José en ik waren amigos. We deelden de droom om met de fiets het Zuid-
Amerikaanse continent over te steken. We ondersteunden elkaar in alles. Ik had
meer ervaring met fietsreizen dan José en ik leerde mijn vriend hoe het landschap
te "lezen". José gaf me Spaanse les en hij was voor mij een Latino rolmodel. Ik
leerde veel van de manier waarop hij een gesprek of onderhandeling aanging.
Naturel, amicaal, geduldig, proberend de ander te voelen. Heel anders dan onze
doelgerichte, zakelijke en soms ook ongeduldige Europese onderhandelingsstijl.
José was een gelukkige man, een man met een groot hart.
Het uiterste noordwesten van Peru was min of meer vlak. We bevonden
ons tussen de bergen van de Andes en de oceaan. Dit gedeelte van Peru was
vrij dichtbevolkt en we waren vaak tussen de mensen. Het voelde als een feest om
samen door de dorpen van het Peruviaanse platteland te fietsen. De bevolking
begroette ons hartelijk en zwaaide uitbundig naar de passerende fietsers. José en
ik werden geregeld omringd door grote groepen mannen, vrouwen en kinderen.
De dorpelingen waren nieuwsgierig naar wat we kwamen doen. Geduldig
gaven we tekst en uitleg over onze reis. De mensen hingen aan onze lippen en
reageerden enthousiast. Tussen de dorpen was de halfwoestijn van de Desierto
de Sechura, bedekt met dorre struikachtige planten met vlijmscherpe doorns. Een
van die doorns produceerde de eerste lekke band van de reis.
Na Olmos kon er weer geklommen worden. Zoals de Brennerpas de laagste
pasovergang over de hoofdketen van de Alpen is, zo is de Abra de Porcullo verreweg
de laagste pas over de Andes tussen Colombia en Chili. De Abra de Porcullo is
weliswaar de laagste pasovergang in zevenduizend strekkende kilometers Andes,
er moesten nog altijd een kleine tweeduizend hoogtemeters overbrugd worden.
Net als in het bekende liedje van de rondbuikige zanger met de kortstondige
politieke carrière tuften er ook hier de nodige vrachtwagens met de vlam in de
pijp tegen de pas op. Een zwartgeblakerde vlam wel te verstaan. De roetfilter
was in deze contreien nog niet doorgedrongen en de helling van de weg was steil
genoeg om te zorgen dat de vrachtwagens zich hoestend en proestend een weg
omhoog baanden. Dat dit alles slecht zou zijn voor het milieu, bleek niet uit de
vegetatie die al maar groener werd. Een knalgele gallito de las rocas vloog voor
ons uit en dook onder in de bossen. De tropische vogel was als een heraut die het
naderende Amazonegebied aankondigde.
Na de oversteek van de pas continueerden we onze koers naar het oosten,
naar de rand van het Amazonegebied. Bij het dampende Bagua Grande passeerden
we de heetste plek van Peru. In de brede valleien met rijstvelden liep het kwik op
tot 43 graden in de schaduw. De nacht brachten we door in een politiekantoor.
Niet omdat we rottigheid hadden uitgehaald, maar omdat José al babbelend een
gratis overnachtingsplaats had geregeld.
Soms was mijn amigo minder scherp. Dan hoorde hij van deze of gene dat het nog maar een uurtje
fietsen was naar de plaats van bestemming en dat was dan weer een mooi excuus om de teugels te
laten vieren. Als uit mijn kaartmateriaal bleek dat het nog zeker drie uur klimmen
was, bleef het oordeel van de plaatselijke bevolking voor mijn vriend de meest
accurate informatie, ook al hadden de mensen vanzelfsprekend geen flauw benul
van reistijden op de fiets. José bleek een echte Zuid-Amerikaan in dat opzicht. En,
hoe saai ook, ik ben uiteindelijk toch een Europeaan en voor mij tellen de cijfers en statistieken.
Als ik zie dat José hooguit driehonderd hoogtemeters per uur klimt en we moeten
nog zeshonderd meter klimmen, dan reken ik erop dat we nog minimaal twee uur te gaan
hebben. Bij tijd en wijle werd ik boos om hem uit zijn lome ritme te halen.
"Maar we zijn er toch bijna??", reageerde hij dan met grote ogen van
verbazing.
"We moeten nog zeker twee uur klimmen. Daarna wordt het donker. Maar in
het tempo van het laatste uur moeten we nog minstens vier uur aan de bak."
Na een praatje van een kwartier met de plaatselijke straatverkoper:
"Nog twintig minuten... Zie je nou wel? We zijn er bijna."
"Kijk nou eens op mijn GPS. We moeten nog twintig kilometer fietsen en
minstens vijfhonderd meter klimmen. We halen het niet zo! Dit is het plan:
we fietsen zo hard als we kunnen door, we gaan niet stoppen voor een
praatje hier of een praatje daar en als we er om kwart voor zes niet zijn,
gaan we liften. Anders komen we er niet voor de nacht invalt en worden we
levend opgevreten door de muggen. Je weet wat de risico's zijn van malaria."
"Nou nou, rustig aan hoor!"
"Niks rustig aan, NU gaan met die banaan!"
Uiteindelijk waren we met kunst- en vliegwerk altijd min of meer op tijd op de
plaats van bestemming aangekomen en zo gebeurde het ook nu. Het geísoleerd
gelegen stadje Chachapoyas was een geschikte plaats om enkele dagen te
verpozen. "Chacha" heeft een sfeervol centrum met wit gepleisterde koloniale
huizen en een eveneens witte kathedraal. Het centrale plein, de Plaza de Armas,
is een van de mooiste van Peru.
Vlakbij Chachapoyas liggen de spectaculaire, honderden meters hoge
Goctawatervallen. In twee etages valt het water bijna 900 meter omlaag. De
watervallen worden omringd door smaragdgroene nevelwouden. Met een korte
hike over een met lianen overgroeid wandelpad zijn de watervallen te bereiken.
Over een grotendeels overwoekerd wandelpaadje liep ik naar de hoge watervallen.
De lianen langs het voetpad boden de gelegenheid om voor Tarzan te oefenen.
De energieke Oekraïense jongedame Alena nam de rol van Jane waar. Gelukkig
hebben de experimenten geen schade berokkend aan het kwetsbare ecosysteem
en brachten de aspirant-Tarzan en -Jane het er ook zonder kleerscheuren vanaf.
José en ik hadden ons eigen programma in Chachapoyas. Ik twijfelde of we samen
moesten doorreizen of niet. Aan de ene kant was José een fijne vriend om mee te
reizen, aan de andere kant was hij erg ontspannen, mij wat té ontspannen. Op het
eenvoudige traject naar Chachapoyas was dat nog geen probleem, maar er lagen
een aantal serieuze hooggebergte-uitdagingen voor de wielen. Het leek me het beste
om afscheid van elkaar te nemen, ondanks de fijne sfeer en de vriendschap. Het
deed me pijn in het hart om vaarwel te zeggen, maar hij accepteerde het afscheid
grootmoedig. Hij was een echte amigo.
De Betere Weg
Na enkele dagen verblijf in "Chacha" vervolgde ik mijn weg door het dal van de
Utcubamba. Een onverharde route volgde een tweehonderd meter brede kloof
met groene maar boomloze flanken. Er was nauwelijks verkeer. Soms werd de
diepe stilte in de vallei plotsklaps verbroken als een groep gifgroene papegaaien
opsteeg, hoge kreten slakend.
Tijdelijk verliet ik de tropische taferelen voor een klim naar de oude ommuurde
pre-Inca-vesting van Kuélap. De ruïnes lagen anderhalve verticale
kilometer hoger op een bergtop, ver verheven boven het dal
van de Utcubamba. Er moest dus geklommen worden. Ik had al mijn bepakking
bij me, zodat ik zou kunnen kamperen bij de ruïnes. Het onverharde weggetje
was van prima kwaliteit. Genietend van de uitzichten won ik snel hoogte en na
een paar uur stond ik voor de stenen muren van de vesting. Deze werd enkele
eeuwen geleden door het Chachapoyasvolk gebruikt om aanvallen van de Inca's af
te slaan. Ik was niet de enige bezoeker van de historische grond. De president van
Peru had besloten om een dag na mijn bezoek de vesting aan te doen.
"Het bezoek is louter ingegeven door publicitaire motieven," fluisterde de
gastvrouwe van mijn favoriete theehuis in Chachapoyas me enkele dagen
eerder toe. Dat klonk geloofwaardig. Maar: was dat ook zo? Toen ik de vesting van Kuélap
betrad, was een helikopter al proefrondjes aan het draaien boven de honderden
jaren oude ruïnes. Een dag later zag ik op de televisie hoe de president met een
groep van driehonderd hoogwaardigheidsbekleders en andere meelopers kwam
opdraven om met een reuzenhelikopter te worden afgezet bij de ruïnes. Dit alles
omgeven met de volledige trukendoos aan veiligheidsmaatregelen. Ik moest
erkennen dat de eigenaresse van het theehuis gelijk had gekregen. Het bezoek had
louter publicitaire redenen.
Bij de entree moesten de nodige formaliteiten worden afgehandeld. Ik zag
in het register dat een Belgische man de vesting van Kuélap had betreden. Naam:
Piet Vercaempst, Land: Belgica. Beroep: Ciclista. Een Vlaamse fietser dus! Ik kon
mijn ogen niet geloven. Snel vulde ik mijn eigen gegevens in: Naam: Erik Nomden,
Beroep: Ciclista, razend benieuwd wie die Piet Vercaempst wel kon wezen. De
vraag werd al snel beantwoord. Een man in fietskleding liep de vesting uit. Hij
kwam me tegemoet lopen met een stralende lach. Piet bleek een geschikte kerel.
Hij had een hotelletje aan de voet van de klim betrokken en was zonder bepakking
omhoog gefietst. Enthousiast vertelde Piet van de schoonheid en mystiek van het
complex.
Na het afscheid fietste Piet terug en betrad ik onderwijl het complex. Ik dwaalde
twee uur door de fascinerende ruïnes. Ik besloot om de resterende twee uur daglicht
te gebruiken om af te dalen naar het hostal waar Piet zou verblijven. In vogelvlucht
liet ik mijn fiets door de bochten glijden. Het schemerde toen ik het dorp bereikte.
Al snel vond ik het hotelletje. Ik trof Piet en er bleken toevallig ook twee Baskische
fietsers te resideren. Gezelligheid was troef in de plaatselijke herberg.
Piet had een jaar vrij genomen om te reizen. Hij was zijn fietsreis in Mexico
begonnen en was al een half jaar onderweg. We hadden het nodige gemeen.
Naast een gedeelde liefde voor Zuid-Amerika deelden we een filosofische inslag.
Piet was van plan om op basis van zijn ervaringen een kalender te maken. Elke dag
zou voorzien worden van een gedicht, gelardeerd met filosofische beschouwingen.
Volgens Piet hadden we in Europa de kunst van het "zijn" verloren. We zouden te
veel gericht zijn op de toekomst, te veel gericht op zekerheden en routines en
we zouden het contact met onszelf en onze omgeving hebben verloren. Piet was
ervan overtuigd dat Latino's en Latina's veel dichter bij hun gevoel leven.
In een archeologisch museum in Leymebamba kregen we een impressie
van het zijn en vooral ook van het niet-zijn. Het museum stond vol met
mummies en sarcofagen van de oude Chachapoyasbeschaving. De horror van het
moment van sterven spatte van de mummies af in uitdrukkingen van ultieme pijn
en angst. De sarcofagen zagen er gezelliger uit en waren beschilderd met frisse,
vrolijke kleuren en leuke patroontjes. De elite van de oude Chachapoyasbeschaving
werd in deze sarcofagen begraven.
Piet was een veelzijdige en diepzinnige man. Hij was tegelijkertijd een
bourgondische levensgenieter en een man van stemmingen. Een gevoelsmens
pur sang. En het was iemand die de lat erg hoog legt voor zichzelf. Piet had noch
het lichaam, noch de aardse gelijkmoedigheid die de meeste langeafstandsfietsers
hebben. Hij moest bij tijd en wijle geweldig afgezien hebben en hij zou nog veel
meer moeten afzien als de bergen verder zuidelijk nog veel hoger worden. Het
gaf me een bevrijd gevoel, dat een dromerige filosoof als Piet met de fiets door
de wondere Zuid-Amerikaanse wereld trok. Het bleek niet nodig om een perfect
afgetraind lichaam te hebben om de bergen van de Andes over te fietsen. En
het bleek evenmin noodzakelijk om zelfs maar basale fietsreparaties zoals het
vervangen van een ketting uit te kunnen voeren. Als het even niet lukte, zocht hij
hulp. En als hij moe was, liftte hij een stukje. Boven alles was Piet stronteigenwijs.
Als hij iets op een bepaalde manier bedacht of voelde, wilde hij van geen
tegenwerpingen weten. Met zijn filosofie van het "zijn" veroordeelde hij impliciet
de mensen, die het ene doen om het andere te bereiken. Mensen die in een
kantoor hun geld verdienen om een huis te kunnen kopen. Mensen die in een
grote auto rijden om indruk te maken op andere mensen. Ik voelde met Piet mee,
maar dacht er uiteindelijk anders over. De wereld is imperfect en we zijn zelf ook
imperfect. We moeten er naar streven om de imperfecties op te heffen, maar we
moeten mild zijn voor anderen en ook voor onszelf. Piet leefde met zijn hoofd in
de hemel en zijn voeten raakten ternauwernood de aarde. Hij geloofde dat het
beter kon en dat het beter moest. De naam van zijn blog was "El mejor camino", de
betere weg. Het was die betere weg, waar hij met zijn hele wezen naar zocht.
Een onverharde weg over een serie van drie grote, onverharde passen leidde van
de Chachapoyasregio naar Cajamarca, de historische plaats waar een handvol
Spanjaarden met list en bedrog het uitgestrekte Incarijk ten val had gebracht.
De eerste van deze passen was de Abra Barro Negro, letterlijk de donkere
woestenij. De plaatselijke Indiaanse bevolking had een nóg dreigender naam in
petto: de Calla Calla Pas. Toen een jonge vrouw met haar huilende baby de koude,
winderige pas overstak, fluisterde de jonge vrouw "Calla Calla" om de baby gerust
te stellen. Niemand kon of wilde ons vertellen wat Calla Calla precies betekent,
maar pardoes overleed de baby. De naamgeving toonde aan dat de plaatselijke
bevolking blijkbaar nog altijd gefascineerd was door de dood. Het verging de
fietsers van de Lage Landen een stuk beter. De reis verliep voorspoedig en ik
voelde me gelukkig om samen met mijn nieuwe amigo Piet de mysterieuze en
weinig begane noordelijke berglanden van Peru te verkennen.
barre landschap en er hingen continu wolken rondom de pas. Af en toe werden
we vergast op een ijselijke regenbui. De onverharde weg lag er goed aangestampt
bij, waardoor we de lange klim in enkele uren konden overbruggen. Toen we op
de pas aankwamen, hadden we ondanks de wolken en de buien vrije uitzichten.
Vanaf grote hoogte keken we bijna drie verticale kilometers omlaag in het dal van
de Marañón, een van de belangrijkste bronrivieren van de Amazone. Achter de
kloof verrees een nieuwe bergketen. Dat was werk aan de winkel voor morgen.
Eerst de afdaling. Een zevenenzestig kilometer lang bochtenparadijs bracht ons
van de bittere kou van de Calla Calla Pas naar de verzengende hitte van het plaatsje
Balsas, in een groene oase met palmen en kokosnootbomen.
De Abra Barro Negro deed zijn naam eer aan. Er waren geen bomen in het
De weg klimt, de weg daalt. De wind is mee, de wind is tegen.
De weg bestaat uit los zand, dan weer biedt ze vaste grond onder de wielen. Op
de urenlange klims was het zaak om het leven te nemen zoals het komt. Verlangen
naar het verleden of de toekomst helpen daar niet bij. Het was de kunst om me te
verzoenen met de wisselende omstandigheden en gelukkig te zijn in het moment.
De weg voerde door een wildwestlandschap met reuzencactussen en bracht me
van de diepten van de Marañónvallei tot de ijle hoogten van het Andesgebergte.
Meter na meter, bocht na bocht, uren achter elkaar klommen we. Totdat Piet
ineens geen zin meer had om door te fietsen. We passeerden een restaurantje en
bij nader inzien wilde hij terug om uitgebreid te lunchen.
"Ik heb geen zin meer om verder te fietsen, ga maar alleen door."
Ik keek hem vragend aan, maar hij was beslist:
"Je moet echt alleen doorgaan. Ik wil niet meer, ik slaap wel ergens langs de
weg."
"Joh, maar we draaien hartstikke goed. We zijn al dik over de helft van de
klim en we hebben de hele middag nog voor ons... We kunnen ook lunchen
in het restaurant en vervolgens maar kijken waar het schip strandt. Of we
gaan morgen verder."
"Je mag best met me meelunchen, hoor. Maar als ik jou was, zou ik doorgaan..."
Ik begreep uit de woorden van Piet dat het tijd was om afscheid te nemen. We
omhelsden elkaar en ik fietste verder. Ik had nog enkele uren nodig om de klim te
voltooien. Na negen uur was ik boven en in een luttele twintig minuten daalde ik
af naar het bergstadje Celendín.
Vanaf Celendín resteerde nog maar een pas naar Cajamarca. De weg lag er niet
best bij. De bochten waren volledig uitgetrapt en grote hoekige stenen staken
uit de vastgeklonken modder omhoog. Het spijkerbedparcours was bezaaid met
vuistgrote stenen. Mijn lichaam werd door elkaar getrild als een pneumatische
boor op gewapend beton. Ineens hoorde ik een gigantische knal. De moer, die
mijn voordrager aan mijn frame hield, was stukgetrild en de drager klapperde van
het ene op het andere moment vervaarlijk tegen mijn frame. Met moeite kon ik de
restanten van de moer uit de schroefdraad wrikken. Vervangen bleek echter niet
mogelijk. De benodigde moer was langer dan de moeren die ik op voorraad had.
Met tiewraps loste ik het probleem provisorisch op. In Cajamarca zou ik de juiste
maat wel weten te verkrijgen. Ik was net klaar met de reparatie toen een busje
met gierende banden remde. De deur sloeg open en met een stralend gezicht
stapte mijn amigo Piet uit, met fiets en bepakking en al.
"Ik ga met je mee," zei hij lachend, onderwijl de taxichauffeur betalend.
Na de reparatie begaven we ons op het vervolg van de afschuwelijke weg. De
martelgang zou nog vele uren duren. Volledig door elkaar geschud bereikten we
de pas. Na nog eens dertig kilometer afdaling over de stroefste weg van Zuid-
Amerika lag geen enkel orgaan meer op dezelfde plek. De laatste dertig kilometer
naar Cajamarca waren gelukkig geasfalteerd. Heerlijk zoefden we over het gladde
asfalt omlaag naar de koloniale stad.
Cajamarca is de plaats waar het Incarijk in elkaar stortte na de ontvoering van leider
Atahualpa door de Spanjaarden. Pizarro beloofde namens de conquistadores om
Atahualpa vrij te laten tegen een astronomisch geldbedrag. De Inca's verzamelden
vervolgens al het goud van het Incarijk, maar Atahualpa werd ondanks de belofte
tóch omgebracht. Intussen waren er voldoende versterkingen uit Spanje komen
opdraven en zo was het grote Incarijk betrekkelijk eenvoudig ten val gebracht.
Cajamarca is sindsdien een koloniale stad en heden ten dage misschien wel de
mooiste stad van Peru, met een fraaie kathedraal en een sfeervolle Franciscuskerk.
De mooiste kerk is ongetwijfeld de witgekalkte Santa Apolonia. Steile trappen
leiden naar het kapelletje, dat troont op een bergpunt met adembenemende
uitzichten over de stad.
Wij, fietsers, we zijn vrije jongens. We sluiten gemakkelijk vriendschappen en we
verlaten elkaar ook weer gemakkelijk. Hoe goed we het ook hebben gehad met
elkaar. Net zoals José en ik na anderhalve week elk onze eigen weg vervolgden,
zo scheidden de wegen van Piet en van mij in Cajamarca. Piet wilde nog een paar
dagen langer in de historische stad blijven. Ik wilde doorfietsen. En dus fietste ik
door. En bleef Piet in Cajamarca. Uiteindelijk zijn we romantische zielen. Alles is
ondergeschikt aan de droom die we naleven. We hebben huis en haard verlaten,
we hebben onze carrières opgegeven en we hebben vaarwel gezegd tegen onze
ouders, vrienden en relaties. Het deed me pijn om afscheid te nemen van José en
nu deed het me ook weer pijn om afscheid te nemen van Piet, maar de camino
vraagt om persoonlijke offers. José begrijpt dat, Piet begrijpt dat en ik begrijp
dat. Nog eenmaal ontbeten Piet en ik samen in ons favoriete restaurant van
Cajamarca. Daarna namen we afscheid. Voorgoed. Geen van beiden kon op dat
moment bevroeden, dat we elkaar nooit meer zouden weerzien.
Tussen de Bergen en de Zee
Op de weg van Cajamarca naar Cajabamba was het weer een natte neuzenshow
van blaffende, grommende en briesende viervoeters. Twee kleine honden jaagden
me op naar de linkerkant van de weg, waar op dat moment een auto frontaal op
me af reed. Het schoot me te binnen, hoe ik op de Quilotoa Loop in Ecuador
een groot succes boekte tegen drie veel grotere honden door terug te blaffen. Ik
oordeelde dat het experiment voor herhaling vatbaar was. Ik zette een onaards
lage brom in, gevolgd door een agressieve blafpartij. De kleine honden schrokken
zich een ongeluk. Er hing echter wel een exemplaar met zijn tanden aan mijn
enkel. Achteraf bezien was terug blaffen toch geen bijster sterk idee geweest.
Nadat de hond nog even doorbeet, liet hij los en droop af.
De balans opmakend constateerde ik dat ik geen diepe wonden had, maar dat
mijn enkel wel pijnlijk was. Ik kon in ieder geval doorfietsen. Er bestond nog wel
het risico dat het dier hondsdolheid met zich meedroeg. In dat geval zou de hond
de rabiës nu aan mij hebben doorgegeven. In een hospitaaltje in Cajabamba liet ik
naar de wond kijken. Bij de eerste hulp werden de wonden schoongemaakt. Een
prik tegen rabiës was pas enkele honderden kilometers verderop voorhanden.
Voor de zekerheid moest ik mijn voorgenomen route door een afgelegen
berggebied laten schieten en zette ik koers in de richting van Trujillo, een stad van
een miljoen inwoners aan de Stille Oceaan.
Trujillo is gewijde grond voor de langeafstandsfietser. Het is de plek van het
allereerste Casa de Ciclistas. Het roemruchte "Huis van de Fietsers" werd gerund
door Lucho, die in zijn jeugd een goede fietser was en er nog altijd perfect
afgetraind uitzag. Fietsers kunnen in een Casa de Ciclistas resideren zo lang ze maar
willen. Tal van "beroemde" fietsers waren mij al voorgegaan, zoals Heinz Stücke
met zijn "never ending tour" die nu al ruim vijfenveertig jaar duurt. Een landkaart
van de wereld toonde de plekken waar hij de kerstdagen had doorgebracht en was
voorzien van het opschrift "Alles endet unvollendet". Een andere klassieker was een
klok zonder wijzers met het opschrift "El tiempo no importa". De tijd doet er niet
toe. Het zou de lijfspreuk kunnen zijn van vele Zuid-Amerikanen.
In de Casa de Ciclistas trof ik Andrés, een 27-jarige Colombiaanse fietser en
Françoise, een Franse vrouw van bijna 63 jaar die van Venezuela naar Vuurland
fietste. Een pittige tante, die ondanks mijn waarschuwingen wilde fietsen over
de route langs de mijnen, waarvan ik zojuist was afgedaald. De Zwitserse Oliver
en Milena kwamen ook aanwaaien. We bezochten met zijn allen de lemen pre-
Incastad Chan Chan en het vissersstadje Huanchaco, waar met puntige rieten
bootjes de golven en getijden van de ruige oceaan werden getrotseerd om vis te
vangen. In een van de visrestaurants konden we de vangst testen. En die bleek
uitstekend. De verse vis smaakte fris en werd perfect op smaak gebracht met
kruiden en sausjes. Trujillo en Huanchaco bleken ideale plaatsen om bij te tanken
voor de zware hooggebergtetrajecten die de komende dagen en weken op me
zouden wachten.
Ik verliet Trujillo met de Colombiaanse langeafstandsfietser Andrés. We fietsten
zuidwaarts over de Panamericana. De langste weg van het Amerikaanse continent
voert in Peru dwars door een goeddeels vegetatieloze woestijn. Alleen in de
rivierdalen waren groene oases. Na tachtig kilometer al verliet ik de Panamericana
weer om in de richting van de Cordillera Blanca te fietsen, de hoogste bergketen
van Peru. Andrés had last van zijn knie en fietste over de Panamericana door naar
Chimbote en Lima voor medische faciliteiten.
Na de drukte van het zware vrachtverkeer op de Panamericana volgde de
eenzaamheid. De mist gaf een spookachtige lading aan het levenloze landschap.
Een minuscule onverharde weg leidde door uitgestrekte vlaktes zonder bomen en
zonder planten. Verkeer was er niet. Ik was de enige levende ziel in het desolate
woestijnlandschap. De weg slingerde tussen eenzame bergmassieven die oprezen
uit de aardedonkere stenen vlakte.
Toen ik na enkele uren het kloofdal van de Rio Santa bereikte, had ik eindelijk
de door mist doordrenkte landschappen achter me gelaten. Een stralende, diepblauwe
hemel strekte zich boven me uit en de zon wierp het landschap in een oogverblindend
licht.
Er was bijna geen verkeer in het kloofdal van de Rio Santa. Twee of drie maal
per dag passeerde een toeristenbusje of vrachtwagen. Ik bevond me op een van de
mooiere plaatsen op de wereld en ik was zo goed als alleen. In het gebied waren geen
restaurants en hotels. Ik leefde op voorraden biscuitjes en gedroogd fruit uit de
fietstas en ik overnachtte op het erf van een vriendelijke boer. Het was een warme
avond en ik hoefde slechts mijn matje uit te rollen voor een gerieflijke nachtrust.
Ik sliep onder de fonkelende sterren van de oneindig uitgestrekte sterrenhemel.
In onze existentiële eenzaamheid zoeken we greep op de wereld om ons heen,
maar in feite zijn we slechts speelballen van grotere krachten. De filosofische
bespiegelingen over de nietigheid van de mens werden kracht bijgezet door kale
flanken die vier- tot vijfduizend meter hoog oprezen naar de hemel, als reusachtige
toegangspoorten tot de mythische bergen van de Cordillera Blanca.
Als in een film trokken de duizelingwekkende landschappen aan me voorbij.
Mijn ervaringswereld was vloeibaar. Waarnemingen en indrukken rezen op en
verstierven en vloeiden in elkaar over. Het ene moment trok ik langs inktzwarte
rotsformaties en op het volgende moment bevond ik me tussen bergen met
uitzinnige oranjerode en purperen kleuren.
De weg voerde langs torenhoge rotswanden. Een enkele keer opende het
kloofdal zich tot een vallei van enkele tientallen meters breed. In de minuscule
oases was juist voldoende oppervlakte voor een boerderij en een kleine lap
grond waar avocado's konden worden verbouwd. Altijd was er de rivier die zich
in machtige slingers een weg baande tussen de verticale kliffen. Er waren vele
tunnels uitgehouwen in de rotsen om de loodrechte passages te overwinnen. Er
was geen licht in de tunnels. Elke keer voordat ik een zwart gat in fietste, stopte ik
om mijn koplamp op te doen en om mijn achterlamp aan te zetten. Ondanks de
maatregelen was ik nog steeds bang dat tegenliggers me niet zouden zien. Of dat
ik zou vallen over een grote steen. In enkele minuten fietste ik door een tunnel
heen om opgelucht het daglicht te bereiken. Tientallen diep zwarte tunnels lagen
er op mijn weg en tientallen malen heb ik het procedé van aan- en uitdoen van
voor- en achterlampen doorlopen. Er is altijd licht aan het einde van de tunnel
en aan het einde van de eindeloze serie tunnels was daar het oogverblindende, witte
licht van de gletsjers van de Cordillera Blanca of witte bergen. Aan de andere
zijde lagen de zwarte bergen van de Cordillera Negra.
De Zwarte Bergen en de Witte Bergen
In de Huaylas, de vruchtbare vallei van de bovenstroom van de Rio Santa, was ik
weer in de bewoonde wereld. Na een kort verblijf in Caraz, een kleine stad in de
vallei, trok ik de bergen in. Een lappendeken van akkertjes kleurde het landschap in
okerbruin, okergeel, oranje en olijfgroen. Eucalyptusbomen boden de benodigde
bescherming tegen erosie. De kleinschalige idylle van het boerenland stak scherp
af tegen de wilde pracht van de ijzige, helwitte gletsjers en de donkere granieten
rotstorens van de Cordillera Blanca die duizenden meters boven de dorpen
uittorenden.
Er was in de loop van de jaren niet veel veranderd in de afgelegen
bergcommunes. De mensen leefden in, van en met de natuur. Het land werd
nog altijd bewerkt zonder geavanceerde technische hulpmiddelen. De bewoners
hadden geen auto voor de deur van hun lemen huizen staan en de televisie
was nog niet tot de huiskamers doorgedrongen. De paisanos leidden een
ongecompliceerd leven. De dorpelingen konden zich bedruipen, maar leefden wel
in een isolement. Veel bewoners bleken nauwelijks of geen Spaans te spreken.
Toch was het contact met de bevolking warm en intens. Als ik een dorp binnen
fietste, stoven de kinderen op me af en was ik in een mum van
tijd omringd door tientallen zwijgende kinderen. Het was zaak om met grappen
en grollen het ijs te breken. Daarna voelden de kinderen zich vrij om in gesprek
te komen. Geregeld verbleef ik enkele uren met de kinderen en soms kreeg ik via
de kinderen ook contact met de ouders. Als ik dan uiteindelijk weer op de fiets
stapte, renden de kinderen enthousiast achter me aan om me uit te zwaaien.
De weg baande zich in tientallen haarspeldbochten omhoog tussen de
granietwanden. De dorpen en nederzettingen van de bewoonde wereld had ik
definitief achter me gelaten. Na vele uren klimmen bereikte ik de Lagunas de
LLanganuco, de turquoise bergmeren aan de voet van de hoogste berg van Peru,
de Huascarán. De kampplaats aan de meren was een van de mooiste van mijn
reizen. Ik kon niet lang genieten van de pure schoonheid van de bergmeren.
Toen de zon achter de bergen verdween, zakte de temperatuur tot ver onder
het vriespunt. Mijn behaaglijk warme slaapzak moest uitkomst bieden tegen de
vrieskou.
Bij de LLanganucomeren was ik nog niet boven. De Abra de LLanganuco ligt
negenhonderd meter hoger op 4.750 meter. Ik stond vroeg op om ruim
de tijd te hebben voor de klim naar de pas en om mogelijke sneeuwbuien voor te
zijn. De bewolking was er vroeg bij. Toen ik wegfietste van de kampplaats was er
al een vrijwel gesloten wolkendek boven mijn hoofd. Steeds verder klom ik boven
de meren uit. Over tientallen haarspeldbochten leidde de weg omhoog. Naar de
hemel en nog verder. Alle indrukken kwamen samen. De vermoeidheid van het
fietsen over de met stenen bezaaide weg. Het ademtekort door de hoogte. De kou
die uitstraalde van de omringende sneeuwvelden. Maar ook de adembenemende
uitzichten over de verticale wereld van gletsjers en granietwanden. De ontberingen
werden overvleugeld door een uitzinnige extase. Scheuten adrenaline spoten
door mijn lichaam. Ik had de eerste pas over de Cordillera Blanca bereikt, de
hoogste pas op de reis tot dusverre.
Een lange afdaling over een erbarmelijke, met vuistgrote stenen bedekte weg
leidde naar het armoedige Yanamá. Ik betrok een simpel hotelletje. De eigenaren
bleken een aardigheidje voor me in petto te hebben. Om twee uur in de nacht
begonnen ze pal voor mijn appartement zware ijzerbewerkingen uit te voeren.
Daarbij kwamen de nodige knarsende, piepende en schurende geluiden vrij. Dit
alles werd muzikaal begeleid met het toepasselijke liedje Hey Gringo, dat op de
herhaalstand stond. Het liedje was niet bepaald vriendelijk voor westerlingen en
was muzikaal evenmin een topper. Ik wist niet of de muziek bewust was opgezet
om de gringo enkele meters verderop te treiteren, maar deze liet zich niet zo
maar op de kast jagen. Ik had mijn ipod opgezet met Zuid-Amerikaanse muziek
die wél lekker in het gehoor ligt. Dit onder het motto dat het beter is om door
goede muziek uit de slaap te worden gehouden dan door slechte muziek. Het was
natuurlijk wel sneu voor deze oude mensen dat ze blijkbaar niets beters te doen
hadden in hun trieste leven dan te proberen om een vreemdeling het leven zuur
te maken. En dat ze bovendien niet in die opzet slaagden.
Na het muzikale nachtelijke intermezzo werd er de volgende dag weer
gewoon gefietst. De weg, die omhoog voerde over een zijketen van de Cordillera
Blanca, moest leiden naar Chacas. Of ik het bergdorp ooit zou bereiken over deze
weg, was tot het einde toe onzeker. Er was al jaren niets aan onderhoud
gedaan. Elk moment kon ik een onoverbrugbare passage verwachten. De smalle,
steile weg was nauwelijks begaanbaar. Ze was gedeeltelijk overgroeid en werd
hier en daar door riviertjes als bedding gebruikt. De klim was bij tijd en wijle zó
steil, dat ik de fiets nog maar net omhoog kon duwen. Na enkele uren van zware
inspanning bereikte ik opgelucht de pas. De weg werd iets beter aan de overzijde
en ik passeerde weer dorpjes. Aan het einde van de dag bereikte ik Chacas, de
plaats waar een van de epische klims van Zuid-Amerika begint.
De klim naar de Punta Olimpica voert naar bijna vijfduizend meter hoogte. De Punta
Olimpica was een nieuw hoogtepunt op mijn 'camino'. Kilometers lang slingerde
de weg omhoog over een kale berghelling tussen twee grote gletsjers.
Zowel links als rechts onder me lag een spletenrijke ijstong in de diepte. Er
was als gevolg van de grote hoogte maar weinig zuurstof. De laatste kilometers
voerden over een besneeuwde bergwand naar een smalle doorgang tussen de ijzige
bergen. Het was bitter koud op de pas. De razende wind voelde als duizend kleine
scheermesjes. Klappertandend begon ik aan de afdaling. Duizend meter onder me lag
een hangend dal, welke via diverse series van haarspelden kon worden bereikt.
Low van de hoogte en high van de adrenaline stortte ik me naar beneden.
Er lagen diverse verspreide sneeuwbuien tegen de bergen. Sneeuwvlokken
joegen met grote horizontale snelheid voorbij. De zon was de grote
afwezige. Tot overmaat van ramp werd ik met het nodige oponthoud geconfronteerd,
waardoor ik nog veel verder afkoelde. Door grootschalige wegwerkzaamheden had ik
te maken met talloze wachtbeurten. Ik moest al mijn diplomatieke vermogens
aanwenden om er voor te zorgen dat ik zo snel mogelijk de vele passages met
wegwerkzaamheden mocht passeren. En als het langs diplomatieke weg niet
lukte, dan moest het maar op een minder mooie manier. Regelmatig zag ik mezelf
zeuren, zeiken en zeveren bij de wegwerkers. Het was maar zeer de vraag of ze
na de confrontatie met de klagende en jammerende Eenzame Fietser ooit nog
andere fietsreizigers zouden toelaten op het traject. Ik bereikte na ruim veertig
wachtbeurten uiteindelijk toch nog de bewoonde wereld. Het was donker toen ik
het stadje Carhuaz binnen stuiterde en de bewoonde wereld bereikte.
Via Huaraz klom ik naar een nieuwe pas over de Cordillera Blanca en daalde af
naar Chavín de Huantar. Naast het dorp ligt een van de mooiste pre-incasites
van Zuid-Amerika. In een herberg aan het gezellige dorpsplein dineerde ik met
plaatselijke archeologen, die de nodige achtergrondinformatie verschaften
over de archeologische erfenis van de regio. Ze vertelden honderduit over hun
werkveld. Tot het moment dat de voetbalwedstrijd begon en de verrichtingen van
het Peruviaanse elftal op de Copa América alle aandacht opeisten.
De vierde en laatste klim over de Cordillera Blanca leidde door een open,
panoramisch landschap. De steenweg voerde tussen de stugge gele grassen van
de koude, hoge en droge puna omhoog. Langzaam naderde ik de besneeuwde
bergtoppen. Ik passeerde een paarsrood meer aan de voet van de bergen. De
weg voerde verder omhoog langs hellingen met Puya Raimundii, een plantensoort
die maar op een paar plaatsen in Peru en Bolivia voorkomt en in alle opzichten
afwijkend is van de overige vegetatie op onze Aarde. Een volwassen exemplaar
is maar liefst twaalf meter hoog en bestaat uit een smalle, zwarte basis van
twee meter hoogte met daarbovenop een bol van drie meter doorsnede met
gigantische stekels, en daar weer boven een topstuk dat bestaat uit een tien
meter lange stam, die recht omhoog wijst en mee wiegt met de wind. Volgens
een bekende reisgids zouden de reuzenplanten slechts eens in de honderd jaar
tot bloei komen en wel met zijn allen tegelijk. De parkwachter vertelde me echter
dat de mysterieuze planten ieder jaar bloeien in de lente.
Na de pas bleek de weg hoog te blijven en zelfs nog verder te klimmen om
een zijketen van de Cordillera Blanca te overwinnen. Na enkele tientallen ruige
kilometers op grote hoogte daalde de weg af naar de Abra Yanashalla. Daar voerde
een geasfalteerde weg naar beneden, naar de bewoonde wereld in Huallanca. Ik
had de sneeuw- en ijswereld van de Cordillera Blanca definitief achter me gelaten.
Hoge toppen, diepe dalen
Een Peruviaans restaurant is een feest voor de zintuigen, maar het is geen chique
feestje. Zeker op het platteland en in de provinciesteden gaan de mensen uit eten
om snel en goedkoop de maag te vullen. Geen romantisch diner bij kaarslicht, maar
schransen aan grote plastic tafels op plastic stoeltjes onder felle neonverlichting.
Geen liflafjes op een designschotel, maar grote hompen vlees of een hele kip op
een groot bord. In de restaurants heerste niet de fluistertoon van een deftig Frans
restaurant, maar het geluidsniveau van de Peruviaanse straat. Doorgaans stond
de televisie loeihard aan en was de conversatietoon luidruchtig. Ik hoefde nooit
lang te wachten op de maaltijd. Meestal werd binnen een minuut het bestelde
gerecht voor mijn neus geschoven. Het was wel zaak om het voorgerecht en het
hoofdgerecht gescheiden te bestellen, om te voorkomen dat de soep en het
hoofdgerecht tegelijk worden opgediend.
De Peruviaanse keuken was een van hoge toppen en diepe dalen. Een van
de toppen was het armeluisvoedsel Quinoa. Overal op de straatjes en markten
van de dorpen en steden van de hooglanden was een glas suikerwater met het
supergraan verkrijgbaar. De energetische waarde van Quinoa is onovertroffen. Op
twee glazen kon ik zeker zes uur fietsen. Een ander hoogtepunt was de Ceviche,
een rauw visgerecht dat op smaak wordt gebracht met limoen en koriander.
Sommige culinaire bijzonderheden bleken tijdloos. Zo was de cavia nog altijd een
razend populaire lekkernij en ook lama- en alpacasteaks stonden geregeld op
de menukaart. Een zeer merkwaardige culinaire traditie betrof de zogenaamde
Pachamanca. De serveerster diende trots een enorme schotel op met louter
zwarte ingrediënten. Ongeschilde aardappelen, zwarte darmen en verder louter
amorfe, onherkenbare bestanddelen. Een krachtige cocktail van aroma's vulde de
atmosfeer. Van het ene op het andere moment bevond ik me in een noodsituatie.
Met moeite kon ik acute braakneigingen onderdrukken. Wanhopig snakte ik naar
schone lucht. Ik moest hier weg. Zo snel mogelijk. Ik speelde de domme toerist
en gaf mijn schotel aan een bedelaar. Terwijl de serveerster ruzie maakte met de
bedelaar, zag ik mijn kans schoon. Ik legde wat geld op tafel en koos het hazenpad.
Vanaf Huallanca bevond ik me op een traject dat ik ook op mijn korte reis
in 2003 had aangedaan. De vijftig kilometer lange afdaling van de Corona del
Inca of Kroon van de Inca herinnerde ik me nog goed. Het was destijds een waar
hondeninferno, het ergste dat ik toen had meegemaakt. Ik had dan ook de nodige
schrik, nu ik de pas acht jaar later opnieuw naderde. Bovendien had enkele weken
geleden nog een hond in mijn enkel gebeten. Ook de klim naar Chavín de Huantar
van enkele dagen geleden lag nog vers in mijn geheugen. Ik werd omsingeld door
zes honden van een meter hoogte, die serieuze aanvalspogingen deden. Steeds
verder kwam ik in het nauw, totdat een automobilist zijn auto behendig tussen de
honden en mij in manoeuvreerde en me zodoende kans gaf te ontsnappen.
Met de zakken van mijn fietsshirt gevuld met vuistgrote stenen en met de
hondenbieper in de hand fietste ik op de pas af, klaar voor de confrontatie. De
honden wisten blijkbaar van mijn vorige bezoek nog dat er wel eens eenzame
fietsers de pas oversteken. Al voordat ik de pas bereikte, kwamen ze op me af.
Blaffend, jankend, grommend, de tanden ontbloot en met waanzin in de ogen.
Maar het echte vuur leek er niet meer te zijn. Vaak was het tonen van een steen
al voldoende om ze te doen afdruipen. Al met al vond ik dat de honden een wat
tamme indruk maakten. Veel geschreeuw, weinig wol.
Het was duidelijk dat de relatie tussen de honden van Zuid-Amerika en de Eenzame
Fietser nog steeds voor verbetering vatbaar was. Gelukkig had ik ook vrienden op
de weg. Vrachtwagenchauffeurs toeterden vriendschappelijk naar me. Vaak stak
er daarbij een hand met een opgestoken duim uit het raam. Wegwerkers boden vaak
een maaltijd aan en altijd waren ze nieuwsgierig naar mijn verhaal. Ze werkten
hard en met plezier. De wegen lagen doorgaans goed, met bochten die mooi gelijkmatig
door het landschap voerden. Als je als fietser in een bocht hing, kon je doorgaans
zonder bijsturen de bocht weer uit vliegen. De staat van de weg was soms wel een
heel ander verhaal. Veel wegen waren nog altijd onverhard. Vaak trokken beleidsmakers
onvoldoende geld uit om het werk echt goed aan te pakken. Dan had een politicus
beloofd dat een weg geasfalteerd zou worden en ten langen leste kwam er een laagje
asfalt van een centimeter over de bestaande onverharde weg. De eerste de beste vol
beladen vrachtwagen die met snelheid door een bocht scheurde, kon er al voor
zorgen dat het asfalt werd afgebladderd.
In 2003 was het voor buitenlanders nog niet mogelijk om te pinnen of anderszins
aan geld te komen in de provinciestad Huánuco. Dat dwong me toentertijd om
mijn route aan te passen en zo vlug mogelijk naar het driehonderd kilometer
verderop gelegen Lima te fietsen, de hoofdstad van Peru aan de overzijde van
de Andes. Maar er was veel veranderd in de tussentijd. De stad maakte nu een
plezierige, welvarende indruk en het was inmiddels ondenkbaar dat het aan welke
faciliteiten dan ook zou ontbreken. Ook andere steden en dorpen waren de laatste
acht jaar in welvaart vooruit gegaan. Dat bleek onder meer uit het hotelaanbod.
Over de hele linie waren er meer en betere voorzieningen. Waar de keuze bij
mijn vorige bezoek nog beperkt was tot hotelletjes die weinig meer waren dan
een leegstaande kamer in een woonhuis, daar was het aanbod nu aanmerkelijk
diverser en werden er betere faciliteiten geleverd. Bij mijn verblijf in 2003 kwam
het lakengoed in meer dan de helft van de gevallen nog niet succesvol door de
geur- of visuele inspectie. Ik plaatste mijn matje dan bovenop het bed en sliep in
mijn slaapzak. Anno 2011 kon ik daarentegen risicoloos onder het beschikbare
beddengoed kruipen. Gelukkig was de charme van de imperfectie nog niet
helemaal verdwenen. Op het tweede gezicht was er altijd wel een kapotte lamp,
een vieze handdoek of een wc die niet doortrok.
De Peruvianen waren in de ban van de Copa América, het voetbaltoernooi tussen
de landen van het Amerikaanse continent. Peru wist tegen alle verwachtingen in
door te dringen tot de halve finale na een klinkende overwinning op Colombia. Het
was een enorme opsteker voor het landelijke zelfvertrouwen en het mannelijke
deel van de bevolking was buiten zinnen van geluk. Nu Argentinië en Brazilië waren
uitgeschakeld, mochten de outsiders Peru, Venezuela, Uruguay en Paraguay de
prijzen verdelen. Peru trad in de halve finale aan tegen Uruguay.
"Een moeilijke tegenstander," volgens de mannen met wie ik aan tafel zat,
"maar niets is onmogelijk voor dit Peru".
Ik hield mijn hart vast voor de Peruvianen. Mijn bange vermoedens werden
bevestigd. Met open ogen liepen ze in de geslepen messen van de Uruguayanen.
Waar Uruguay vroeger vooral bekend stond om harde en gemene overtredingen,
daar was het tegenwoordige elftal veel geraffineerder en liet de overtredingen
gaarne over aan de tegenpartij. Met uitgelokte overtredingen en goed getimede
fopduiken wisten de Uruguayanen de argeloze Peruvianen de nodige gele kaarten
aan te smeren. Een laatste fopduik van Suarez - er was niet eens fysiek contact -
was overtuigend genoeg voor de scheidsrechter om de sympathieke Peruviaanse
captain en sterspeler een rode kaart te geven. Terwijl de Uruguayaanse spits voor
de vorm een blessurebehandeling onderging, haalde de Peruviaanse captain op
keurige wijze, maar vergeefs, verhaal bij de scheidsrechter. Ook met tien man
bleven de Peruvianen aanvallen. Twee perfect uitgevoerde, snelle counters van de
Uruguayanen maakten een einde aan de Peruviaanse droom. Twee doelpunten
van Suarez brachten de eindstand op 2-0. Peru was in rouw en Zuid-Amerika
maakte zich op voor misschien wel de saaiste finale ooit: Uruguay tegen Paraguay.
Huánuco afficheerde zich als de stad met het beste klimaat van de wereld. Overdag
was het dertig graden met een verkoelende wind. In de nacht was het zeventien
graden. Warm genoeg voor de mooie jongedames om in luchtige kleding te
flaneren over de drukke straten van het kleine centrum en koel genoeg voor een
Nederlandse fietser om zonder zweten in slaap te vallen. Een stad als Quito vond
ook van zichzelf dat het een ideaal klimaat heeft, maar de drie dagen dat ik er
vertoefde, waren alle bewolkt en miezerig met dag- en nachttemperaturen van
twaalf tot dertien graden. Een stad die al helemaal niet in aanmerking komt voor
het beste klimaat van de wereld is Cerro de Pasco, slechts honderd kilometer
van Huánuco verwijderd op een hoogte van maar liefst 4.350 meter. Om daar te
komen moest ik 2.500 hoogtemeters klimmen, gevolgd door een afdaling voor
de vorm van vijftig hoogtemeters. Het was bitter koud in de hoge mijnstad. De
bevolking ging zowel binnen als buiten de hele dag door gekleed in dikke truien,
dikke jassen, sjaals, wanten en mutsen. Nadat de zon onder ging, daalde de kou
pas echt neer over de mijnstad. Bij het uitademen kwamen witte ijswolken vrij,
niet alleen buiten maar ook binnen. Ik betrok een driesterrenhotel in de hoop dat
de relatief hoge prijs van vijf dollar zich zou uitbetalen in een behaaglijk warme
nacht. Ik kwam van een koude kermis thuis. Het hotel had geen stromend water,
laat staan een warme douche. Ik vroeg me wanhopig af wie hier de sterren
uitdeelt. Ik moest douchen met emmers ijskoud water. Ik had de keuze. Een van de
opties was om beetje bij beetje mijn lichaam te besprenkelen met enkele druppels.
Ik ben nogal een koukleum en ik voorzag dat een dergelijke werkwijze erg lang zou
gaan duren, dat ik het al die tijd koud zou hebben en dat ik aan het einde van het
liedje nauwelijks schoner zou zijn. Ik koos voor het alternatief: de kamikaze-optie.
Ik zeepte me in, zette me schrap en goot in een keer de hele emmer ijswater over
me heen. Lichaam en ziel werden gekatapulteerd in een fysieke en psychische
hellevaart naar territoria die ik nooit eerder had betreden en waarvan ik hoop dat
ik ze nooit in mijn leven opnieuw zal betreden. Maar ik was wel schoon.
De honden hadden vrij spel op de straten van Cerro de Pasco. Het was te koud
voor sociale controle van de handvol mensen die buiten waren. Misschien ook was
de plaatselijke bevolking domweg niet in staat om de dieren in de hand te houden.
De honden hadden zich georganiseerd in straatbendes, die de stad afschuimden
en soms aanvallen pleegden op toevallige passanten of op andere honden. Ik was
getuige hoe een groep van tien tot twaalf exemplaren een eenzame hond aanviel
en letterlijk aan stukken scheurde. Het gejank van de belaagde mocht niet baten.
De bende kende geen genade.
Gauw verliet ik de hoogste stad van de wereld. Ik stak een kleine hoogvlakte over
en daalde af naar het stadje Tarma. De "Parel van de Andes" ligt voor de helft in
een groene vallei en voor de helft steil tegen de achterliggende bergen. Het
centrale plein en de kleine straatjes zijn gezellig en daarnaast is er een
levendige markt. En dan zijn er de bloemen. Tarma wordt daarom ook wel de
bloemenstad genoemd. Nu moeten we niet denken aan een soort Hillegom van de
Andes, maar door de mooie ligging en de fijne sfeer was Tarma een plezierige
stad, zeker in vergelijking met het grimmige Cerro de Pasco.
De meeste mensen denken bij Peruviaanse muziek aan panfluiten, maar in de
berglanden van Centraal Peru is de ensemblemuziek van de Orquestas Típicas
de dominante muzikale stijl. De muziek is moeilijk toegankelijk voor westerse
oren door de tegenritmes en tegenmelodieën. De orkesten bestaan uit violen en
blaasinstrumenten, aangevuld met een harp of een charango, een Andesversie
van de mandoline.
De Huaynos is de meest populaire dans die door de orkesten
gespeeld wordt. De staccato ritmes zijn niet vloeiend of sensueel, maar vibreren
van de energie en lenen zich goed om op te dansen. Als er een goede band
speelt, danst jong en oud met passie en vuur. In de jaren zestig en zeventig van
de twintigste eeuw heeft Picaflor de los Andes de traditionele dansmuziek verrijkt
met zijn eigen stem. Dramatische teksten over falende liefde en troosteloze
eenzaamheid worden met kamikazevocalen ingezongen tegen de achtergrond
van aanzwellende en wegebbende erupties van het orkest. In "Un pasejero en tu
camino" zingt Picaflor de los Andes dat hij op de weg van de liefde slechts een
passant is zonder bestemming. De liefde wordt teruggebracht tot een tijdelijke
illusie, een kortstondig ontvluchten aan het zware leven. In "Aguas del Rio Rímac"
is de liefde nog wreder en eindigt in suïcide door in de kolkende rivier de Rímac
te springen. De belangrijkste vrouwelijke vocaliste van de Orquestas Típicas, Flor
Pucariña, is evenmin een lachebekje. In "Para qué quiero la vida?" vraagt ze zich af
waarom ze nog door zou leven, als dat leven uit zo veel lijden bestaat.
De centrale hooglanden van Peru waren als gevolg van het bergachtige terrein
en de soms gebrekkige infrastructuur moeilijk toegankelijk. Meestal was ik in de
bergen, maar nooit was ik ver van de woestijn en tegelijkertijd was ik nooit ver van
de regenwouden. Toeristen schitterden in afwezigheid. Ik koerste via Huancayo
en het klooster van Santa Rosa de Ocopa in de richting van de koloniale stad
Huancavelica.
Hoog in de bergen kwam ik een processie tegen. De dames droegen
traditionele kostuums met glimmende rokken en olijke bolhoedjes. De mannen
waren in hun gewone kloffie en hadden bekertjes met lokale likeur in de hand.
Enkele heren stoven op me af en boden me aan om met de vrouwen te dansen,
een aanbod dat ik niet kon afslaan. Ik werd onderdeel van de processie. Terwijl ik
om beurten met de dames danste, duwde een van de mannen moeizaam mijn
fiets omhoog. De volgende dag zou ik nog veel meer processies tegenkomen,
waar me eenzelfde gastvrije ontvangst te beurt viel.
Huancavelica heeft een van de mooiste pleinen van Peru en daarnaast bezit de stad een
statige kathedraal en tal van andere mooie kerken. De Franciscuskerk springt in
het oog met muren in helwit met karmijnrood. De stad ligt maar net onder de
boomgrens en is in heel Peru berucht vanwege de bittere kou.
Ik begon fris en uitgeslapen aan de klim naar nog veel koudere en hogere gebieden. Ik ging op
weg naar de Abra Chonta, een pas van 4.860 meter hoogte. De grindweg voerde
door een breed dal omhoog en al gauw bevond ik me boven de boomgrens. De
vegetatie was eenzijdig van karakter. Ik was volledig omringd door de hoge, gele,
vettige grassoorten van de puna. Vlak na zonsopkomst en vlak voor zonsondergang
heeft de puna een gouden glans en is ze op haar mooist. Ik was vroeg weg en
door een gouden landschap klom ik richting de pas. Hoe hoger ik kwam, des
te verder lagen de bergruggen van elkaar verwijderd en des te panoramischer
werd het landschap. Ik kreeg een voorproefje van de Altiplano in Zuid Peru, waar
de bergruggen nog veel verder van elkaar verwijderd liggen.
De bergen waren kaal en rotsachtig. Een van de bergruggen was heloranje met grijs, een andere
bergrug bezat karmijnrode tinten. In de brede dalen groeiden de gele grassen van
de puna. Duizenden lama's en alpaca's graasden op de immense vlaktes. Af en
toe sprintte een vizcacha voorbij, de grote, dikke, Zuid-Amerikaanse variant van
onze marmot. Als een klap op de vuurpijl passeerde een condor. Dat was nog
weer even wat anders dan die vrolijk gekleurde vogeltjes van de regenwouden.
Terwijl de papegaaien, kolibries of parkietjes vrolijk verder kwetterden in de
tropische bossen, zweefde de condor op de golven van de thermiek over het
kale, barre landschap op zoek naar een lekkere vizcacha. Ieder zijn smaak zullen
we maar zeggen. Met een geconcentreerde blik in de ogen werd het landschap
opgenomen. Een kort moment scheerde de roofvogel pal boven me langs. Al snel
was de roofvogel weer uitgekeken op de Eenzame Fietser en hij was net zo snel
verdwenen als hij was gekomen.
Na zes uur klimmen bereikte ik de pas. Een zijweggetje leidde vanaf de Abra
Chonta naar een nog hogere pas. De Abra Huayraccasa is de hoogste pas van Peru.
Nu ik er toch was, fietste ik nog even door en ik bereikte de volgende pas. Volgens
het bord en alle beschikbare kaartmateriaal zou de pas 5.059 meter hoog zijn. Mijn
GPS kwam echter niet verder dan 4.980 meter. Met de eerste nepvijfduizender
van Zuid-Amerika in de zak daalde ik weer af, terug naar de Abra Chonta en vanaf
daar verder naar een uitgestrekt golvend terrein met grote meren.
Ik overnachtte in het plaatsje Santa Inés, op maar liefst 4.650 meter hoogte. In
de nederzetting woonden enkele volwassenen en heel veel kinderen. Ondanks
het grimmige klimaat en de armoedige leefomstandigheden waren de bewoners
gastvrij en hartelijk. Totdat de zon onderging en de bittere kou neerdaalde over
de vlakte. De massieve vrieskou dreef alles en iedereen en zeker ook mezelf naar
binnen. In de afwezigheid van centrale verwarming was het bed verreweg de
minst koude plaats om te vertoeven. De dorpelingen brachten het grootste deel
van hun leven dan ook in bed door. Wellicht ook dat dit een verklaring vormt voor
de zware oververtegenwoordiging van jonge kinderen in de nederzetting. Ook ik
kroop gauw onder de lakens, overigens zonder een nieuwe bijdrage te leveren aan
de scheve bevolkingsopbouw van Santa Inés.
Als een balletje opgerold en onder een loodzware vracht van dekens trotseerde
en overleefde ik de ijskoude nacht. Vroeg in de morgen stond ik op.
Weg wezen hier, was het devies. Ik trok alle kleren aan die ik kon vinden en ik was
tonnetje rond met vier tot vijf lagen thermo, fleece, goretex en alpacawol. Warm
had ik het nog steeds niet en tanden poetsen lukte ook al niet. Een dikke ijspegel
verbond de kraan met de wasbak. De kraan was stijf vastgevroren en er was geen
beweging in te krijgen. De lama's langs de weg zouden vandaag genoegen moeten
nemen met een Eenzame Fietser zonder gebruikelijke frisse adem.
Het Feest van de Stier
Ayacucho was in de jaren negentig de uitvalsbasis van het Lichtend Pad, een
organisatie die ultralinkse denkbeelden had, dik in de drugshandel zat en geweld
niet schuwde. De leiders zitten inmiddels al lange tijd in de gevangenis. Ayacucho
bleek vijftien jaar na deze roerige episode een plezierige koloniale stad. Hier
laadde ik me op voor een klassieker onder de fietsroutes, de weg van Ayacucho
naar Cusco, de oude Incahoofdstad in Zuidelijk Peru.
Het gebied tussen Ayacucho en Cusco is terrein van de Cordillera, van de
bergen. De weg naar Cusco voert over vijf passen met gemiddeld tweeduizend
meter hoogteverschil. De route leidt door de Cordillera, maar is nooit ver weg van
de Selva, van de tropische bossen. Tussen de bergketens liggen de diepe dalen.
Meer dan de hoge bergen zijn deze diepe dalen karakteristiek voor Centraal Peru.
De rivieren stromen in roekeloze vaart van het hooggebergte naar het oosten
om samen te komen in de Amazone. Het gebied is moeilijk toegankelijk en de
afstanden tussen steden of dorpen met faciliteiten zijn soms groot. Twee steden
liggen er op het traject, Andahuaylas en Abancay. Voor de rest zijn er alleen maar
gehuchten en dorpen.
De regio was vrij van toeristen. Bewoners zwaaiden naar
de gringo die langs fietste. De dorpelingen bleken buitengewoon belangstellend
naar het hoe en waarom van mijn reis. Daarnaast waren ze geïnteresseerd in mijn
fiets en met name in de waarde die mijn fiets representeerde. En hiermee had
mijn nieuwe fiets eindelijk een naam gekregen: Gringo Starr, naar de drummer
van de Beatles die ook altijd hondstrouw en zonder zeuren zijn werk deed.
De eerste nacht op de route naar Cusco sliep ik in het bergdorpje Ocros.
Hier ontmoette ik Moshe, een Nieuw-Zeelandse collega-fietser met de uitstraling
van een hippie en met een bos dreadlocks waar Bob Marley jaloers op zou zijn. Hij
legde het traject in tegengestelde richting af. Moshe zag er nogal stoffig uit. Zijn
huid was wit uitgeslagen van het vochttekort en zijn dreadlocks waren grijs van het
vele stof dat zich in de dreads had verzameld. Ik kon niet opmaken welke haarkleur
de oudere jongere normaliter zou hebben. Mijn fietscollega bleek buitengewoon
hulpvaardig. Ik kon mijn weg vervolgen met tal van nuttige tips over de route en
gewapend met accurate hoogteprofielen.
Het traject van Ayacucho naar Cusco was overzichtelijk. Vijf lange beklimmingen, vijf lange
afdalingen. Vele uren klimmen waren nodig om boven op de pas te komen, vele uren waren nodig om
aan de andere kant van de pas weer af te dalen. Beneden lag er dan een brug over
een rivier en kon er opnieuw geklommen worden. Na de eerste afdaling wachtte
een kleine verrassing. Een hele kleine verrassing wel te verstaan. De muggetjes
waren individueel niet zichtbaar, maar slechts collectief waarneembaar als een
zwarte waas die om me heen hing. De zwarte waas bleek niet alleen passief om
me heen te hangen, maar er was ook sprake van de nodige activiteit, zo getuigden
mijn armen en benen in de avond. Deze waren getransformeerd tot een woest
maanlandschap van rode kraters. Ik zag eruit als een heroïneverslaafde die
volledig door het lint was gegaan. Op mijn linkerarm telde ik zeventig rode kraters.
Tellingen op mijn linkerbeen, rechterbeen en rechterarm zouden tot vergelijkbare
resultaten hebben geleid.
Het bergdorp Chincheros was in de ban van het feest van de stier. De bewoners
van het dorp en de omringende vallei hadden zich verzameld op een heuvel met
uitzicht op een geïmproviseerde arena. De plaatselijke blaaskapel blies met volle
kracht de lokale dansmuziek, de huaynos, uit de schuivers en toeters. Visueel
spektakel moest verzorgd worden door stierengevechten, het was per slot van
rekening het feest van de stier. Een wervelende show dreigden de stierengevechten
nooit te worden. De toreadores konden wapperen met rode doeken dat ze wilden,
de stieren hadden meer zin in een dutje. Na een uurtje vergeefs duwen en trekken
was er nog altijd geen beweging in de dieren gekomen en was de show afgelopen.
Gelukkig werden de hoofdrolspelers van de festiviteiten in leven gehouden. De
stieren representeerden te veel waarde om zo maar af te slachten voor een feestje.
Tijdens de "stierengevechten" raakte ik aan de praat met een Frans-
Argentijns gezelschap van clowns dat Zuid-Amerika afreisde voor optredens
tijdens feesten en partijen zoals het feest van de stier. Ik beloofde om te komen
kijken. Ze zouden om zes uur 's avonds optreden op het centrale plein. Sowieso
verplaatste het feestgedruis zich rond die tijd naar het plein en het was aan de
clowns om de hier en daar verzamelde mensen te verleiden om naar het optreden
te komen kijken. Dat was nog geen gemakkelijke klus, waar ze wonderwel toch
in slaagden. Het gezelschap leek zo te zijn weggelopen uit een film van Fellini.
De twee jongemannen en drie jongedames leefden van de wind en hadden
niets dan een paar eenvoudige kostuums, een harmonica, een trompet en een
kinderdrumstelletje en daarnaast een paar kegels en enkele brandende toortsen.
Alle vijf leden van het gezelschap konden clown spelen, beheersten een of meer
acrobatische kunstjes en bespeelden een muziekinstrument. Zodoende hadden
ze genoeg in huis om anderhalf uur lang een menigte te boeien. Hoogtepunt van
de show was de act met de kegels.
"Muy peligroso," riepen ze: "heel erg gevaarlijk."
"El hombre Holandés, por favor," riep een van de mannen van het
gezelschap, "wil de Nederlandse meneer alsjeblieft het podium op komen?"
Ik keek even om of er misschien nog meer Nederlandse meneren waren, maar
ik was naast het clownsgezelschap de enige gringo. "Heb ik weer...", dacht ik. Ik
baande een weg door de menigte naar het podium. Tijdens de stierengevechten
had ik met het halve dorp een praatje gemaakt en het publiek vond het een prima
idee van de clowns om mij naar voren te roepen. Een golf van enthousiasme
en opwinding kwam los uit de menigte. De camera's op de mobieltjes werden
massaal aangezet. Laat maar komen! Een van de clowns bietste een sigaret uit
het publiek, welke ik vervolgens in mijn mond kreeg gedouwd. De beide heren
van het gezelschap gingen aan weerszijden van me staan, elk tien meter van
me verwijderd, gewapend met kegels, die behoorlijk groot bleken te zijn als je
vermoedt dat ze daarmee de sigaret uit je mond willen gooien.
"Muy peligroso...", herhaalden ze ten overvloede. "Hééééél erg gevaarlijk..."
Tot groot vermaak van het publiek trok ik enige clowneske blikken, wat me
gemakkelijk af bleek te gaan. Tromgeroffel op het kinderdrumstelletje en het
spektakel kon beginnen. En inderdaad werden de kegels geworpen. Precies
tegelijkertijd vlogen ze langs, de ene vlak voor mijn hoofd langs, de andere vlak
achterlangs. En opnieuw. En nogmaals. Uit mijn ooghoeken zag ik hoe de kegels
telkens precies tegelijkertijd mijn hoofd rakelings passeerden. En net als bij de
andere acts al bleek, ze waren goed. De kegelwerpers raakten mijn hoofd niet
een keer en regelmatig mikten ze tegen de sigaret in mijn mond. De sigaret was
spijtig genoeg een plakker en bleef zodoende tot het einde van de act aan mijn
lippen bungelen. Jammer voor de clowns, want het publiek kon vermoedelijk
niet zien, dat ze regelmatig raak gooiden.
Na de wervelende show van de clowns was het weer de beurt aan de plaatselijke blaaskapel.
Er kon gedanst worden. Een leuke vrouw van een jaar of dertig vroeg me ten dans en met
haar swingde ik op de traditionele huaynosmuziek. Dansen op de huaynos is gelukkig niet
zo moeilijk als dansen op de salsa of de tango, dus ik kon het met mijn Nederlandse
poldermotoriek ook. Je houdt elkaar vast met de handen, doet op de maat van
de muziek synchroon met je danspartner een paar huppelende pasjes naar links
of naar rechts, draait als het zo uitkomt samen de ene of de andere kant op en
af en toe geef je je dame een zwiep, zodat ze om haar as tolt. Ik had het reuze
naar mijn zin en mijn dame vroeg me om verder te dansen op het terrein waar
het nachtfeest zou worden gehouden. Haar broer en haar vriendengroep zouden
ook mee gaan. Tijdens de clownsact en het korte dansfeest op het centrale plein
hadden de meeste mannen stevig doorgedronken. Ook in de vriendengroep
ging de nodige drank rond. De organisatie verliep dan ook niet zo vloeiend. Het
duurde uren voordat de groep zich had verplaatst van het centrale plein naar
het feestterrein een halve kilometer verderop. In die uren werd nog veel meer
gedronken. Behalve mijn danspartner, haar broer en ik bevond iedereen zich
in een staat variërend tussen verregaande dronkenschap en ernstige delirium.
Bij de entree bleek niemand geld te hebben en het werd matten. Een van de
ladderzatte vrienden begon op een andere straalbezopen vriend in te timmeren.
Deze liet gewoon maar op zich in hakken. Het slachtoffer had een oogje op mijn
danspartner en wilde uit wraak weer met mij gaan vechten. Mijn danspartner
sprong tussenbeide. De sfeer ging helemaal mis en ik voelde een romantische
avond door mijn vingers glippen. Het was intussen al twaalf uur en ik besloot
maar af te druipen naar mijn hotel. Ondanks de 24-uurs service bleek de poort
gesloten. Na een kwartiertje roepen en bellen opende de slaapdronken patrones
toch nog de poort. Ik sliep in tegen de achtergrond van de nachtelijke geluiden van
de blaasmuziek en het gelal en gestamel van rondstruinende dronken mannen.
De dag na het gedenkwaardige feestje werd er gewoon weer gefietst. Ik trok verder
omhoog over de lange zandweg. De passerende auto's lieten me regelmatig achter
in een wolk van stof. Ik ben niet het type fietser dat veel aan fietsonderhoud doet.
Zo lang alles het doet, ben ik tevreden. Op de onverharde route naar Cusco was
ik desalniettemin frequent met een tandenborstel in de weer om de ketting en
kransjes te ontdoen van de dikke lagen stof. Ook ik zelf had te lijden onder de
omstandigheden. Mijn huid was inmiddels al bijna net zo uitgedroogd als dat van
de Nieuw-Zeelandse fietser Moshe enkele dagen geleden en ik had diepe kloven
in mijn duimen die hinderlijk veel pijn deden. Tenslotte leed ik nog altijd onder de
ruim driehonderd muggenbulten, die een gekmakende jeuk veroorzaakten. Het
was onmogelijk om van de bulten af te blijven, maar tegelijkertijd kon ik ook geen
driehonderd muggenbulten tegelijk krabben.
Even nadat ik wegfietste uit Andahuaylas, haalde ik twee fietsreizigers in.
Het bleken Marten en Karin te zijn, twee landgenoten die al twee en een half jaar
op de fiets zaten. Ze waren vertrokken uit Alaska. Met zijn drietjes fietsten we naar
de pas. We vonden een prachtige kampeerplek met uitzichten over een diepe
kloof naar een bergketen met besneeuwde, zesduizend meter hoge bergen.
De volgende dag reden we nog enkele uren samen op. Omdat ik door mijn
voedselvoorraden heen was, nam ik in de loop van de dag afscheid om zo snel
mogelijk naar de bewoonde wereld te fietsen. We zouden elkaar nog wel weer
een keer tegenkomen. Ik stuiterde in de namiddag nog bijna twee en een half
duizend meter over de grindweg naar beneden. Daar bereikte ik de geasfalteerde
route tussen Lima en Cusco en klom ik naar het grauwe stadje Abancay. In de
twee opvolgende dagen fietste ik over comfortabel asfalt de twee resterende
passen over en bereikte Cusco, de oude Incahoofdstad.
De Heilige Vallei
Cusco betekent "Navel van de Wereld". Het was het centrum van het Incarijk. Het
kostte de Inca’s elf generaties leiders om uit te groeien tot het grootste rijk dat het
Amerikaanse continent ooit heeft gekend. Toen de Spanjaarden voor het eerst
voet zetten op het grondgebied van de Inca's, was het rijk op het toppunt van zijn
macht en strekte zich uit van Colombia tot het noorden van Chili.
De Europeanen droegen ziektes met zich mee zoals de griep, ziektes waar
de Inca's en andere Indianenstammen geen weerstand tegen hadden. Ook
de Incaleider Huayna Capac overleed aan een dergelijke epidemie. De elfde
Incaleider had twee zonen: Huascar en Atahualpa. Beide zonen dongen om de
macht, wat het Incarijk tot op het bot verdeelde. De machtsstrijd mondde uit
in een zware burgeroorlog. Deze werd uiteindelijk door Atahualpa gewonnen.
Toen de Spanjaarden onder leiding van Pizarro expedities uitvoerden in Zuid-
Amerika, troffen ze een rijk dat ernstig aan krachten had ingeboet door de lange
tweestrijd. Nadat de Spanjaarden de Incaleider Atahualpa gevangen namen in
1532, was het Incarijk zonder effectief bestuur. Het duurde enige tijd voordat er
weer enige dagelijkse leiding onder de Inca's was georganiseerd, maar op dat
moment hadden de Conquistadores reeds versterkingen uit Spanje gekregen. In
1536 belegerden de Inca's onder leiding van Manco Inca de stad Cusco en bijna
slaagden ze er in om hun hoofdstad te heroveren. De laatste grote opstand tegen
de Spaanse overheersing vond plaats in 1572 onder leiding van Tupac Amarú. Ook
deze opstand werd neergeslagen en Tupac Amarú werd gevierendeeld.
Ten tijde van de Inca's had Cusco een groot centraal plein. De Spanjaarden
behielden de locatie van het plein en zodoende bestaat het plein nog steeds.
Het plein is wel wat kleiner en wordt nu geflankeerd door de kathedraal en de
Franciscuskerk. De Spanjaarden vernietigden de huizen van de Inca's, maar de
bouwstenen waren dermate groot, dat het teveel moeite kostte om de huizen
tot de laatste steen af te breken. In de smalle straatjes van Cusco is dan ook te
zien dat de onderste twee tot drie meter van de huizen uit grote, donkergrijze
stenen van de oude Incagebouwen bestaat met daarboven de wit gepleisterde
muren in koloniale stijl. In gedachten verzonken over de wrede geschiedenis
slenterde ik over de Plaza de Armas. Op het plein waren tientallen verkopers van
poncho's, sjaals en goedkope prullaria actief. Ik was geen gringo meer maar een
amigo en er werden me tal van diensten aangeboden, van het poetsen van mijn
sportschoenen tot massages in de meest uiteenlopende technieken.
Vanuit Cusco fietste ik naar de nabij gelegen Valle Sagrado, de heilige vallei
van de Inca's. Wereldberoemd is het Machu Picchu. Het tempelcomplex is
spectaculair gelegen op een rotspunt ver boven de kronkelende Urubamba, in
de smaragdgroene nevelwouden van de overgangszone van de Cordillera naar de
Selva. Machu Picchu is te bereiken via een van de meest bekende trekkings van
onze planeet, de Inca Trail. In vier dagen kun je over het hooggebergte en door
dichte nevelwouden en langs vele oude Incaruïnes naar het oude tempelcomplex
lopen. Er zijn nog veel meer interessante sites van de Inca's. Ik fietste naar de steile
Incaterrassen van Pisac en naar het Incastadje Ollantaytambo.
Naast culturele waren er ook landschappelijke hoogtepunten. Vanuit Ollantaytambo beklom ik
zonder bepakking de Abra Málaga, de Stelvio van Zuid-Amerika. De weg voert, net
als de bekendste klim van Italië, met tientallen slingers tussen verticale rotswanden
omhoog. Ook deze weg leidt naar een hoogalpien landschap, gedomineerd
door de besneeuwde wand van de Nevado Veronika. Met mijn hoofd in hogere
regionen daalde ik weer af naar Ollantaytambo, waar ik geld wilde pinnen voor
het komende traject, de weinig begane doorsteek naar Arequipa.
Bij de automaat op het pleintje van Ollantaytambo ging het mis. Ik stak de kaart in
de automaat, toetste de pincode in en nam de kaart terug. Er kwam geen geld uit
en evenmin ontving ik een bonnetje. Ik had onmiddellijk het gevoel
dat er iets mis was. Ik rende naar het internetcafé om te kijken of er geld was
afgeschreven. Zoals gevreesd bleek het geld wel degelijk van mijn rekening te zijn
gehaald. Er was dus geld van mijn rekening afgeschreven, maar de automaat had
dit geld niet aan me overhandigd.
Ik moest in actie komen. Ik zocht en vond de eigenares van de automaat,
een plompe, onverzorgde vrouw met de krassende, overslaande stem van een
raaf. Haar stem was huiveringwekkend, maar het waren haar ogen die me pas
écht de stuipen op het lijf joegen. Alsof je de duivel zelf in de ogen keek. Ik begon
uit te leggen wat er aan de hand was.
"Nou nee hoor, er was niks aan de hand," kraste ze op hoge toon, nog voordat
ik ook maar kon uitleggen dat er nu juist wél iets aan de hand was.
"Nou, dat..."
"Nee, er was echt helemaal niks aan de hand," viel ze me in de rede.
"Ja maar...", probeerde ik voor de derde keer.
"Nee, er was helemaal niks mis met de automaat."
Met haar valse, overslaande stem bleef ze maar door tetteren, opdat ze maar niet
kon luisteren naar wat ik eventueel te zeggen had.
"Nee, er was niks mis, dat zei ik toch?"
"Luister nu eens. Ik probeer uit te leggen, dat..."
"De automaat doet het gewoon goed, iedereen pint bij me."
Het was tijd voor de eerste escalatie en ik ging naar de politie. De agenten stelden
me gerust.
"Het is geen probleem hoor, je moet gewoon nog een transactie doen en
dan moet ook het geld van de vorige keer gewoon uit de automaat komen."
"Dat geloven jullie zelf toch ook niet, mag ik hopen?"
De politieagenten stelden me gerust.
"We hebben dit probleem wel vaker bij de hand gehad. Je moet gewoon een
nieuwe transactie doen. Vertrouw ons nou maar..."
Het was natuurlijk een vreemd verhaal, maar ze drongen erg aan. De agenten
probeerden me te overtuigen met het argument dat als ik niet zou pinnen, de
volgende gebruiker van de automaat mijn geld zou krijgen:
"Je moet het echt nog een keer proberen, je zult zien dat het goed gaat."
"Dan vinden jullie het vast geen probleem, als jullie er ook even bij komen
staan als getuigen?"
Een moment keken de politieagenten elkaar vertwijfeld aan. Ze konden er niet
meer met goed fatsoen onderuit. Even later stonden we met een man of tien rond
de automaat. De spanning nam toe: zou er nu wél geld uit de automaat komen?
En zou ik nu ook mijn "verloren" geld weer terug krijgen?
Waar ik al bang voor was, gebeurde. Opnieuw kwam er geen geld uit de
automaat. En het geld bleek wel weer afgeschreven van de bank. Ineens was
de politie nergens meer te bekennen. De omringende politieagenten hadden
ineens allemaal andere spoedeisende zaken aan hun hoofd en niemand had het
geweten. Wie was er nu eigenlijk aansprakelijk?
Niemand kon een helder antwoord geven. Ik kreeg het advies om naar Cusco te
gaan, tachtig kilometer verderop, daar was de bank. Ik had er op aangedrongen
dat de agenten in ieder geval de geldautomaat zouden afsluiten.
"Ja hoor meneer, komt in orde!" stelden ze me gerust.
De volgende dag bleek dat daar weinig van terecht was gekomen. Uit arren moede
bewaakte ik zelf maar de automaat, opdat geen andere gebruikers slachtoffer
zouden worden. Om tien uur had ik een afspraak met de politie en moest ik mijn
bewaking van de pinautomaat tijdelijk opgeven. Ik drong nogmaals bij de agenten
aan om de automaat af te sluiten. Praten, praten, praten en intussen waren er
nieuwe slachtoffers. Na uren van onderhandelen mocht ik een waarschuwing op
de automaat plakken. Elke keer als ik wegging, griste de eigenares van de automaat
doodleuk mijn briefje weer weg en dreigden er nieuwe slachtoffers te vallen. Het
was inmiddels oorlog tussen de Eenzame Fietser en de lelijkste vrouw van Zuid-
Amerika. Elke keer als er potentiële klanten wilden pinnen, waarschuwde ik dat
de automaat je geld pikt en zei zij weer dat ik loog. Pas na uren maakte de politie
na veel aandringen mijnerzijds zelf een waarschuwingsbericht en plakte dat op de
automaat. Inmiddels was de politie ook bereid om te bellen met de bank in Cusco.
Een nieuwe verrassing wachtte: alle telefoonnummers van de bank bleken niet te
werken. De politie zei dat ik toch echt zelf naar Cusco moest. Ik eiste op mijn beurt
dan wel een proces-verbaal. Praten, praten, praten. Het duurde en het duurde en
intussen was de dag al weer voorbij.
De volgende morgen - dag drie intussen - begon de politie eindelijk aan
het proces-verbaal. Intussen kwam de zwaar beveiligde auto van de "security"
aangereden, de reparateurs van de geldautomaat. Ik had bij de politie bedongen,
dat ik met de mannen van de security terug zou rijden naar Cusco. Dat zou toch
weer geld voor een busrit schelen. Het proces-verbaal schoot niet erg op en het was
intussen te laat om de tachtig kilometer naar Cusco te fietsen. De politieagenten
zouden erop toezien dat ik mee zou kunnen reizen met de medewerkers van
de security. Maar eerst moest ik mee voor de laatste gegevens van het procesverbaal.
Dat was na drie uur eindelijk af en zat vol met Spaanse taalfouten. Ik had
het zelf beter kunnen formuleren, zelfs in het Spaans. Maar ik had in ieder geval
een officieel ogend papiertje met veel stempels. Daar ging het me maar om. De
security-mensen waren intussen met stille trom vertrokken. Het was niet gelukt
om ze tegen te houden, legde een politieagent berustend uit.
Ik kon alsnog met de bus naar Cusco. Ik had nog maar een paar uur tijd
om mijn zaakjes te regelen met de bank. Eerst probeerde ik het op de reguliere
manier bij de balie. Zonder resultaat. Daarna met begeleiding van de politie. Die
zeiden dat de chef er om vier uur zou zijn. Na twee uur wachten was het zo ver,
maar er was geen chef te bekennen. Nee, om vijf uur zou de chef er wel zijn, was
de nieuwe boodschap. Een uur later was er nog steeds geen chef. Ik probeerde
mijn verhaal op goed geluk bij een andere politieagent en met hem liep ik naar de
kamer, waar de chef gewoon al die tijd had gezeten. De politie had beloofd bij het
gesprek aanwezig te zijn en er was ook een technische expert van de bank van de
partij. De chef zei na enkele minuten dat de technische expert het wel alleen af
kon. Ik ging hiermee akkoord. Ineens waren de politiebeambten tegen de afspraak
in echter ook verdwenen. Aanvankelijk stonden ze erbij en keken er naar, maar
zelfs dat bleek teveel gevraagd. Ik moest met de technische man tot zaken zien te
komen.
Ik liet hem de internetafschriften zien. Dit was echter geen rechtsgeldende
bewijslast volgens de expert. Ik vroeg wat dan wél als bewijs zou kunnen gelden.
Hierop kreeg ik geen antwoord. Maar, betoogde de expert, bovendien zouden er
nog tegenboekingen kunnen komen. Hoe zeer ik het ook probeerde, hij hield zijn
poot stijf en ik kreeg mijn geld niet terug. Een andere medewerker van de bank
sprak zijn mond voorbij. Ze zei dat ze hier zelf de politie betalen. De ironische
betekenis van deze woorden was duidelijk: de politie is door en door corrupt en
ik had mijn tijd vergooid. Het voorlopige einde van het verhaal was dat ik zonder
geld weer terug reisde met de nachtbus. Het enige dat me restte, was een officiële
klacht in te dienen bij mijn bank in Nederland.
Voordat ik de volgende dag vertrok uit Ollantaytambo, drong ik er bij de
politie nog eenmaal op aan om de geldautomaat voorgoed af te sluiten. Ik had
van de dorpelingen begrepen dat er altijd problemen waren en dat ze daarom
zelf nooit gebruik maakten van de automaat. Toen ik wegfietste, passeerde ik de
plek des onheils voor de laatste keer. Ik zag hoe een groep toeristen een verhitte
discussie voerde met de politie. Probleempje met de geldautomaat...
Moeder Aarde en de Heilige Maagd
Een belangrijk spiritueel fenomeen in de Andes is Pachamama of Moeder Aarde.
Zij regelt de cycli van het land en brengt goede oogsten. Pachamama zorgt goed
voor haar kroost, maar van de wind kan ze niet leven. Ze moet zelf ook eten en
vraagt daarom af en toe om een tegenprestatie. Vandaag de dag worden op het
platteland nog altijd dieren geofferd. Enkele honderden jaren geleden waren ook
mensenoffers nog zeer gebruikelijk om Pachamama goed te stemmen. In de ruige
berglanden was het goed invoelbaar hoe zeer de mensen afhankelijk moeten zijn
geweest van de wisselende opbrengsten van het land. Dorst en zeker honger lagen
altijd op de loer. Vandaag de dag gold dat nog steeds voor de Eenzame Fietser,
te meer daar deze niet altijd de meest praktische route uitkoos op zijn camino.
Ik bevond me op de rechtstreekse route van Cusco naar Arequipa via Yauri en
Chivay, een traject dat door alles en iedereen werd gemeden. Het landschap hing
in het midden tussen hoogvlakte en gebergte. De route van enkele honderden
kilometers was vrijwel geheel boven de boomgrens. Ik was permanent omringd
door de stugge, gele vegetatie van de puna. Mensen woonden er bijna niet in
dit gebied, maar lama's des te meer. Alle smaken waren aanwezig. Naast de veel
voorkomende lama en alpaca lieten ook de schuwe, ranke vicuña en de guanaco
zich zien.
Als een fata morgana zweefde Yauri boven de desolate vlakte. Het stadje is
gelegen op een kleine verhoging in het landschap. Vanaf de stad waren er eindeloze
vergezichten over de hoogvlakte en de bergketens die me scheidden van Chivay.
De komende dagen zou ik dit desolate, ontoegankelijke gebied doorkruisen.
Overal in Peru werd hard gewerkt aan de verbetering van het wegennet,
maar aan het traject van Yauri naar Chivay was de afgelopen jaren maar weinig
aandacht geschonken. Het werd me duidelijk waarom de bussen en het overige
verkeer graag enkele honderden kilometers omreden om in Arequipa te komen.
De weg was op sommige plaatsen redelijk, maar meestal bestond ze uit vuistgrote
stenen waar de wielen in wegzakten. Ook ploegde ik frequent door diepe lagen
zand, waar de wielen eveneens in wegzakten. Bij tijd en wijle was er zelfs helemaal
geen sprake van een weg en moest ik een route zoeken tussen en over de grote
ronde stenen van de rivierbedding. Telkens was er de onzekerheid of ik me wel op
de goede weg bevond en of er ÿberhaupt wel een weg was die naar Chivay leidde.
Moest ik nu het ene rivierdal nemen of het andere? Ik was de enige mens in het
verlaten landschap. Er waren geen bruggen over de rivieren en soms moest ik me
door heupdiep water banen om aan de overzijde van een rivier te komen.
De klims waren lang en de afdalingen oncomfortabel. Na een lange dag
fietsen door zwaar terrein viel de avond in en moest ik een overnachtingsplek
zoeken. Dat viel nog niet mee. Het overgrote deel van de dag was er geen sprake
van bewoning en had ik mijn tent op een willekeurige plek kunnen opzetten. Op
het moment suprême bevond ik me echter in een dal met om de paar honderd
meter een boerderij. Ik voelde me niet op mijn gemak. Er was geen mens te zien
en de honden blaften me weg. De sfeer voelde niet goed. Ik durfde het niet aan
om bij een van de boerderijen aan te kloppen met de vraag of ik mijn tent op
het terrein mocht opzetten. Achteraf hoorde ik dat dit gebied niet helemaal pluis
was en dat er nog wel eens sprake was van berovingen. Het begon inmiddels
donker te worden en nu móest ik wel kamp maken. Tussen de grote stenen
van een morene zette ik mijn tent op, min of meer verscholen voor eventueel
verkeer op de weg. Ik was nog steeds dichtbij bewoning. Een hond van een van de
boerderijen bleef de hele nacht blaffen, als ware om zijn baasje te waarschuwen
dat er een vreemdeling in het territorium was. Ik voelde hoe angstgolven als klauwen
met weerhaken in mijn ziel haakten. Ik bedacht me dat ik geen schijn van kans zou maken
tegen kwaadwillende mensen die me hier zouden aantreffen. Ziek van spanning
wachtte ik tot de nacht voorbij was. Slechts een enkel moment dommelde ik even
weg om vervolgens met een angstige nachtmerrie weer wakker te worden.
Met het krieken van de dag stond ik op. Pachamama leek niet goed gestemd.
Snel bepakte ik mijn fiets en begaf me op de weg naar Chivay. Het was fris en
de riviertjes waren half bevroren. Zelfs de lama's leken het koud te hebben. Na
een uurtje klimmen bereikte ik de laatste en hoogste van de drie passen tussen
Yauri en Chivay en kon ik beginnen aan de lange afdaling. Het was maar goed
dat ik niet veel meer hoefde te klimmen, want ik zat er door heen. De onrustige
nacht had me gekraakt. Op de laatste meters van de afdaling naar Chivay trilde
weer eens een bevestigingsmoer van de voordrager stuk. Met tiewraps bond ik
de boel weer bij elkaar. Na de laatste afdaling bleek dat er toch weer opnieuw
geklommen moest worden. Niet naar een nieuwe pas, maar de weg ging even
goed enkele honderden meters omhoog. De harde tegenwind werkte ook al niet
mee. De laatste kilometers naar Chivay overbrugde ik op het tandvlees. Ik betrok
een plezierig hotelletje en plofte op het bed. Steenkapot.
De Colcavallei bezit een indrukwekkende driedimensionale mozaïek van oude
Incaterrassen. Tal van dorpen met witgekalkte huizen en kerken liggen verspreid in
het terrassenlandschap. Het bekendste gedeelte van de vallei bevindt zich stroomafwaarts
van de terrassen. De Colca Canyon is een van de diepste canyons van de
wereld. Geregeld zweefden jagende condors over de kloof. Ze bleken allerminst
mensenschuw te zijn. Terwijl tientallen toeristen hun camera's vol schoten op de
roofvogels, hadden de hoofdrolspelers zelf slechts oog voor eventuele prooidieren
in de onmetelijke diepten van het kloofdal.
Terug in Chivay belandde ik in een bonte processie. Deze werd begeleid met
de gebruikelijke blaasmuziek. Het was een feest ter ere van een van de vele heilige
maagden. De maagd in kwestie werd letterlijk op handen gedragen. Een grote,
kleurrijke, spirituele versie van een barbiepop, omgeven met een aureool van
sterren, werd op een gouden troon door de menigte hoog gehouden. De mannen
hadden hun mooiste pak aangetrokken en de vrouwen hadden zich getooid in
traditionele kostuums. Langzaam trok de stoet met de maagd door de straten naar
de kathedraal. Daar werd de processie met het nodige ceremonieel bekroond.
De blaasmuziek werd opgedreven naar een euforische extase en de maagd werd
onder luid gejuich van de toeschouwers door de poort van de kathedraal naar
binnen gevoerd.
Flodder in de Andes
Vanuit Chivay voerde een comfortabele, geasfalteerde weg omhoog naar de
Altiplano, de grote hoogvlakte van Zuid-Peru, West-Bolivia en Noord-Chili. Ik
bereikte een pas met uitzichten op twee rijen met gigantische vulkanen. Op de
afdaling scheerde ik pal langs de perfect kegelvormige Misti met een hoogte van
ruim 5.800 meter. De 1.200 meter hoge Vesuvius bij Napels werd gedegradeerd
tot een molshoop. De Napolitaanse vulkaan is daarentegen wel aanmerkelijk
gevaarlijker. De Misti wordt in tegenstelling tot de Vesuvius beschouwd als een
dode vulkaan. Naast de Misti was er de ruim zesduizend meter hoge Chachani,
eveneens een dode vulkaan. Of beter gezegd: een dood vulkanencomplex. Is de
Misti een groot uitgevallen Vesuvius, dan is de Chachani een groot uitgevallen
Etna. Geen perfecte kegel, maar veeleer een ingezakte taart met enkele blanke,
gewelfde koepels als toefjes slagroom bovenop de mislukte taart.
Arequipa is de derde stad van Peru, gelegen in een oase in de woestijn aan de
voet van de vulkaan Misti. De stad herbergt het Monasterio de Santa Catalina, een
kloostercomplex dat ooit honderden nonnen huisvestte. Het nonnenklooster was
een stad binnen een stad. De nonnen bleven levenslang binnen het complex en
waren met hart en ziel toegewijd aan het Hogere. Ze woonden in kleine kamertjes
met een brits en een houten kruis. Er werd gekookt in grote steenovens en er
waren tal van ruimtes voor retraite of overpeinzing. De gezamenlijke ruimtes
waren voorzien van prachtige fresco's, schilderijen en houtsnijkunst, soms in
Europese en soms in Zuid-Amerikaanse stijl, maar meestal in een mix van stijlen.
De vertrekken waren in oranje, wit, okerrood en zeeblauw geschilderd. De straatjes
waren voorzien van bloempotten met kleurrijke bloemen.
Na de serene ervaring in het klooster was ik in jubelstemming. In hogere
sferen liep ik langs de toeraanbieders van trekkings en beklimmingen. Het meest
populair was de beklimming van de vulkaan Misti. Spontaan besloot ik om mee
te gaan naar de top van de vulkaan. Toen ik een uurtje later terugkeerde voor de
administratieve bevestiging, bleek het plan echter te zijn veranderd. We zouden
naar de ruim zesduizend meter hoge Chachani gaan. Dat was wel iets duurder,
want de Chachani was hoger en de beklimming zou langer duren.
Onze kleine expeditie bestond uit vijf sportieve jongemannen en een Peruviaanse
gids. Bij navraag bleek de meerderheid van de groep de Misti te willen beklimmen.
En dus niet de Chachani. Het was een slimme zet van de toeraanbieder om
iedereen om te boeken naar een duurdere toer vanwege het feit dat de "anderen"
nu eenmaal graag die duurdere toer wilden maken. Niemand van de groep
maakte een punt van het kleine bedrog. De Chachani was ook een mooie berg
en, inderdaad, ook een iets hogere berg. Vanwege de blanke, gewelfde koepels
op de top, maar ook vanwege de semantische gelijkenis, lag de vergelijking met
Tatjana op de loer. Ik gaf een korte uitleg aan de hand van de buurmanscène
("Maar buurman, wat doet u nu??") en vervolgens werd de berg door de groep
omgedoopt tot de Tatjana. De Tatjanaberg heeft overigens wel vijf bollingen en
heeft zodoende onze Kroatisch-Nederlandse filmdiva op eigen terrein verslagen.
In twee dagen zouden we naar de hoogste van deze toppen klimmen.
De eerste dag bereikten we de kampplaats op vijfduizend meter hoogte. We
beleefden een schitterende zonsondergang en daarna was het bedtijd. De
toerorganisatie bezwoer me dat ik mijn eigen slaapzak niet mee hoefde te nemen.
Daarom had ik een slaapzak van de organisatie mee omhoog genomen. Deze bleek
echter niet dicht te kunnen en hierdoor bedekte de slaapzak niet mijn gehele
lichaam. Slechts het gedeelte van de tenen tot de knieën was volledig bedekt.
Omdat de temperatuur in de nacht wegzakte tot een graad of twintig onder het
vriespunt, beleefde ik een onbarmhartig koude nacht. Gelukkig is het een - in dit
geval overbodige - alpinistische traditie om in de nacht te klimmen en overdag
weer af te dalen. Hierdoor mochten we om twee uur 's nachts opstaan en kon ik
me snel warm bewegen.
Een Amerikaanse jongen kon niet mee. Hij leed onder
de symptomen van zware hoogteziekte. De rest van de groep begon aan de
beklimming. In de nacht klauterden we over het vulkaangruis omhoog. De weg
naar de top was eenvoudig, maar wel zwaar door het gruis waar we in wegzakten
en vanwege de hoogte van meer dan zesduizend meter en het resulterende gebrek
aan zuurstof. We bereikten op de Amerikaanse jongen na allemaal de top van de
Tatjana. De terugweg was nog even spannend. We liepen verkeerd en belandden
in een couloir met instabiel gruis. Er waren enkele tricky steilrandjes met losse
stenen, die gemakkelijk zouden kunnen afbreken. Na een penibele traverse over een
geëxponeerde rotspassage bereikten we weer de goede route en daalden af naar
de kampplaats. Daar pikten we de hoogtezieke Amerikaanse jongen op en liepen terug
naar het busje dat ons terug bracht naar Arequipa, bijna vierduizend meter lager
dan de top. Ik keek nog eenmaal om. Tatjana lachte ons verleidelijk toe vanuit de ijle
hoogten.
Van Arequipa fietste ik naar de hoogvlakte. De panoramische werking van het
immense landschap van de Altiplano was een van de grote hoogtepunten van de
camino. Als eenzame fietser in het oneindige, golvende landschap voelde ik me
klein en onbetekenend. Alle dagelijkse zorgen losten op in de oneindigheid van het
landschap. Er was in enkele honderden kilometers niets anders te doen dan door
te fietsen. Opvallend genoeg bleek er geen groter gevoel van vrijheid dan juist op
de momenten dat er feitelijk niets te kiezen was. Mijn ziel jubelde van blijdschap.
Zo voelde geluk en zo eenvoudig bleek het te zijn. Ik had een droom en ik begaf
me op het pad dat de droom voor me ontvouwde. De rest bleek vanzelf te gaan.
Met een stevige wind in de rug zoefde ik over het weidse landschap naar de stad
Puno aan het diepblauwe Lago Titicaca, een meer dat hoger ligt dan de hoogste
berg van Oostenrijk en dat zo groot is als België.
Een toeristische boottocht bracht me op de Uros, de drijvende rieteilanden. In
de tijd van stammenstrijd tussentwee dominante Indiaanse culturen vluchtte de
bevolking van de onderliggendepartij met rieten bootjes het water op. Sindsdien
wonen de afstammelingen op eilandjes van riet, in huisjes die eveneens van riet
zijn gemaakt. De felle kleuren van de kostuums van de vrouwen staken scherp af
tegen het felgele riet en het diepblauwe water van het Titicacameer en het al
even diepblauwe luchtruim.
We vaarden door naar het Isla Taquile, een eiland waar veel gebruiken van
de Inca's nog altijd in ere werden gehouden. De zes communes van het eiland
produceerden hun voedsel voor de commune en betaling vond plaats via dienst
en wederdienst. Het geld dat het toerisme binnenbracht, werd grotendeels
afgestaan aan de commune. Hierdoor kregen talentvolle kinderen de kans om
op het vasteland te studeren. De bewoners geloofden sterk in dit communale,
bijna communistische systeem. Daardoor bleek het, anders dan het opgelegde
communisme in Oost-Europa in de vorige eeuw, goed te functioneren. Zo hebben
de eilanders het geld van de toeristenstromen eerlijk verdeeld en hebben ze
lucratieve verleidingen van de bouw van grootschalige hotels weten te weerstaan.