De op de kaart gemarkeerde dorpen hadden een onduidelijke tot
non-existente status. De ene keer bleek het aangeduide dorp in werkelijkheid
niets meer dan een ingestort huis, de andere keer was er zelfs geen spoor van
iets dat op een huis leek. Het was inmiddels laat geworden. Het avondlicht gaf de
rotsen een betoverende gouden gloed. Ik onderging het magische moment, maar
ik moest ook op zoek gaan naar een overnachtingsplaats. Over een kwartier zou
de schemer invallen.
Het Chileense grenscomplex lag als een eenzame vesting in het landschap,
een allerlaatste bolwerk van menselijkheid voor de totaal onbewoonde regio
van de hoge Andes. Ik mocht de grens niet meer passeren in de avond, maar er
wachtte me een aangename verrassing. Ik kon in een van de gastvertrekken van het
complex verblijven. Tevens mocht ik gebruik maken van de douche en de keuken.
Ik putte bij het kokkerellen uit de beperkte voorraden uit mijn fietstas: spaghetti,
een blik tonijn en een van de pakken afschuwelijke Boliviaanse soeppoeder die ik
nog altijd op voorraad had. Na de meer voedzame dan smakelijke maaltijd was
het tijd voor vermaak. De staf van het grenscomplex nodigde me uit voor een
kleine videoavond. Met zijn vieren bekeken we een fabrieksmatig geproduceerde
Hollywoodfilm zonder verhaallijn met opgefokte, ongeschoren mannen met
machinegeweren en rondrennende vrouwspersonen met lange benen en
spannende lingerie.
Aangezien mijn voorraden niet aan de ruime kant waren, wilde ik in een dag de pas
oversteken. Ik had de vorige dag ruim tweeduizend hoogtemeters geklommen, dus
ik had nog iets meer dan 2.700 hoogtemeters te gaan. Dat is op een geasfalteerde
weg al een stevige uitdaging, maar al na honderd meter fietsen bleek de asfaltweg
over te gaan in een grindweg. Toch hield ik vast aan het plan om vandaag nog de
pas over te steken. Ik moest zorgen dat ik zo snel mogelijk weer in de bewoonde
wereld zou arriveren. Tegen de verwachting in was ik niet helemaal alleen op het
eenzame traject. Twee honden volgden me trouw. Ik verwachtte dat ze wel weer
gauw terug zouden keren naar het grenscomplex maar na een uur volgden ze me
nog steeds, voortgedreven door de hoop dat ik mijn beperkte voorraden wel met
hen zou delen. Maar zo zit de wereld helaas niet in elkaar. Ik had maar weinig
voedsel bij me. Zelfs onder de meest gunstige berekeningen zou ik nauwelijks
voldoende voorraden hebben om de bewoonde wereld aan de overzijde van
het gebergte te bereiken. Bij de eerste biscuitjesstop kregen de honden dan ook
helemaal niks. Zelfs de laatste kruimels kokosbiscuitjes die ik uit het pakje kon
peuren, bedeelde ik mezelf toe. De honden lieten zich echter niet kennen. Toen ik
mijn weg omhoog vervolgde, kozen ze zonder mokken mijn spoor. Zo vriendelijk als
de honden tegenover mij waren, zo onvriendelijk waren ze naar elkaar toe. Zoals
in een matig huwelijk hadden ze blijkbaar het gevoel dat ze tot elkaar veroordeeld
waren. Ze konden niet met elkaar leven, maar ook niet zonder elkaar. Zelf vond
ik het gezelschap van de honden ook niet inspirerend. Tijdens een van hun ruzies
probeerde ik er tussenuit te piepen. Ik sloop weg en na een blinde bocht zette ik
een sprint in. Enkele minuten later bereikte ik de volgende blinde bocht. Ik keek
nog even achterom of ze al waren gearriveerd bij de vorige bocht, maar er was
geen hond te zien. Ik was definitief uit zicht; ik had ze toch nog afgeschud.
Enkele kilometers verderop nam ik op mijn gemak een nieuwe shot biscuitjes,
deze keer met aardbeiensmaak. Terwijl ik de mierzoete koekjes verorberde,
kwamen mijn viervoetige vrienden achteloos de bocht om slenteren. Nadat ze
me zagen met de biscuitjes, stormden ze met kwispelende staart op me af - zo
blij waren ze om me weer te zien. Maar ook deze keer was ik onverbiddelijk. De
honden mochten kijken hoe ik de biscuitjes opat, maar ze hoefden er niet op te
rekenen dat ze zelf iets zouden krijgen. Langzaam maar zeker drong het besef
tot ze door dat ik een slechte vriend voor ze was. Na de tweede biscuitjespauze
volgden de honden me voor de vorm nog een aantal kilometer, zonder dat er nog
sprake was van communicatiemomenten. Na deze nieuwe confrontatie met de
existentiële zinloosheid van het bestaan gaven de honden het op en keerden om
voor de lange terugtocht naar het grenscomplex.
Ik had inmiddels de nodige hoogtemeters gewonnen. Ik bevond me in een wild
landschap van meer dan zesduizend meter hoge toppen. Het dieet was eenzijdig:
biscuitjes als ontbijt, biscuitjes als tussendoorsnack, biscuitjes als lunch. Verkeer
was er nauwelijks in het onbewoonde hooggebergte. De hele dag zouden slechts
een motor en twee auto's me passeren. Alle drie weggebruikers stopten met de
vraag of ik nog iets nodig had. Maar nee hoor, ik had mijn watervoorraad en ik had
nog een heleboel biscuitjes.
Om zes uur 's avonds bereikte ik de pas. Het was inmiddels stevig afgekoeld
en het vroor al. Aan de Argentijnse kant waaide het hard tot stormachtig. Het was
een ijzig koude sensatie om mijn bezwete kleren strak tegen mijn lichaam te voelen
waaien. Het was zaak om in de resterende twee uur zonlicht zo ver mogelijk af te
dalen, zowel voor een zo warm mogelijke nacht als om zo veel mogelijk hoogte te
verliezen. Ik was al enkele weken niet meer op grote hoogte geweest en de kans
op hoogteziekte was levensgroot aanwezig.
De Argentijnse flanken waren nog grotendeels bedekt met sneeuwvelden,
maar de weg zelf was sneeuwvrij gemaakt. Heen en weer slingerend over de vele
haarspeldbochten daalde ik in anderhalf uur af naar de duizelingwekkend diepe
vallei. Daar werd de weg beter en kon ik weer snelheid maken. In de twee uur
daglicht die me gegeven was, bleek ik ruim voldoende hoogtemeters te hebben
verloren. Zowel een koude nacht als ongewenste hoogteverschijnselen bleven me
zodoende bespaard. Ik vond een geschikte kampplaats en zette snel mijn tent
op. Het was hoog tijd om te dineren. Ik pakte flink uit met het laatste blik tonijn
en met twee pakken biscuitjes: vanille en aardbeien. Het laatste pak biscuitjes
bewaarde ik ondanks de rammelende honger voor de volgende morgen.
Na een ontbijt met kokosbiscuitjes daalde ik in enkele uren af naar de eerste
Argentijnse dorpen, midden in de pampa, tegen de adembenemende achtergrond
van de massieve muur van de Andesketen. Naast de schoonheid van het landschap
was er een andere opsteker. Ik was weer in de bewoonde wereld. Dat mocht
gevierd worden. Ik trakteerde mezelf op een tweede ontbijt met verse croissants,
luxebroodjes, verse koffie en verse jus d'orange. Dat was nog eens andere koek
dan de eeuwige biscuitjes.
Tussen wijn- en sneeuwvelden
Veel vertier trof ik niet aan in het eerste stadje van Argentinië. De straten van San
José de Jachal waren leeg. Het was ruim boven de veertig graden Celsius en de
stagnerende lucht in de straten was verstikkend. Het was me niet duidelijk of ik me
in een spookstad bevond of dat de bewoners siësta hielden. Na enig zoeken bleek er
toch een hotelletje geopend. De avond bracht enige verkoeling en pardoes kwam
het Argentijnse leven los. Bloedmooie Argentina's flaneerden over de straten en
er hing een uitbundige, feestelijke sfeer op het dorpsplein.
Ik liet me niet afleiden door het uiterlijke vertoon van de Argentina's en de
volgende dag stapte ik gewoon weer op de fiets. Ik bereikte de roemruchte
Ruta 40 bij kilometerpaaltje 3.605. Kilometer 0 is het begin of einde van de weg,
helemaal in het zuiden van het Zuid-Amerikaanse continent, bij de veerboot naar
Vuurland. Zelfs over de kortste route had ik dus nog minimaal 3.605 kilometer af
te leggen naar het einde van het continent.
De Ruta 40 is volgens de Argentijnen de eenzaamste weg van de wereld. De
weg is goeddeels onverhard en voert in ruim vijfduizend kilometer van Noord naar
Zuid-Argentinië, steeds aan de voet van de Andes, zonder ook maar eenmaal de
bergketen over te steken. Het gedeelte van de Ruta 40 waar ik me bevond, was
wél verhard en ik kon gemakkelijk kilometers maken. Op de eerste dag Ruta 40
trapte ik de eerste 150 kilometer weg op het goeddeels vlakke terrein. De Ruta
40 maakte haar naam en faam waar. Het was inderdaad eenzaam op de route. Het
traject tussen San José de Jachal en San Juan bestond uit louter pampa's zonder
dorpen. Maar het was vooral ook heet. Voor het eerst op de reis had ik last van
een typische fietserskwaal dat ook wel wordt aangeduid als 'bavianenreet'. Door
zoutirritatie van het zweten wordt het zitvlak beurs en krijgt de kleur die ook bij
sommige apensoorten valt waar te nemen.
Een tweede dag fietsen over de Ruta 40 voerde andermaal 160 kilometer over de
braadpan van de Argentijnse laagvlakte. Aan het einde van de dag bereikte ik de
grote stad Mendoza, midden tussen de wijnvelden en aan de voet van sommige
van de hoogste bergen van Zuid-Amerika. Over de karakteristieke lommerrijke
lanen fietste ik naar het centrum van de mediterrane stad.
Na een lange dag fietsen in de broeierige hitte zat ik wat laag in mijn energie, maar ik werd onmiddellijk
gelukkig van de sfeer in de straten. De energieke vibe was blijkbaar besmettelijk.
Niet alleen de jongelui bruisten van energie. Bij het diner op een pleintje in het
centrum zat ik tegenover een oud echtpaar. De hele avond waren de oudjes lekker
met elkaar aan het flirten. Het was vertederend om te zien hoeveel plezier de
senioren samen hadden. Na enkele glazen wijn gaf de man een liefdevolle kus
op de hand van de vrouw, die dit aanvaardde met een stralende, open lach. Zij
waren niet de enige senioren die nog prima in hun vel staken. Mijn ober had me
gedurende het diner diepgaand ondervraagd over mijn reis en na het afrekenen
gaf de krasse knar me een energieke high five.
Na twee dagen vond ik het tijd om de Ruta 40 en de hete laaglanden te verlaten.
Ik fietste recht op de besneeuwde bergketen van de Andes af, die hier als een
massieve muur zesduizend meter uit de laagvlakte oprijst. De weg was goed. Ik
fietste over de belangrijkste verbinding tussen Argentinië en Chili van Buenos
Aires naar Santiago de Chile. Een probleem was het zware vrachtverkeer dat soms
rakelings langs scheerde. Een nog veel groter probleem was de storm tegen. De
omstandigheden gaven de gelegenheid voor een perfecte windtunneltest: een
nauwe vallei met bergflanken van vele honderden tot enkele duizenden meters
hoog en een storm tegen, die in de nauwe vallei uitgebreid de gelegenheid had om
aan te zwellen en uit te versnellen. Ik vocht tegen de elementen en de elementen
wonnen.
De volgende dag was de wind minder krachtig. Ik passeerde de Aconcagua, de
hoogste berg van het Amerikaanse continent. Even later reed ik op een steile
bergrug af. De bergkam markeerde de grens met Chili. Het vrachtverkeer klimt niet
over de bergketen, maar neemt de tunnel. Fietsers kunnen over een onverharde
weg tegen de bergflank omhoog fietsen naar de pas en afdalen aan de Chileense
zijde.
Ik begaf me op de onverharde route. Aangezien het nog lang geen zomer
was, waren er nog de nodige sneeuwvelden op de weg. Enkele steenlawines van de
afgelopen winter bleken evenmin te zijn opgeruimd. Slechts met grote inspanning
en niet zonder risico kon ik de passages overwinnen. Totdat ik twintig meter voor
de pas stuitte op een steil, ijzig en lang sneeuwveld. Deze was te gevaarlijk om
over te steken. Zeker met een vol beladen fiets.
Na enig zoeken vond ik een route door het puin boven het sneeuwveld
en daalde met een grote omweg af naar de pas. Daar kwam ik tot mijn stomme
verbazing een collega-fietser tegen. Hij had de klim zonder bepakking gedaan.
Volgens hem was de afdaling aan de Chileense kant niet mogelijk. Hij had aan de
Chileense zijde van de pas gezien dat de route was afgesloten omdat er te veel
sneeuw zou zijn. Er zat niet veel anders op dan over dezelfde weg weer af te dalen en de
route door de tunnel te nemen. Achteraf hoorde ik dat er een misverstand in
het spel was. De Chileense kant van de pas was gewoon open. Sterker nog: de
weg zou aanmerkelijk beter zijn geweest dan de weg aan de Argentijnse zijde. Er
stonden in Chili weliswaar borden dat het niet mogelijk was om de pas over te
steken, maar dat was nu juist vanwege de condities aan de Argentijnse zijde waar
ik zojuist tegenop had gefietst.
Ik daalde af over de weg waar ik zojuist omhoog was gekomen en bereikte
de tunnel die naar de Chileense zijde van de bergketen leidde. De tunnel was
om begrijpelijke redenen verboden voor fietsers. Een vrachtwagenchauffeur gaf
me een lift naar de overzijde. Een kleine drieduizend hoogtemeters had ik nog af
te dalen naar de Chileense kust. 'Down down deeper down!' Met het ritme van
de (semi)klassieker van Status Quo in mijn hoofd suisde ik van de besneeuwde
toppen van de Andes het mediterrane Chili in.
Ik bereikte de Chileense kust in de mondaine badplaats Viña del Mar. Op de
boulevard trof ik mannen met grote reflecterende zonnebrillen en vrouwen met
een pleisterlaag van make-up waar Toetankhamon jaloers op zou zijn. Armen,
benen, hals: alles rammelde van de blingbling. Tussen de vele flatgebouwen
was het nodige groen. De bomen waren nogal afwijkend van wat ik gewend was
in de Andes. Zoals sommige mannen hun gezichtsharen bijpunten of trimmen,
zo kregen ook de bomen en planten een make-over. Sommige bomen waren
kogelrond en andere hadden de vorm van een gelijkzijdige driehoek. De natuur
was blijkbaar te slordig en daarom hadden de mensen een kunstmatige remake
van de schepping gecreëerd. Nóg beter dan het origineel. Viña del Mar bleek niet
alleen een walhalla voor haar-, make-up- en andere stylisten, de stad was ook een
automobilistenparadijs. Er mocht lekker hard door de straten gescheurd worden.
Er hoefde geen rekening te worden gehouden met fietsers, die waren namelijk
verboden. Ik moest hier toch op een of andere manier weg zien te komen en
negeerde de verbodsborden. Met de nodige moeite wist ik Viña del Mar te
doorkruisen. Ik bereikte de volgende grote stad, het aangrenzende Valparaíso.
De heuvels van Valparaíso rezen steil op uit de zee. Huizen in alle mogelijke kleuren
kleefden tegen deze zogenaamde cerros. Deze waren zó steil, dat de huizen
bovenop elkaar leken te zijn gestapeld. Onmogelijk steile weggetjes slingerden
tussen de huisjes door omhoog naar de vele schitterende uitzichtpunten.
Valparaíso was een fascinerende, chaotische, driedimensionale wereld van steile,
groene heuvels, de diepblauwe zee en huisjes in alle mogelijke kleuren. Veel van
deze huisjes waren beschilderd met fresco's en muurschilderingen. Of met graffiti,
de fresco's van de moderne tijd. Valparaíso was dé kunstenaarsstad van Chili.
Iedereen was artiest. Of deed alsof. En dat zijn natuurlijk de échte artiesten.
Langs de Chileense kust en door de heuvels en valleien van het Kustgebergte
en de Valle Central trok ik zuidwaarts. Ik fietste door een van 's werelds beste
wijngebieden, de Colchagua Vallei. Een Duitse wijnmaker legde uit dat wijn net
als grote kunst gedijt onder het lijden. Door het droge klimaat, de vele
zonne-uren en met de verkoelende invloeden van de oceaan enerzijds en de
Andes anderzijds, zijn er voldoende stressfactoren aanwezig voor de druiven. Het
dagelijkse gevecht tegen de omstandigheden resulteert in karaktervolle wijnen.
Alle internationaal aansprekende druivensoorten zijn vertegenwoordigd in Chili:
Merlot, Pinot Noir, Shyraz en bovenal Cabernet Sauvignon. De grote ster van de
Chileense wijnen is echter de Carmenère, de druif die in Europa is uitgestorven.
Een goede Carmenère staat garant voor een drievoudige explosie van smaak. De
eerste sensatie is vol en fruitig, bessenachtig. Daarna openbaart zich een droge,
kruidige smaakwereld, welke gekatapulteerd wordt naar de laatste fase. De intens
bitterzure afdronk van de derde en laatste smaakexplosie is op zijn beurt weer de
perfecte opmaat voor een nieuwe slok fruitige Carmenère.
De Dolende Weg van de Eenzame Fietser
Chili was de eerste van de Spaanse ex-koloniën die democratie verwierf, in 1886,
twee jaar na het einde van de Pacific War. President Balmaceda probeerde met
hervormingen de extreem ongelijke verdeling van de welvaart aan te pakken. De oligarchie
van Chili bestond traditioneel uit grootgrondbezitters en een kleine groep mensen
die rijk werd van de nitraatmijnen. Toen Balmaceda de nitraatmijnen wilde
nationaliseren, pleegde het leger een staatsgreep. Balmaceda pleegde zelfmoord
en de status quo was weer hersteld ten gunste van de grootgrondbezitters en de
industriële elite. De tweede democratische en progressieve periode van Chili was
evenmin van blijvende aard. In 1970 won Salvador Allende de verkiezingen. Hij
wilde de kopermijnen en de banken en verzekeringsmaatschappijen nationaliseren
en de grond herverdelen. Logischerwijs zette het beleid van Salvador Allende
kwaad bloed bij de grootgrondbezitters en bij de industriële elite. En bij de
Amerikanen, die de facto de kopermijnen exploiteerden en daarnaast in Richard
Nixon een president hadden die weinig ophad met socialistische experimenten
in hun 'achtertuin', zoals Zuid-Amerika toentertijd beschouwd werd. Toen Allende
in 1973 herkozen werd, pleegde het Chileense leger wederom een staatsgreep,
met de hulp van de Verenigde Staten van Amerika. Allende werd vermoord en
Augusto Pinochet kwam aan het hoofd te staan van de militaire junta die tot 1990
aan de macht zou blijven. In die periode werden minstens drieduizend mensen
vermoord en veel mensen verdwenen spoorloos. Een van hen was de populaire
protestzanger Viktor Jara, wiens aangrijpende liedje Te recuerdo Amanda een
dramatisch statement tegen het regime was. Het is een love song over Manuel
en Amanda. Manuel gaat elke dag naar de fabriek, totdat hij op een dag niet
meer terugkomt vanwege een 'ongeluk'. Amanda wacht sindsdien vertwijfeld en
vergeefs op zijn terugkomst. Viktor Jara zou een vergelijkbaar lot treffen als zijn
personage Manuel. Hij schreef zijn laatste liedje op 35-jarige leeftijd in het stadion
van Santiago, de plek waar veel mensen met kritiek op de junta 'verdwenen'.
Ik wilde de Andes weer oversteken naar Argentinië. De eerste betrouwbare optie
om de bergketen over te steken was de Paso de Pehuenche. Ik was inmiddels
al dermate ver afgezakt naar het zuiden, dat ik de hele droge landschappen
voorgoed achter me had gelaten. Door uitgestrekte wouden fietste ik omhoog en
ik passeerde diepblauwe meren. Af en toe stak er een besneeuwde vulkaan boven
het groene landschap uit. Tot mijn verbazing spotte ik enkele papegaaien. Grote
ara's met blauwe vleugels fladderden door het luchtruim.
Na zeventig kilometer klimmen bereikte ik het Chileense grenscomplex. De
beambte verwelkomde me hartelijk:
"Je kunt er niet door."
"Ik kan er niet door???" kraamde ik verbouwereerd uit.
"De weg is afgesloten."
"Ja maar..."
"Er wordt aan de weg gewerkt."
"Ja maar..."
"Je kan er echt niet door."
"Ja maar wat ik bedoel is, dat..."
"Ze zijn met explosieven bezig."
"O."
Er zat niet veel anders op dan terug te keren. Maar het was een mooie dag en er
was niks verloren. Na vijftig kilometer afdalen zou er bovendien een afsteker over
een secundaire weg zijn. Ik zou in ieder geval niet het hele stuk van tweehonderd
kilometer terug hoeven te fietsen.
Ik begon de volgende morgen met frisse moed aan de afsteker. Nieuwe ronde,
nieuwe kansen. Na twintig kilometer over de secundaire weg bereikte ik een
onbemande wegversperring. De firma COBUN, die elektriciteit genereert uit het
stuwmeer en de aanleverende rivieren, had blijkbaar de weg in bezit genomen en
afgesloten. Er bleek geen doorkomen aan. Een hartstochtelijke vloek ontsnapte uit
mijn mond. Na twintig kilometer terug fietsen over dezelfde weg en tien kilometer
verder afdalen had ik nog een derde en laatste mogelijkheid om een omweg van
vierhonderd kilometer te voorkomen. Ik sloeg af op een nieuwe secundaire weg.
Deze was van ongewoon slechte kwaliteit, maar ik fietste in ieder geval weer
in de goede richting, naar het zuiden. Na twintig kilometer zwoegen door de
abominabele gruisbak wachtte me opnieuw een verrassing: een wegversperring
met hekwerk van drie meter hoog. Daarachter voerde een asfaltweg naar de
bewoonde wereld. Het bleek wederom een aardigheidje van de firma COBUN te
zijn. Er was een noodtelefoon en ten einde raad probeerde ik de organisatie van
COBUN te pakken te krijgen.
"Ik ben een fietser; ik sta voor een afgesloten poort. Zouden jullie zo
vriendelijk willen zijn om me er door te laten?"
"Dit is een privéweg."
"Ik hoor wat je zegt. Maar mijn vraag behelst niet wat de status van de weg
is, maar of ik er door mag."
"Dit is een privéweg. Dat betekent dat je er niet door mag.
"Dat hadden jullie dan aan het begin van de weg wel mogen vermelden."
"Dat kan zo zijn, maar dit is en blijft een privéweg."
"Maar ik ben er bijna!! Nu dwing je me om terug te keren over de route die
jullie juist proberen af te sluiten!"
"De enige oplossing is om terug te keren. Aan de andere kant van het
stuwmeer mag je er wel langs."
"Die is ook afgesloten, die weg heb ik vanmorgen nog voor je gecheckt!"
"Regels zijn regels."
Juist op het moment dat ik wilde opgeven, kwam een auto aanrijden aan de
overzijde. Met een druk op de afstandsbediening ging de poort krakend open.
Intussen ging het telefonische onderhoud nog gewoon door:
"Er mag écht niemand door."
"Dat lijkt nogal mee te vallen, er komt juist een auto aanrijden van de andere
kant."
"Maar dat kan helemaal niet!!"
"Je mag me geloven en je mag me niet geloven, maar ik zie toch echt een
auto komen. Ik denk overigens dat ik met deze mensen wél zaken kan doen."
"Ja maar..."
"Een goede dag nog! En bedenkt voor de medewerking..."
"Ja maar..."
"Later...!"
"Ja maar..."
Ik rondde ons wat mij betreft plezierige telefonische onderhoud af door de hoorn
op de haak te leggen. Opgelucht fietste ik door de geopende poort de vrijheid
tegemoet.
Het akkefietje met mijn vrienden van de firma COBUN paste in een breder
kader. Pehuenche Indianen werden gedwongen om hun grondgebied te verlaten
ten behoeve van stuwmeren van COBUN. Niet alleen de Indiaanse bevolking
was slachtoffer. De stuwmeren hebben ook nog eens duizenden hectaren van
zeldzame gematigde regenwouden onder water gezet.
Chili was zowel het eerste als het laatste grote land van Zuid-Amerika dat
democratie verwierf. Na twee eerdere kortstondige democratische periodes
brak pas in 1990 opnieuw een democratische periode aan. Deze keer lijkt de
democratie een blijvertje. De politiek wordt vanaf 1990 gedomineerd door
sociaaldemocratische regeringen, die voor welvaart en stabiliteit hebben gezorgd.
Dat is een klein wonder in een land dat vanouds werd verscheurd door scherpe
belangenconflicten en een zeer slechte spreiding van de inkomsten van de enorme
natuurlijke rijkdommen. Oude reflexen blijken echter nog altijd hardnekkig. Na de
nitraatmijnen en de kopermijnen is water de nieuwe goudmijn. In Zuid Chili zijn
Indianen van hun grondgebied verjaagd en zijn ongerepte rivieren gekanaliseerd
ten gunste van energiewinning. De politieke elite deelt de buit met buitenlandse
bedrijven ten koste van de natuur en de plaatselijke bevolking. Op dit moment wil
de firma COBUN in samenwerking met het Spaans-Italiaanse ENDESA aan de slag
in twee van de belangrijkste rivieren van Patagonië. Tal van actiegroepen proberen dit
te verhinderen.
De Proeftuin van Darwin
De laatste dagen waren er de nodige vervelende momenten, maar ik kon tot
dusverre terugkijken op een voorspoedige reis. Het duizelde in mijn hoofd van de
indrukken: van de schoonheid van de landschappen en van de ontmoetingen met
de mensen. De Eenzame Fietser had op zijn camino in Zuid-Amerika vooralsnog
zijn fiets- dan wel artiestennaam slechts voor de helft waargemaakt: fietsen deed
ik genoeg, maar eenzaam was het zeker niet.
Terwijl ik zelfgenoegzaam mijmerde over de verworvenheden van de reis,
waren de engelen in de hemel samengekomen om de voortgang van de Eenzame
Fietser onder de loep te nemen. De projectengel, die de bijeenkomst voorzat,
nam het woord:
"Zoals jullie weten, heb ik jullie bij elkaar geroepen met de vraag hoe we
het de Eenzame Fietser een beetje moeilijker kunnen maken. Jullie weten
dat het tot nu toe allemaal wat te gemakkelijk is gegaan op wat hij zelf zijn
camino noemt. Hij is net een paar maandjes wezen fietsen en hij noemt
zichzelf 'Eenzame Fietser', hij heeft praatjes voor tien en hij denkt dat alle
meisjes hem leuk vinden. Het is hoog tijd dat hij weer eens met beide benen
op de grond landt. Zoals jullie weten, hebben we hem de laatste paar dagen
geregeld een doodlopende weg ingestuurd, maar hij lijkt het nog altijd goed
naar de zin te hebben. Hij maakt nog steeds veel fotootjes en meestal zit hij
te zingen op de fiets."
"Wat zingt hij dan zo al?" vroeg een van de engelen.
"Van alles, van Radiohead tot Vader Abraham."
"Vader Abraham??"
"Ja, ik begrijp het ook niet."
"Wat een halve zool, moeten we echt moeite doen om voor hém te
interveniëren?" vroeg een van de engelen verbaasd.
"Opdracht Van Boven."
"Waarom in Gods naam?" De engelen konden zich vooralsnog niet helemaal
vinden in de besluitvorming.
"Je weet dat Hij zijn onvolmaakte evenknieën op Aarde graag ziet lijden.
Beetje karaktervorming."
"Ik heb een idee!" zei de geologische engel, "Morgen steekt de Eenzame
Fietser de Vulkaan Llaima over. We laten de vulkaan ploffen!"
"Dat lijkt me een beetje teveel eer. Bovendien wonen er mensen aan beide
zijden van de vulkaan. En je hebt de vulkaan twee jaar geleden ook al lek
geprikt, weet je nog?"
"We hoeven hem niet te laten braken, we kunnen hem ook een vieze boer
doen laten. Een stel giftige dampen en wat hete lucht zullen hem een lesje
leren!"
De geologische engel was niet voor een gat te vangen.
"Ik vind het nog steeds te gevaarlijk met al die dagjesmensen die met jeeps
het gebied zullen bezoeken."
De klimaatengel mengde zich in de discussie:
"Dan doen we alleen hete lucht. We laten de zon wat extra megawatts
leveren!"
"Dat is nou een goed plan." zei de projectengel. De engelen keken elkaar
tevreden aan.
De evolutie-engel had ook nog een proefballonnetje:
"Ik heb ook een leuk idee: we kunnen ons nieuwste fabricaat van de
evolutiefabriek uittesten op de Eenzame Fietser!"
"Je bedoelt dat nieuwe beestje met de werknaam steekvlieg giganticus?"
vroeg de projectengel geïnteresseerd.
"We hebben hem helemaal door ons Survival of the Fittest Testprogramma
heen gehaald en hebben juist de laatste verbeteringen aangebracht. Hij
wordt nu geleverd in hypergroot formaat met extra scherpe angel en met
dubbel zoem!"
"Dubbel zoem?"
"Echt een superirritant geluid. Een sopraanzoem zo hard als een drilboor. De
Eenzame Fietser zal niet alleen de fysieke maar vooral ook de psychologische
terreur moeten doorstaan."
Het was de beurt aan de civiele engel om een duit in het zakje te doen:
"Ik heb ook een leuk idee: we gaan de weg omwoelen met graafmachines.
Dan moet hij zijn fiets door los gestapelde steenhopen duwen. Dat gaat-ie
niet leuk vinden!"
De projectengel was content over de goede input van zijn team en vatte nog
eenmaal de actiepunten samen:
"Klimaatengel, aan jou om de zonnekracht lokaal op te schroeven. Evolutie-engel,
zorg jij voor de steekvliegen? En als de civiele engel nu een paar
mannetjes met graafmachines omhoog stuurt, dan kunnen ze nog net op
tijd zijn voordat de Eenzame Fietser zal arriveren. De geologische engel
hoeft even niets te doen."
Ik was inmiddels al aardig opgeschoten op mijn weg naar het zuiden en bereikte
het meren- en vulkanengebied van Chili. Hier had ik een mooie onverharde route
op het oog over de flanken van de Vulkaan LLaima. Ik fietste omhoog door groene
alpiene weides en dichte bossen met boomsoorten die alleen in Chili voorkomen
zoals de slanke en hoge Coïgue, de massieve Alerce die meer dan drieduizend
jaar oud kan worden en de bitterzoet geurende Araucaria met haar markante
parapluvorm. Boven de groene zee van alpiene weides en dichte bossen stak
de Vulkaan LLaima uit. Rond de top lagen gigantische sneeuwvelden als een dot
slagroom op de taart. De witte vulkaankegel was omringd door aardedonkere,
slechts twee jaar oude lavavelden.
Ik bereikte het eerste grote lavaveld. Het vulkanische gruis gaf weinig
grip en geregeld moest ik met de fiets aan de hand lopen. Dat was nog maar
een voorproefje van wat me aan de overzijde van het lavaveld wachtte. De weg was
zwaar gemolesteerd, alsof een reusachtige mol de boel had omgewoeld. Fietsen was
onmogelijk; mijn wilen zakten diep weg in de losse stenen. Ik kon mijn fiets zelfs
ternauwernood voortduwen door de losgewoelde stenenbrij. Vlak voor me zag ik een
graafmachine bezig. dat was dus de boosdoener. Als ik het gevaarte zou kunnen inhalen,
had ik wellicht daarna weer op een 'normaal' wegdek mijn weg kunnen vervolgen.
De realiteit was echter dat ik geen enkele kans maakte om ooit de graafmachine in
te halen, omdat deze de weg onberijdbaar maakte. Ik zag hoe de vervloekte
graafmachine steeds meer voorsprong nam. Bitter constateerde ik dat ik slechts
een minuutje te laat was om dit drama te voorkomen. Intussen was de zon ook uit
zijn winterslaap gekomen. Ik had gedacht dat ik inmiddels in koelere klimaatzones
was aangekomen, maar het was hier nog heter dan in de Atacamawoestijn. Terwijl
ik mijn fiets voort duwde door de losse stenen, gutste het zweet over mijn gezicht.
In een beekje zocht ik verkoeling.
Vooral bij kinderen tussen de vijf en de vijftien jaar is de zanger Henkie ongekend
populair met zijn liedje over een lief klein konijntje met een vliegje op zijn neus.
Ik had niet zo maar een vliegje op mijn neus. Tijdens mijn poging tot verkoeling
in de beek kreeg ik bezoek van een zwerm dikke reuzenhommels. Dit waren geen
normale insecten meer, deze eenheden waren zo groot als vogels. Ze hadden
een grote, lelijke zonnebril. Zouden deze vliegende gevechtsmachines steken?
Overleef je zo iets wel? Ik stapte gauw weer op mijn fiets. Het lukte me niet om
de dieren af te schudden. Ze bleven enkele centimeters voor mijn ogen hangen.
Als ik ze probeerde weg te jagen, gingen ze op mijn neus zitten. Ik werd gek van
de zoem en was bang dat ik gehoorbeschadigingen zou oplopen van de gierende
boventonen. Soms viel ineens het geluid weg en hoorde ik niets meer. Dat bleek
twee dingen te kunnen betekenen. Ze waren even weg... of ze waren me aan het
steken. Nadat een dikke hommel me had gestoken, lichtte de zonnebril vuurrood
op. Zo liet een exemplaar plagerig weten dat hij me te pakken had genomen. Toen
ik op de pas aankwam, was ik omringd door een wolk van tientallen luid zoemende
exemplaren, alle voorzien van een vuurrode zonnebril.
Toen ik aan de afdaling begon, verlieten de bloedzuigers me eindelijk. Intussen
waren er ook de nodige wolken, welke de nodige afkoeling brachten. Een
verfrissende tegenwind zorgde voor aanvullende verkoeling en de graafmachines
werden aan de kant gezet. Ik kon weer genieten van de prachtige bergmeren en
van nieuwe lavavelden en ik zat weer zingend op mijn fiets:
"Lief klein konijntje met een vliegje op zijn neus en hij zoemde op en neer...
Oooo lieieief klein konijijijntje..."
In het Merengebied
Ik had het Chileense Merengebied bereikt en ik zette koers in de richting van
het Argentijnse Merengebied. In de omgeving van Pucón en Currarrehue wonen
de nodige Mapuche indianen. Langs de kant van de weg stonden drie oude
Mapuchevrouwen. De rijk geornamenteerde zilveren juwelen staken scherp af
tegen hun zwarte, gerimpelde huid. De vrouwen hadden een diepe, mysterieuze
blik, de ogen gericht naar een punt voorbij de horizon.
Na Currarrehue voerde de weg omhoog door dichte bossen en langs kletterende watervallen.
De pas lag op een hoogvlakte, geflankeerd door besneeuwde bergruggen en de boven alles uit
torenende Vulkaan Lanín. Na vele uren bereikte ik het hoogste punt en daalde
af, Argentinië in. De uitbundig groene, gematigde regenwouden van Chili hadden
plaats gemaakt voor de uitgestrekte pampa's van Argentinië. Na twintig kilometer
afdaling werd de weg verhard en met een storm in de rug vloog ik over de weg die
in een rechte streep door de graslanden voerde. Vanuit Chili kwam er slecht weer
aan, maar ik was sneller dan de wolken. Ik bereikte het eerste dorp Junín de los
Andes juist voordat de stortregens neerdaalden over de eindeloze steppe.
In San Martín de los Andes vernam ik dat de nabij gelegen Vulkaan Puyehue
op dat moment zeer actief was. De vulkaan produceerde enorme stofwolken en
asregens. Foto's op internet waren extreem: de kleverige as lag centimeters diep
over de wegen. Volgens bewoners kon je in het getroffen gebied geen hand voor
ogen zien. Mijn beoogde route zuidwaarts leek geen begaanbare weg. Ik besloot
om over een alternatieve route terug te fietsen naar Chili. Dat was wel een omweg
van ruim driehonderd kilometer om de aswolk heen. Als de wind zou draaien, zou
ik echter alsnog in de aswolk terecht komen. Die kans leek klein en dat gebeurde
dan ook niet. Maar het weer was intussen verder verslechterd. Striemende
regenbuien volgden elkaar in een razend tempo op. De stormachtige tegenwind
joeg de regen horizontaal voort en de regendruppels sloegen als projectielen in
op de Eenzame Fietser.
Na enkele lange dagen met harde tegenwind bereikte ik Puerto Varas. Het
weer was na enkele zeer slechte dagen opgeknapt en ik had weer vrije uitzichten
over de keten van besneeuwde bergruggen en vulkanen van de Andes, inclusief
de nog altijd stevig doorrokende Vulkaan Puyehue.
Ik dineerde met de Chileense señorita Katharine, die diep in de mythologische
en spirituele wereld van de Mapuche Indianen was gedoken. Het is algemeen
bekend hoe de Spanjaarden in het huidige Peru en Bolivia met harde hand de Inca's
hadden onderworpen, maar het lot van de Mapuche van Chili was nog wreder.
Zij hadden net als de stammen in Noord-Amerika een vrijwel complete genocide
ondergaan. Vandaag de dag leven de Mapuche veelal in geïsoleerde reservaten.
Mede door mensen als Katharine wordt steeds meer bekend over hun leef- en
denkwereld. Katharine droeg de Mapuchenaam LLanka, ofwel parel. En ook de
Eenzame Fietser had inmiddels een Mapuchenaam gekregen: Alen. Dat betekent
letterlijk 'de man die helder ziet in de nacht'. Zoals alle Indianentalen is ook de taal
van de Mapuche een metaforentaal. De woorden laten zich lezen als iemand die in
diep contact staat met zijn innerlijke dromen en daarmee dus ver vooruit kijkt. Als
iemand die kan zien in de nacht. Ik was natuurlijk gecharmeerd van mijn nieuwe
naam en ik had ook een nieuwe Mapuchenaam voor mijn goedlachse Chileense
señorita klaar: Puyehue, naar de vulkaan die nog altijd enorme hoeveelheden rook
produceerde boven de Chileens-Argentijnse grens. Puyehue rookte zogezegd een
gigantische vredespijp voor de verbroedering van de oude vijanden Argentinië en
Chili en voor het welzijn van de hele wereld.
Een veerboot bracht me op het eiland Chiloé, een eiland dat bijna net zo groot is
als Nederland. Op het verre zuidelijke puntje van het eiland moest ik de volgende
veerboot halen. Deze maakte slechts eenmaal in de week de overtocht naar
Chaitén in Chileens Patagonië. Ik deed mijn Mapuchenaam weinig eer aan. Ik
had niet verder vooruit gekeken dan mijn neus lang is. De route door Chiloé was
verder dan gedacht. Op het laatste moment hoorde ik bovendien dat ik twee
uur voor de vertrektijd aanwezig moest zijn bij de veerboot. Ik had een harde
tegenwind en ik moest de laatste honderd kilometer met volle bak fietsen om de
veerboot te halen. Chiloé staat bekend om zijn houten kerken die tot het UNESCO werelderfgoed
behoren, maar de Eenzame Fietser sjeesde rap langs de kerkjes
om tijdig de veerboot te bereiken. Achteraf was ik ruim op tijd. Het bleek helemaal
niet nodig om twee uur van tevoren aanwezig te zijn. Bovendien bleek de boot
vier uur te laat te vertrekken.
Langs Fjorden en IJskappen
De noordelijke helft van Chileens Patagonië is door bergen, ijskappen en de oceaan
min of meer afgesloten van de rest van Chili en Argentinië. De Carretera Austral
verbindt de dorpen en nederzettingen van het dunbevolkte gebied met elkaar. De
weg is een van de klassieke routes voor fietsreizigers in Zuid-Amerika. Ze begint in
Chaitén en eindigt 1.400 kilometer zuidelijk in Villa O'Higgins.
Chaitén was een rampgebied. De kleine stad was in 2008 bedolven onder
meters dikke lagen as als gevolg van een uitbarsting van een voorheen niet
bestaande vulkaan. De commune probeerde op te krabbelen uit de misère.
Tijdens mijn aanwezigheid werd feestelijk een geldautomaat geopend. Een
heuglijke gebeurtenis, aangezien de bewoners het de laatste drie jaar moesten
doen met een pinautomaat vijfhonderd kilometer verderop.
De Carretera Austral was grotendeels onverhard, maar het wegdek was goed
aangestampt en de fiets zakte niet weg in diepe lagen zand. Ik had aanvankelijk
geluk met het weer. Het was zonnig en warm, waar het normaliter regenachtig
en koud is in Chileens Patagonië. Ongesluierd door wolken liet het landschap
zich in haar volle glorie zien. Ik kon me met hart en ziel overgeven aan het
fotograferen van de mystieke schoonheid van dit zo moeilijk toegankelijke deel
van de wereld. Ik bevond me in een overweldigend groen landschap, onaangetast
door menselijke activiteit. Chileens Patagonië bezit verschillende boomsoorten
die alleen in dit deel van de wereld voorkomen. Grillige rotsachtige bergketens
met grote hoeveelheden sneeuw en ijs staken boven de groene zee van bomen
uit. Maar bovenal was er water. Gigantische rivieren stortten zich tuimelend van
de sneeuwvelden, gletsjers en ijskappen richting de Stille Oceaan.
Ik was niet de enige fietser in de continu wisselende landschappen van Chileens
Patagonië. Nergens op de wereld ontmoette ik zo veel fietsreizigers
als op de Carretera Austral. Op de hele route kampeerde ik slechts
eenmaal in mijn eentje. Alle andere avonden had ik gezelschap. Zo kampeerde ik
eenmaal met een stel dat veel in Mongolië had gefietst. Een andere avond bracht
ik door met een Venezolaanse fietser. Weer een andere keer stond mijn tent naast
die van twee knappe Chileense zusjes. De opvolgende dag fietsten we samen over
een alternatieve route parallel aan de Carretera Austral. Het wegdek bestond
uit grote stenen en er waren enkele zeer steile klims, maar de zusters bleken
buitengewoon sportief en konden prima uit de voeten op het moeilijke terrein.
Behalve fietsers waren er ook andere reizigers. Deze waren voor transport
veelal aangewezen op de goedwilligheid van de plaatselijke bevolking. In dit
dunbevolkte deel van de wereld was er nauwelijks georganiseerd openbaar
vervoer aanwezig.
Naast de ontmoetingen met medereizigers was er ook de eenzaamheid van het
immense, uitgestrekte landschap. Naar het zuiden toe voert de Carretera Austral
door steeds minder bevolkte gebieden. Om de honderd kilometer passeerde
ik een nederzetting. Verder was er niets dan ongerepte wildernis. Ik trok langs
het Lago General Carrera, een turquoise meer dat zich uitstrekt tot ver over de
Argentijnse grens en fietste langs Chili's grootste rivier, de snelstromende Rio
Baker. De Carretera Austral leidde naar Cochrane, dat zich de new frontier van
Chili noemt. Het was de plek waar de wereld zo ongeveer ophoudt.
Zuidelijk van Cochrane resteerden slechts twee nederzettingen, totdat twee
grote ijskappen overlandroutes verder zuidelijk onmogelijk maken. Tortél ligt op
honderdveertig kilometer ten zuidwesten van Cochrane op het einde van een
doodlopende weg aan een fjord. Ik ging op weg naar de andere nederzetting, Villa
O'Higgins, op het einde van de Carretera Austral, tweehonderddertig onverharde
kilometers zuidwaarts van Cochrane.
Het laatste deel van de Carretera Austral zou het meest eenzame gedeelte van de
route worden. Met spanning keek ik uit naar het einde van de legendarische route.
De dagelijks afbrekende moeren van mijn voordrager baarden me zorgen. De
drager was inmiddels ernstig beschadigd geraakt met een aantal grote scheuren.
Diverse slangenklemmen hielden de constructie nog bij elkaar, maar rondom
ontstonden elke dag nieuwe haarscheurtjes. Ik moest in ieder
geval zorgen dat de drager niet definitief zou afbreken voordat ik meer bewoonde
gebieden zou bereiken en een oplossing zou kunnen organiseren.
De eerste dag tussen Cochrane en Villa O'Higgins verliep voorspoedig. Totdat
deze eindigde in een verschrikkelijke hoosbui. Het was het eerste echt slechte
weer op de Carretera Austral. Ik zag de bui aankomen en zodoende kon ik nog
juist op tijd een geschikte kampplaats betrekken. Ik zette mijn tent op naast een
Oostenrijkse groep. De drie fietsers waren elk dik in de zeventig jaar oud. Ondanks
de gigantische hoeveelheden regen hadden de oude avonturiers nog altijd een
hartverwarmende, positieve spirit. Terwijl ik mijn tent opzette in de regen, zag ik
drie paar twinkeloogjes door de kieren van de tent. De senior fietsers vroegen of
ik nog hulp nodig had. Ik weigerde beleefd; ze zouden alleen maar nat worden.
In vijf minuten stond mijn tent en iedereen trok zich terug in zijn tent. Omdat ik
rekende op slecht weer, had ik voldoende voedsel bij me dat niet gekookt hoefde
te worden. Terwijl de regen tegen de tentdoeken sloeg, zat ik behaaglijk in mijn
tentje tonijn, pinda's, chocolade en perziken te eten en werden alle noodzakelijke
voedingselementen van de schijf van vijf weer keurig aangevuld.
De volgende morgen hoosde het nog steeds. Ik pakte de hele zeiknatte mik in en
fietste verder richting Villa O'Higgins. Ik bereikte de monding van de Rio Baker. De
rivier baande zich in machtige slingers tussen de steile bergflanken. Het landschap
was nog groener dan de regenwouden van Ecuador. Overal stortte water met
donderend geraas van de in wolken gehulde berghellingen naar beneden. Niet
alleen de rivieren voerden grote hoeveelheden water naar beneden, ook de
ene na de andere bui daalde neer over het toch al zo natte landschap. In de ijzig
koude stortregens klom ik steil omhoog naar een verbindingspas tussen
de stroomgebieden van de Rio Baker en de Rio Bravo. Een prachtige maar ook
intens natte en huiveringwekkend koude ervaring. Ik daalde af naar de monding
van de Rio Bravo, waar een veerboot me naar de overkant moest brengen. Deze
zou maar een- of twee maal per dag afvaren op een nogal flexibel schema.
Ik zou dus een onbekende tijd moeten wachten op de overtocht. Ik had van
medefietsreizigers gehoord dat er een cafeetje zou zijn met lekkere Kuchens en
met net zo lekkere empanadas en met goede koffie. Tot mijn grote opluchting
bleek het cafeetje geopend. Ik moest nog wel even een gebroken moer van mijn
voordrager vervangen. Ik was nog maar net bezig toen ik de hele boel moest
verplaatsen omdat de uitbater van het cafeetje vond dat mijn spullen in de weg
stonden voor klanten die naar binnen wilden - klanten die er overigens niet waren.
Ik was helemaal alleen, op een groep constructiewerkers na. De mannen van de
bouw waren bezig met het aanleggen van een betonnen kade voor de veerboten.
Ondanks mijn intens verkleumde handen had ik mijn fiets na een kwartiertje weer
op orde. Ik kon me eindelijk gaan opwarmen in het cafeetje. Tot mijn verbazing
bleek de deur op slot. Ik keek door het raam naar binnen wat er aan de hand was.
Ik kon geen teken van leven onderscheiden. De uitbater vond blijkbaar geen reden
om zijn zaak open te houden. Jammer voor de uitbater, want hij zou een hele
goede klant aan me hebben gehad. Maar héél jammer voor mij, want dit cafeetje
zou vermoedelijk de enige plaats in drie dagen zijn waar ik mezelf en mijn spullen
de gelegenheid kon geven op te warmen en te drogen.
Wie helemaal niet treurden om dit kleine persoonlijke drama waren de constructiewerkers.
Die werkten niet in de regen en stonden onder een afdakje te schuilen op een afgesloten en voor
mij onbereikbare plek. Tot grote hilariteit van de mannen hadden zij wél en ik
helemaal géén plaats om te schuilen. Het vijf centimeter brede afdakje van het
café was volstrekt ontoereikend om de horizontaal aanwaaiende ijsregens tegen
te houden. Terwijl de Eenzame Fietser de rap opvolgende en onbarmhartig
koude, zware regenbuien trotseerde, hadden de constructiewerkers de tijd van
hun leven. Het mag misschien spiritueel inferieur zijn om je plezier te halen uit
het lijden van je medemens, dat bedierf het feestje geenszins. Tranen met tuiten
hebben ze gelachen toen ze zagen hoe de Eenzame Fietser kou leed in de regen.
En nog hilarischer was het dat ze helemaal niets hadden gedaan om de Eenzame
Fietser te helpen in zijn zware beproeving.
Het leedvermaak bleek een oneindige bron van vreugde. Toen na drie uur
eindelijk de veerboot arriveerde, was dat het sein voor de laatste grap van de
mannen van de bouw. Op hun dooie akkertje kwamen ze onder hun afdakje
vandaan om naar het café te gaan. Tot mijn verbazing werden de deuren voor
de arbeiders wél geopend. Nog lang zullen de constructiewerkers op feesten en
partijen vertellen van deze mooie dag in hun leven. De dag dat ze de Eenzame
Fietser hebben zien lijden in het veerhaventje. "Nog nooit zó hard gelachen..." Als
de toehoorders zouden vragen, wat daar nou zo leuk aan is, zouden ze antwoorden
dat ze de hoge nood van de Eenzame Fietser zagen, maar dat ze hem juist daarom
geen schuilplaats boden. Als de mensen ondanks nieuwe lachbuien nog steeds met
glazige ogen zouden kijken, zouden de constructiewerkers besmuikt opbiechten
dat ze bewust hadden gewacht om naar het café te gaan om te lunchen totdat de
veerboot kwam, om er zodoende voor te zorgen dat het cafeetje tot het laatst toe
gesloten zou blijven voor de Eenzame Fietser. Waarschijnlijk zouden ze het op dit
punt in het verhaal niet meer droog kunnen houden van het lachen en zouden er
tranen van plezier over de bolle wangen naar beneden biggelen. Als ze dan nog
steeds op onbegrip van de toehoorders stuitten, zouden ze zeggen: "Je had zijn
beteuterde gezicht eens moeten zien, toen het café alsnog zijn deuren opende..."
om vervolgens over de grond te rollen van het lachen.
Toen de veerboot de overkant bereikte, stortregende het nog steeds. Nog een
kleine honderd kilometer was ik verwijderd van de bewoonde wereld, voor zo ver
je een totaal geïsoleerde nederzetting de bewoonde wereld kunt noemen. Ik zou
Villa O'Higgins vandaag niet meer bereiken. Toch wilde ik doorfietsen zo lang het
zou blijven regenen. Als de zon nog even zou doorbreken, had ik nog kans om mijn
spullen alsnog te drogen tijdens het fietsen.
Na vele uren fietsen door wind, kou en regen werd het duidelijk dat het
vandaag niet meer droog zou worden. Ik was na twaalf uur ijsregens ernstig
afgekoeld. Verder fietsen in de regen zou mijn vingers dermate verkleumen, dat
ik moeilijkheden zou krijgen met het opzetten van mijn tent. Ik kneep daarom om
acht uur 's avonds in de remmen. Ik was goed opgeschoten. Het was nog maar
dertig kilometer naar Villa O'Higgins. Het opzetten van de tent gaf nog de nodige
problemen. Ik kon mijn natte, verkleumde vingers nauwelijks bewegen. Na drie
kwartier ploeteren stond de tent uiteindelijk toch nog.
Binnen in de tent was het niet warmer dan buiten. Alles was nat. Zelfs
mijn slaapzak was niet meer droog. Zeker twee uur lag ik in mijn slaapzak te
klappertanden, voordat ik enige lichaamswarmte terug kreeg. Daarna had ik toch
nog een redelijke nachtrust. De volgende dag bereikte ik Villa O'Higgins, een
gehucht met 465 inwoners, maar voorzien van alle faciliteiten die ik nodig had.
Rillend nestelde ik me bij de brandende open haard, waar ik de rest van de dag
niet meer van zou wijken.
De Bergen en de Pampa's
Villa O'Higgins is zo ongeveer het einde van de wereld, vrijwel volledig ingesloten
tussen ijskappen en grote meren. Voor fietsers is er echter een uitweg, zij het een
obscure en zeer oncomfortabele.
Met een veerboot stak ik het Lago O'Higgins over. Aan de overzijde van
het tientallen kilometers lange meer voerde een tweeëntwintig kilometer lange
verbindingsroute naar het Argentijnse Lago del Desierto. Ook dit meer zou met een
veerboot overgestoken moeten worden. De eerste zestien Chileense kilometers
van de route tussen de meren hielden het midden tussen een jeepspoor en een
wandelpad. De piepkleine terreinwagentjes van de Chileense douane waren de
enige gemotoriseerde voertuigen die krachtig en wendbaar genoeg waren om hier
uit de voeten te kunnen. Ik kon soms nog net fietsen maar vaak ook moest ik de fiets
duwen. Hoe moeizaam dit traject ook verliep, ik kwam op het Chileense deel van
het traject in ieder geval nog vooruit. De overige zes Argentijnse kilometers
bleken een verschrikking.
Een overgroeid wandelpad van hooguit tien centimeter breed voerde door een dicht bos.
Bomen lagen horizontaal over het wandelpad of vormden een dermate smalle doorgang, dat
passage met de fiets gecompliceerd was. Zelfs als de fiets ontdaan was van alle bepakking,
was er geen doorkomen aan. Geregeld moest ik met de fiets op mijn rug over omgevallen
bomen klauteren. Met vier fietstassen, een stuurtas en een grote tas met mijn
tent, slaapzak en matje stond ik voor een logistieke nachtmerrie. Het kwam er
op neer dat ik hetzelfde stuk vijf keer moest afleggen. Eerst met mijn fiets plus
stuurtas, dan teruglopen, dan met mijn twee achtertassen, dan teruglopen, dan
met mijn voortassen plus tenttas. Ik had het helemaal niet naar mijn zin en als er
een God bestaat, hoop ik dat hij niet heeft geluisterd naar wat ik op dat moment
zo al te melden had. Uiteindelijk bereikte ik met al mijn spullen en drijfnat van het
zweet de veerboot. Ik had alle geluk van de wereld dat deze vertraagd was, anders
had ik een volle dag moeten wachten op de volgende overtocht. Nog net op tijd
kon ik aan boord springen. Een uurtje later was ik aan de overzijde van het Lago
del Desierto, waar ik onmiddellijk een mooie kampeerplaats in beslag nam.
In El Chaltén begon ik aan een tweedaagse trekking door de bergen. Het
weer was prachtig en ik kwam de nodige kameraden tegen die ik kende van mijn
route door Chili over de Carretera Austral. Samen kampeerden we aan de voet
van de Fitz Roy. De volgende morgen stonden we vroeg op. Met twee Israëli's
en een Oostenrijkse vrouw beleefde ik de zonsopkomst over de mythische berg.
De granieten obelisk van de Fitz Roy weerspiegelde in het kalme water van het
gletsjermeer. De rotstorens en het bergmeer kleurden van roze naar oranje
naar vuurrood. Gedurende enkele minuten werd de wereld om ons heen in een
oranjerode gloed gedompeld. Alles had dezelfde onaardse kleur, alsof de wereld
voor een kort moment in een soort hemelse harmonie verkeerde. Dankbaar
ondergingen we de poëtische schoonheid van het moment.
We daalden af naar de kampeerplaats, waar we afscheid van elkaar namen. Door
uitgestrekte bossen van Coïgue en naar alle kanten uit groeiende Lenga liep ik
in enkele uren naar een ander gletsjermeer, aan de voet van de Cerro Torre.
De eenzame rotspunt van de Cerro Torre stak als een biljartkeu tweeduizend
meter uit het landschap omhoog. De punt van de keu bestond uit glimmend ijs,
afkomstig van de ijskoude straalwinden die om de top waaien. Ik klom naar een
gletsjermeer aan de voet van de granieten rotstoren. Er dreven enkele ijsschotsen
in het gletsjermeer, afkomstig van de gletsjer die in het bergmeer eindigt. Het was
het tweede moment van hemelse schoonheid dat ik deze morgen mocht ervaren.
Wat gletsjers en ijsschotsen betreft is er een locatie die nóg spectaculairder
is dan El Chaltén. De Perito Morenogletsjer is met zijn afbrokkelende ijsschotsen
een van de meest indrukwekkende natuurfenomenen van onze planeet. In twee
dagen fietste ik over de winderige pampa's naar El Calafate en vervolgens naar
de gletsjer.
De Perito Morenogletsjer is enkele kilometers breed, vele kilometers
lang en tientallen meters hoog. Een massieve muur van ijs in Delfts blauw en
gebroken wit. De wind joeg de nodige winterse buien over de met miljoenen
spleten doorkliefde ijsvlakte. Het Lago Argentino was propvol met ijsschotsen
in alle mogelijke dimensies. De ijsbergen kwamen letterlijk uit de lucht vallen.
IJsschotsen zo groot als flatgebouwen braken af en stortten met donderend
geraas in het ijskoude water van het Lago Argentino.
Ik fietste over de Ruta 40 in de richting van Puerto Natales in Chili. De eenzaamste
weg van de wereld voert in ruim vijfduizend kilometer van het bloedhete
noorden naar het ijzige zuiden van Argentinië. Zo sterk als de klimatologische
omstandigheden naar het zuiden toe veranderen, zo weinig variatie biedt het
landschap dat bestaat uit louter oneindige pampa's. In het noorden van Argentinië
fietste ik driehonderd kilometer over de Ruta 40 in temperaturen van boven de
veertig graden. Nu was ik terug op de Ruta 40 in het uiterste zuiden van Argentinië
en was het een graadje of tien. Met de eeuwige stormen die over Patagonië
raasden, voelde het nog veel kouder aan. De Ruta 40 was hier goeddeels onverhard
en er waren geen dorpen, geen rivieren, geen bomen en geen mensen. Ik was op
mijn eigen voorraden aangewezen. Ik fietste door een landschap dat geen
visuele bakens had, anders dan de weg die naar een denkbeeldig punt op de
horizon voerde.
Alle mogelijke meditatieve ervaringen van de omringende leegte werden teniet
gedaan door de concentratie die nodig was om een route te vinden tussen de
grote stenen op de weg. Daarnaast moest ik de stormen trotseren, die dagelijks
over de pampa's jagen.
Na honderdvijftig kilometer verliet ik de Ruta 40. Ik stak de grens met Chili
over, waar de pampa's plaats maakten voor de Andes. Veruit het meest bekende
fenomeen van het uiterste zuiden van Chili is de Torres del Paine, een massief met
verticale muren en rotsnaalden die uit het niets uit de pampa's oprijzen. Ik fietste
in een boog om het massief heen en na het oversteken van een ruig berggebied
bereikte ik Puerto Natales in het verre zuiden van het Zuid-Amerikaanse continent.
Twee Pinguïns
In Puerto Natales boekte ik een dagtocht naar de Torres del Paine, Chili's meest
bekende nationale park. Omdat recentelijk een grote brand de helft van het
natuurgebied had verwoest, leek een meerdaagse trekking me een beetje veel van
het goede. Bovendien had ik enkele dagen geleden bij El Chaltén al een trekking
door soortgelijke landschappen gemaakt in veel betere weersomstandigheden.
Ik werd rijkelijk beloond voor mijn luiheid. Op de toer ontmoette ik de vijftig
jaar oude Amerikaanse motorreiziger Robert en de Chileense schilderes en
verkoopster Margarita. Samen waren we de Tres Amigos, de Drie Vrienden, naar
de gelijknamige film met Steve Martin. Margarita beheerste de kunst van de
verleiding tot in de perfectie en flirtte dat het een lieve lust was. De beide heren
lieten dit alles genoegzaam over zich heen komen. Zo kon het gebeuren dat ik op
een van de mooiste plekken van de Aarde was, maar dat ik er maar weinig oog
voor had. Na de lange dag in het Nationale Park werden we weer netjes afgezet in
Puerto Natales, waar de Tres Amigos dineerden.
Na het diner nam Robert afscheid. Margarita en ik bezochten een cafeetje,
waar we op een luxueuze sofa plaats namen. Een CD van Amy Winehouse zorgde
voor de muzikale achtergrond. Door het raam zagen we het nachtelijke leven aan
ons voorbij trekken. We zagen een man van een jaar of vijftig, met stoïcijnse blik,
volledig afgesloten van de buitenwereld. Hij had het duidelijk niet naar zijn zin.
"Wat een passie!!" merkte Margarita ironisch op.
Op dat moment fietste een vrouw met een intens desolate uitstraling voor ons
raam langs. Zo te zien was er al lange tijd weinig leuks gebeurd in haar leven. Ik
voelde compassie met de eenzame vrouw:
"We moeten in ons leven onze dromen volgen, dat is de beste remedie tegen
neerslachtigheid."
"Ja, we moeten gepassioneerd leven!!" zei Margarita met overgave.
Een man met een intens verveeld smoelwerk liep ons blikveld binnen. Tegelijkertijd
schoten we in de lach. Margarita's blik was strak op mijn ogen gefixeerd. Gedurende
een tijdsspanne die zowel een fractie van een seconde kon zijn geweest als een
eeuwigheid bleven onze blikken in elkaar gevangen. Ik nam haar in mijn armen.
"Heb jij een gepassioneerd leven geleid?"
"Ik heb veel verdriet gekend in de liefde," zei Margarita, "sommige mensen
vinden nooit de juiste persoon - zoals Amy Winehouse - misschien ben ik
wel een van die mensen."
Het voelde fijn om mooie Margarita in mijn armen te hebben, maar we moesten
afronden. Het café ging sluiten.
"Mag ik een kusje?" vroeg ik onschuldig.
"Nee," antwoordde ze streng, "er worden geen kusjes uitgedeeld vanavond."
Ik bracht Margarita naar haar hotel. We namen afscheid en door de nachtelijke
straten van Puerto Natales liep ik terug naar mijn hotel.
Na de romantische avond op de sofa volgde de eenzaamheid. Tweehonderdvijftig
kilometer scheidden me van Punta Arenas en de Straat van Magallanes, in het
uiterste zuiden van het vasteland van Zuid-Amerika. Nergens waait het harder dan
in Patagonië en hoe verder zuidelijk, hoe extremer de wind. Op de momenten dat
ik de wind mee had, joeg ik met veertig kilometer per uur over het lege landschap.
Als ik de wind tegen had, kon ik met alle moeite maximaal tien tot twaalf kilometer
per uur vooruit komen. Het landschap bestond uit pampa's, honderden kilometers
van uitgestrekte vlaktes zonder bomen en bloemen, zonder steden en dorpen.
Het was het leefgebied van de mysterieuze ñandú, de Zuid-Amerikaanse variant
van de struisvogel. Evenals de struisvogel heeft de ñandú hele grote vleugels en
net als de struisvogel kan ze desondanks niet vliegen. Nu is de noodzaak om te vliegen
sowieso beperkt, aangezien de leefomgeving overal hetzelfde is. Pampa's, pampa's
en nog meer pampa's. Behalve de vogels met de nutteloze vleugels was er niets
te zien. Uren en uren fietste ik door het Grote Niets totdat ik de Straat van Magallanes
bereikte. Aan de overzijde kon ik Tierra del Fuego zien liggen, nog meer uitgestrekte
pampa's. Na 15.300 kilometer fietsen door Ecuador, Peru, Bolivia, Chili en Argentinië
had ik Vuurland bereikt, het uiterste zuiden van het Zuid-Amerikaanse continent.
In Punta Arenas mailde ik Margarita. Ik vroeg of ze zin had om naar me toe te
komen. Ik stuurde in de bijlage een foto van twee zoenende pinguïns. Een dag
later was ze naar me toe gereisd en waren we samen op het einde van de wereld.
Zij was mijn Pinguinita Magallanes, naar de gelijknamige kleine pinguïns
in de Straat van Magallanes. Ik was haar Pinguino Rey, naar de grote
koningspinguïns op Vuurland. De meeste Latina's zijn emotioneel en
direct van aard, maar met haar extraverte karakter en artistieke temperament
werden deze eigenschappen bij Margarita nog eens versterkt. Ineens waren
andere Zuid-Amerikaanse vrouwen maar timide en schuchtere wezentjes.
Het plan om naar Ushuaia te fietsen had ik in de ijskast gezet. Vier vlakke
dagen over de pampa scheidden me van de zuidelijkste stad van het Amerikaanse
continent. In plaats van vier dagen fietsen in eenzaamheid over de pampa reisde
ik in een bus met Margarita naar Buenos Aires. We verwisselden de arctische
Magallanesregio voor de zinderende tangostad.
De tango ontstond in het begin van de twintigste eeuw in de bordelen en bars van
de haven van Buenos Aires, de stad die veel meer mannen dan vrouwen kende. De
wildwest-wereld was een vruchtbare voedingsbodem voor de donkere, hoekige
ritmes van de tango. Vanaf het allereerste begin was de tango muziek om op te
dansen. De dans laat weinig aan de verbeelding over. De man is de jager, de vrouw
de beoogde prooi. Een verticale expressie van een horizontale hartstocht. Vocalen
zijn sensueel of melancholisch en altijd gepassioneerd. De dwingende, obsessieve
ritmes worden geproduceerd door de bandoneón, de accordeon van de tango.
Sinds de vroege jaren heeft de tango steeds meer emotionele lagen aangeboord
en heeft de muziek diverse muzikale klankkleuren geïncorporeerd. De bekendste
bandeonista is Astor Piazzola, die de tangomuziek heeft doen samensmelten
met andere muzikale stijlen. Zo heeft 's lands meest bekende tanguëro zelfs een
klassiek concert geschreven voor een orkest met bandoneon. Tegenwoordig is
Adriana Varela de stem van de tango met haar doorrookte stem. In de loop van de
jaren heeft de tango misschien een deel van zijn rauwe sensualiteit kwijtgeraakt,
de muziek heeft aan melancholie gewonnen.
Het kon nog heter en dampender dan de tangostad. We lieten ons in een bus
vervoeren naar het tropische Iguazú op de grens van Argentinië, Brazilië en
Paraguay. De oerwouden herbergden een spectaculaire tropische wildlife,
waaronder tal van papegaaien en toekans. De tachtig watervallen van Iguazú
vormen een gigantische arena. Sommige watervallen hebben vele tientallen
meters hoogteverschil. Het levert een driedimensionaal klanklandschap van
laag en diep geraas op, veroorzaakt door het neerstortende water. De Perito
Morenogletsjer in het zuiden van Argentinië is de ultieme sprookjeswereld van
ijs, de watervallen van Iguazú in het tropische noorden van Argentinië de ultieme
sprookjeswereld van water.
Tijdens de vakantie met Margarita voelde ik dat ik nog niet klaar was met mijn
camino, dat er een deel II moest komen. Ik kocht een vliegticket naar Quito,
Ecuador, de plaats waar ook deel I van start ging. Ik zou nu niet naar het zuiden,
maar naar het noorden fietsen, richting Colombia en Centraal-Amerika. Verder
ingevuld was het plan nog niet. Ik wist niet wanneer ik Margarita zou weerzien.
Hoe en of onze relatie nog een vervolg zou krijgen, was in de nevelen van de
toekomst gehuld. Que sera, sera.