Lange tijd droomde ik van het maken van de grote reis. Ik zou alleen
op weg gaan, met niet meer dan een fiets en fietstassen met bagage.
In de droom zag ik tropische regenwouden, desolate woestijnen,
duizelingwekkend hoge bergketens en uitgestrekte vlaktes. Ik zag
exotische steden, geïsoleerde dorpen en kleurrijke markten. Ik wilde
de eenzaamheid aangaan, maar ik wilde ook mensen ontmoeten. Ik
wilde met andere reizigers en avonturiers optrekken, ik wilde wijze
mensen leren kennen en ik wilde mooie vrouwen ontmoeten, maar
bovenal wilde ik in contact komen met de dorpelingen en stedelingen
van de verschillende Zuid-Amerikaanse samenlevingen.
Tegenover de droom stond de alledaagse werkelijkheid. Ik had een
goede baan, een leuke vriendenkring en een knus appartementje. Mijn
leven was zogezegd klaar. Ik kon de ingezette weg zonder problemen
tot het einde toe volgen. Maar zou die weg daadwerkelijk leiden tot de
realisatie van mijn dromen? Ik wilde koersen op het kompas van liefde
en wijsheid. Ik wilde de vrijheid voelen van het onderweg zijn in de
natuur en ik wilde avonturen beleven. Ik wilde nieuwe wegen vinden
en ik wilde het leven door mijn aderen voelen stromen. Ik nam een
belangrijk besluit. Ik nam ontslag en ik verliet mijn kring van familie,
vrienden en collega's om aan de lange fietsreis te beginnen. Acht jaar
geleden had ik met de fiets al gedeelten van Peru, Bolivia en Chili
aangedaan, maar deze keer zou ik meer tijd nemen. Ik had zeker een
jaar tot mijn beschikking om het continent te verkennen.
Wat zou er achter de bergen zijn? Vol spanning keek ik om me heen naar de nieuwe
wereld. Quito omsloot het vliegveld met honderden wegen, honderdduizenden
huizen en miljoenen mensen. De stad bedekte de heuvels en de dalen en klom
omhoog tegen de omringende bergflanken van de Andes. De stad reikte als het
ware naar de hemel. Ik popelde van verlangen om de mensen, steden, dorpen en
landschappen te ontdekken. Ik had geen concreet doel. Het ging om de camino,
om de weg zelf. Ik fietste weg van het vliegveld en begaf me op de weg die naar
nieuwe bestemmingen, ontmoetingen en ervaringen moest leiden.
Er wachtte geen tropisch paradijs in Ecuador. Ik werd verwelkomd met een
frisse regenbui en de thermometer langs de weg toonde een temperatuur van
dertien graden. Het doel van vandaag was de marktstad Otavalo. Ik fietste dan
ook niet het centrum van Quito in, maar wurmde me door het drukke verkeer
van de buitenwijken naar de Panamericana, de doorgaande weg die de landen
van het Amerikaanse continent met elkaar verbindt. De eerste kilometers van de
Panamericana leidden achthonderd meter naar beneden. Onmiddellijk na het
bereiken van de diepe vallei volgde een lange klim tegen de cuesta, een eerste
kennismaking met de bergen van de Andes. In ruim vijftig kilometer klom ik
naar de pas, een klim van bijna anderhalve kilometer hoogteverschil. De eerste
zweetdruppels vielen op de Panamericana, als een offer aan Moeder Aarde voor
geluk en voorspoed op de camino.
Ik bereikte Otavalo. Na het inchecken in het hostal was het tijd om de
beroemde markt aan te doen.
Ik had een missie. Ik slenterde over het grote marktplein, op zoek naar een
warme trui voor de koude nachten in de gebergtenen op de hoogvlaktes. Er waren
de nodige toeristen, maar ook de plaatselijke bevolking zelf was goed
vertegenwoordigd. De mannen droegen hun haar in lange paardenstaarten en hadden
het hoofd bedekt met witte hoeden. Vrouwen waren gekleed in traditionele, kleurrijke
dracht met uitbundige goudkleurige halskettingen. Het was druk in de smalle
straatjes. Overal om me heen waren stalletjes met heel veel koopwaar in heel
veel kleuren. Ik bevond me in een driedimensionale wereld van horizontale stapels
alpacawollen truien en verticaal boven de straten hangende tassen, kleden en andere
koopwaar. Het was de kunst om zoveel mogelijk truien, sjaals, mutsen, handschoenen,
wandkleden, bolhoeden en damestassen in de beperkte ruimte te positioneren. De
markt was een feest van kleuren. Meer nog dan de alpacawollen kleding betrof dit
de schilderijen. Die waren geschilderd in een uitbundige "Otavalo" stijl, een
Andesversie van het kubisme met waanzinnige marineblauwe, gifgroene en violette
verfexplosies. De ultieme triomf van kitsch boven realiteit.
Ik keek gebiologeerd naar de exotische, nieuwe wereld om me heen. Vermoedelijk
zou deze binnen enkele dagen net zo vertrouwd en alledaags zijn als een kantoorpand
met belangrijke mannen in krijtstreeppakken of de chaotische drukte van door elkaar
kronkelende gezinnen in een overvolle Nederlandse supermarkt.
De markt van Otavalo was niet alleen een feest van kleuren, maar ook een feest van geuren en smaken.
Ecuador is het land des overvloeds. Alle mogelijke tropische fruitsoorten waren
beschikbaar. Daarnaast waren aan de rand van het marktplein de nodige lokale
specialiteiten verkrijgbaar. Zo was daar de Tamale, een in bananenblad gewikkelde
maïsdeegrol met groente of vlees. Een andere favoriet was de Quimbolito, een
zoete variant van de Tamale met romige kaas.
Het bleek niet moeilijk om een trui van mijn gading te vinden. Ik kocht een
karmijnrood exemplaar, in de kleur van mijn fiets. Volledig gepimpt naar de
couleur locale van de Andes verliet ik de markt. Wat kon er nu nog mis gaan?
Ik was klaar voor wat zou komen.
Via een alternatieve route fietste ik terug naar de hoofdstad Quito. Hoogtepunt
zou deze keer niet de klim tegen de cuesta worden, maar het middelpunt van
de Aarde. Of beter gezegd: het oude middelpunt van de Aarde. De Ecuadoranen
hadden uitgevonden dat er een nieuw middelpunt is, dichter bij Quito en dus beter
te bereizen. Komt dat even goed uit! Mijn route voerde dus niet langs het nieuwe,
maar langs het oude middelpunt van de Aarde. Wat geweest is, is geweest, zong
Boudewijn de Groot. Het oude middelpunt was niet meer. De uitspanningen gaven
de indruk dat de eigenaren zich sinds jaar en dag niet meer hebben laten zien en
de klanten nog langer. De stenen globe die het middelpunt markeerde, maakte
een afgedankte indruk. De belangstelling bleef beperkt tot de aanwezigheid van
twee gezellige wegwerkers, twee straathonden en een eenzame fietser.
De dag eindigde met een lange klim over de Panamericana. Ik was niet de
enige die zich een weg omhoog baande. In een eindeloze stoet trok het zware
vrachtverkeer voorbij. Slinger na slinger voerde de weg omhoog, totdat ze afvlakte
in de buitenwijken van Quito. Rome was op zeven heuvels gebouwd, maar Quito
op wel zeventig. Geen kleine Romeinse heuveltjes, maar halve bergketens
waren bedekt met huizen. Ik wurmde me tussen het overvloedige verkeer naar
het centrum. Na enig zoeken vond ik een knus en betaalbaar hotelletje. Hier
ontmoette ik Stan. De Amerikaan was een jaar of vijfendertig oud, maar de jaren
hadden hun sporen inmiddels nagelaten. Hij had een verweerd gezicht met diepe
groeven. Stan vertelde dat hij twee jaar in Ecuador had geleefd in de hoop om hier
een bestaan op te bouwen. Twee maal had hij geprobeerd om een relatie op te
bouwen met een plaatselijke schone. Beide pogingen strandden uiteindelijk door
culturele verschillen. Stan had wel een verklaring:
"Als Amerikaan representeerde ik een leven in luxe. Of dat nu de realiteit was
of niet. Het verwachtingspatroon van de beide Ecuadoraanse vrouwen bleek
uiteindelijk te hoog gespannen."
Hij keek me met een doorborende blik aan:
"Waar moet ik nu nog voor vechten nu de relaties ten einde zijn? Ik ben net
zo alleen als toen ik de USA verliet en ik heb geen rooie cent meer."
Hij wendde zijn ogen af;
"Maar ja, het leven gaat door..."
Er viel een stilte.
"Heb je nog de energie om opnieuw te starten?", vroeg ik, op zoek naar een
positieve wending in het gesprek.
Stan staarde me met mismoedige ogen aan:
"Ik wil niet meer. Geloof ik. Enkele dagen geleden ben ik voor de tweede
maal beroofd van bijna al mijn bezittingen. Ik heb de energie niet meer om
opnieuw terug te vechten."
Er viel weer een stilte...
"Maar ja, het leven gaat door", verzuchtte hij nog maar eens.
Toch was hij ook erg positief over Ecuador:
"Je moet je niet laten ontmoedigen door mijn verhaal. Ecuador is het
mooiste land dat ik ken. Na twee jaar ben ik nog altijd niet uitgekeken op de
schoonheid van het landschap en op de warmte en passie van zijn inwoners.
Ik ben er van overtuigd dat er een geweldige reis voor je ligt."
De Hel van de Evenaar
Na mijn korte verblijf in Quito daalde ik af naar Selva Alegre, wat zo veel betekent
als het gelukkige oerwoud. Schuimende, witte watervallen stortten van de
smaragdgroene bergen naar beneden. Het water verzamelde zich in de nauwe
valleien, verzonken tussen de omringende vulkanische plateaus. In de wildernis
bevonden zich kleine oases van menselijke activiteit. Diverse wit gepleisterde
boerderijen lagen hier en daar verspreid in het landschap, half verborgen tussen
de tropische bossen en de breed gebladerde bananenbomen. Op kleine vlakke
uitsparingen van de hellingen werd maïs verbouwd of graasden zwartbonte
koeien. Ver boven de golvende, groene zee van nevelwouden uit torende de
vulkaan Cotopaxi.
Als de Ronde van Vlaanderen een jaar niet gehouden kan worden, kan de
organisatie altijd nog uitwijken naar Ecuador voor een uitdagend kasseienparcours.
Op de klim vanuit Selva Alegre ligt misschien wel de langste kasseienstrook van de
wereld. Veertig kilometer haaks op elkaar staande stenen die garant staan voor
maximale wrijving in alle mogelijke rijrichtingen. Niet alleen de kasseien, maar
ook het klimaat zou het hart van de Flandrien sneller moeten doen kloppen.
Dertien graden en regen. De weg klimt en daalt continu, maar er moet toch
vooral geklommen worden. De kasseienstrook eindigt duizend meter hoger dan
het beginpunt. Een soort Muur van Geraarsbergen plus. En de uitdaging hoeft
na deze kasseienstrook niet te eindigen. Een onverharde weg van de grofste snit
klimt vervolgens nog vijfhonderd hoogtemeters door naar de hoogvlakte op 3.700
meter hoogte. Welkom in de Hel van de Evenaar!
De tropische bossen eindigden abrupt. Ik bevond me op de koude,
dampende páramo, een boomloze tropische hoogvlakte van grassen, mossen
en venen. Duizenden stenen en rotsblokken lagen verspreid over het barre land.
Mistflarden rezen op en weken uiteen. Ik genoot van de stilte, van de pracht van
het landschap, van het boeiende spel van licht en schaduw. De weg slingerde
omhoog door het in duizend pastelkleuren geschilderde golvende terrein. Aan het
einde van de vlakte lag de vulkaan. De besneeuwde top van de Cotopaxi troonde
majestueus boven de nevelen uit. De ondergaande zon wierp strijklichten van
gouden en koperen tinten op het surrealistische páramolandschap. Het was tijd
om een overnachtingsplaats te zoeken. Vlakbij een berghut maakte ik kamp. Aan
de voet van de Cotopaxi.
De lange dag had zijn sporen nagelaten. Mijn huid had een indrukwekkende
bruine kleur gekregen. Het was een mysterie wat de oorzaak kon zijn. De zon
in ieder geval niet, die schitterde tot nu toe vooral in afwezigheid. Aanvankelijk
dacht ik dat er sprake was van het "Museeuw-effect" en dat mijn bruine huidskleur
veroorzaakt was door opspattend modder van de natte kasseien. Na de douche
in de berghut waren alle eventuele modderresten weggespoeld, maar ik was nog
net zo bruin. De duisternis was al ingevallen toen ik terug liep naar mijn tent.
Voor het eerst was het helder weer. Een stralende sterrenhemel overkoepelde de
Cotopaxi en het omringende páramolandschap. Zou het regenseizoen eindelijk
voorbij zijn?
De volgende morgen daalde ik in de striemende regen van de hooglanden van
de Cotopaxi af naar het dorpje Lasso. Een spookachtige stilte had bezit genomen
van het landschap. Het zicht reikte niet verder dan enkele tientallen meters en
het geluid werd gesmoord in de ondoordringbare mistwolken. Urenlang fietste
ik door de dichte mist naar beneden. Ik was blij dat ik in de tientallen kilometers
lange afdaling een degelijke onverharde weg onder mijn wielen had in plaats van
de glibberige kasseien.
De lange, natte afdaling eindigde bij een rivier zonder brug. Door
kniediep water waadde ik naar de overkant. Na een kleine klim bereikte ik de
Panamericana. Oneindig lang, druk, lawaaiig en zelfs onder deze condities stoffig.
Maar boven alles een wereld op zichzelf van vrachtwagenchauffeurs, wegwerkers,
lasbedrijfjes en eetstalletjes. Een echte mannenwereld. Lang verbleef ik niet op de
langste weg van Amerika. Al met al heeft de belangrijkste weg van het continent
de fietsreiziger niet al te veel te bieden. En bovendien had ik een uitstekend
alternatief voorhanden.
De Honden van Quilotoa
Bij Lasso begon ik aan de zogenaamde Quilotoa Loop. Op deze route zou ik me
in het hart van traditioneel Indiaans Ecuador begeven. Voor mij als fietsreiziger
bleek de regio boven alles het gebied van de honden. Ik las de volgende passage
in een reisgids: "Als u besluit om met een busexcursie dit gebied te bezoeken,
neemt u dan een lange stok mee om de vele honden van u af te slaan." De
normaliter zo politiek correcte reisgids had weinig diervriendelijke woorden
over voor de viervoeters. Ik moest tot mijn schrik vaststellen dat de honden
ook weinig mensvriendelijk waren. In groten getale hebben ze me opgewacht.
Ze hebben me uitgedaagd en weggejaagd. In ware doodsverachting hebben ze
zich voor mijn fiets gegooid en ze hebben hun tanden in mijn fietstassen gezet.
En na elke afgeslagen aanval hebben ze hun vrienden gewaarschuwd dat er een
fietser aankomt.
Van de shows van hondenfluisteraar alias dog whisperer Cesar had ik begrepen
dat je in dergelijke situaties kalm en assertief moest optreden.
Het eerste ben ik van nature al en het tweede had ik aardig aangeleerd in het
Nederlandse kantoorleven, dus dat leek bij voorbaat wel een haalbare kaart.
Totdat de honden op me afstoven. Soms agressief, soms ook met waanzin in de
ogen, soms met vriendjes en soms met heel veel vriendjes. En soms ook met hele
grote vrienden. Op elke hoek van de weg was er wel een hond die me opwachtte.
Ik heb alles uit de kast moeten halen. Ik probeerde eerst uitgebalanceerd kalm en
assertief op de honden in te praten. Als een hond op sprongafstand kwam, was
ik buitengewoon assertief in het markeren van mijn grenzen. En als het dan niet
op de mooie, spirituele manier van Cesar lukte, dan moest de oplossing maar uit
de technologische hoek komen. Ik ben uiteindelijk een westerse man en als niks
anders lukt, moet de techniek het maar voor me oplossen. Ik had de beschikking
over de "hondenbieper". De dieren zouden afgeschrikt worden door de hoge
ultrasone tonen, niet te horen voor mensen maar des te beter voor honden, en
ze zouden met de staart tussen de benen wegvluchten.
Toen drie grote Deense doggen op me afstoven en mijn kalme, assertieve optreden geen enkele zichtbare
gedragsverandering teweeg bracht, was het moment daar. Oog in oog met mijn
belagers haalde ik de hondenbieper uit mijn wielershirt en richtte deze op de
intussen akelig dichtbij gekomen monsters. Mijn hart klopte in mijn keel, maar
met een goed geplaatste ultrasonische geluidsgolf zou het allemaal wel goed
komen. Toch? Verwachtingsvol bekeek ik het resultaat. Dat bleek tot mijn afgrijzen
nul komma nada te zijn. In jachtformatie omsingelden de hellehonden mij en mijn
fiets. Vertwijfeld verifieerde ik of de batterijen van de bieper nog wel werkten.
Het rode lampje brandde echter vertrouwenwekkend. Aan de batterijen had het
in ieder geval niet gelegen. De enige oplossing die ik nu nog kon bedenken, was
om de dieren op eigen terrein te verslaan: terug blaffen. Met een onaards lage
brullende grom, zeker niet kalm, maar buitengewoon assertief. Mijn instinctieve
vervolgactie was een nieuwe grom die veel meer agressief dan assertief van aard
was. De boodschap was duidelijk: dat ik een volledig ongeleid projectiel was en
dat ik ze NU iets lelijks zou aandoen. Ik rondde het actieplan af door furieus op
de honden af te stuiven. Met de staart tussen de benen dropen ze af. Ik had de
vervaarlijke roofdieren niet meer terug gezien.
Zo dominant aanwezig als de honden waren, zo gereserveerd was de Indiaanse
bevolking. Nadat ik het Laguna Quilotoa, een tot de nok toe gevuld kratermeer,
had gepasseerd, daalde ik af naar Zumbahua. De bergen omsloten het dorp als in
een omhelzing. Het was de omhelzing van een jaloerse echtgenoot, een waaraan
je je niet zonder slag of stoot kunt onttrekken. Zumbahua was een geïsoleerde
microsamenleving, afgesloten van de grote, boze buitenwereld. Ik had me
op het centrale plein genesteld om het alledaagse leven van de traditionele
Indiaanse commune aan me voorbij te laten trekken. De atmosfeer deed me
denken aan die van Kars in het oosten van Turkije zoals beschreven in het boek Sneeuw
van Orhan Pamuk. Alles leek heimelijk te gebeuren, onder de oppervlakte. De
bewoners gingen op in de dorpse verwikkelingen. De mensen bespiedden elkaar
voortdurend en gesprekken vonden plaats op fluistertoon. Het leven was een
kat en muisspel van het verbergen van eigen geheimen en het ontsluieren van
andermans geheimen. Het was de manier om sociale positie te verwerven in de
commune. Als buitenstaander vond ik geen werkelijke toegang tot de mensen. De
afstandelijkheid was misschien de enige manier om de moderniteit, die elders in
Ecuador zo massaal omarmd wordt, buiten te sluiten.
Vlucht uit het Paradijs
In Baños had ik de traditionele boerengemeenschappen van het Quilotoagebied
achter me gelaten. Baños is het meest toeristische dorp van Ecuador, aan de voet
van een van de meest actieve vulkanen van de wereld. De Tunguruhua braakt altijd
wel wat vuur uit. Een nachtelijke excursie naar het uitzichtpunt zou de bewijslast
moeten leveren. Met drie oer-Hollandse jonge meiden en voor de rest louter
Ecuadoraanse vrouwen reed het in vrolijke kleuren geverfde open toeristenbusje
naar boven. Dit alles onder de muzikale begeleiding van stampende latinokrakers.
Het volume werd stevig opengedraaid en het overstuurde geluid van de bijna uit
elkaar spattende boxen deed de bus trillen op haar niet al te sterke voegen.
De excursie ging letterlijk de mist in. Het vuur van de in nevelen gehulde
vulkaan hebben we dan ook geen moment gezien. Bij gebrek aan vuur van de
vulkaan werd de menigte op het uitzichtpunt bezig gehouden met poep- en
plashumor van de lokale lolbroeken. De benevelde toestand van de Ecuadoraanse
vrouwen zorgde voor des te meer vuurwerk. Na een zinderende terugtocht leverde
het busje de gillende, schreeuwende en paaldansende Ecuadoraanse vrouwen,
de keurige Hollandse meisjes en de Eenzame Fietser netjes af bij de plaatselijke
nachtclub. De Nederlandse meiden en ik hebben die beker aan ons voorbij laten
gaan. De stilte van de nachtelijke straten contrasteerde scherp met de pompende
latinoritmes van de discotheek en de vocale erupties van de Ecuadoraanse dames
die op dat moment de discotheek binnen waggelden.
Na het vuur van de nacht werden de opvolgende dagen gedomineerd door het
element water. Op mijn route door de regenwouden van het Amazonegebied en
de bergketens van de Andes ondervond ik de laatste verzengende climax van het
regenseizoen. De ene na de andere hoosbui zwiepte over de berglanden. Onder
de continue slagregens zwelden de kleine stroompjes aan tot machtige rivieren.
Het regenwater drong zich door mijn regenkleding een weg naar binnen. Als een
spons nam mijn huid het overtollige water op. Het regenseizoen uitte zich niet
alleen in grote hoeveelheden regen, ook het element lucht blies zijn partijtje mee.
Bij tijd en wijle werd ik bijna van mijn fiets gebeukt door de zware windstoten. De
bergen waren het merendeel van de tijd volledig aan het gezicht onttrokken door
de regen en de wolken. Op die momenten trok ik me terug in mijn gedachtewereld
en waren mijn zintuiglijke waarnemingen beperkt tot de koude regendruppels
en de weg die voor me uit slingerde. Tijdens de sporadische opklaringen werd
daarentegen een fascinerende, driedimensionale wereld van heuvels, bergen en
dalen voor me geopend in duizend kleuren groen.
Ik was niet de enige fietser op weg in het Zuid-Amerikaanse continent. Ik ontmoette
Manuel, een Colombiaanse fietser. Hij vertelde dat hij niet bij de vrouw kon zijn met
wie hij een jaargeleden was getrouwd. De jarenlange visumprocedure was nog lang niet
afgewikkeld. Dolores had maar weinig fiducie in de huwelijkse trouw van mijn amigo. Haar
beschuldigingen van ontrouw leken meer dan iets anders uit angst voort te komen.
Ze reageerde dan ook negatief op het nieuws dat Manuel een lange fietsreis ging
maken door Zuid-Amerika. Omdat de jarenlange Europese visumprocedure voorlopig toch niet
afgerond kon worden, zag mijn fietsmaatje er geen kwaad in om zijn droom te volgen.
Sinds de reis ging de relatie nog verder bergafwaarts. Dolores reageerde niet op
de verhalen die Manuel schreef, maar in plaats daarvan plaatste ze alles in
een negatief daglicht en intensiveerde ze de beschuldigingen. Hoe kon het toch
zijn dat Manuel zó kon lanterfanten, terwijl zij er in Spanje alleen voor
stond.
Helaas is angst een slechte raadgever. Vlak voor zijn vertrek kwam mijn vriend
een oude jeugdliefde tegen. Manuel en Felicia hadden onmiddellijk een warm
contact. Toen Felicia hem vertelde dat ze veel om hem gaf, antwoordde Manuel
dat er geen mogelijkheid was om samen iets op te bouwen. Hij wilde ondanks de
moeilijkheden het huwelijk met Dolores een kans geven. Felicia zei dat het belangrijkste
was dat Manuel zijn hart moest volgen en dat hij gelukkig zou zijn. "Als
jij gelukkig bent, ben ik ook gelukkig," zei ze grootmoedig. Hoe het verhaal zou
eindigen, was nog in de nevelen van de toekomst gehuld, maar het was duidelijk
dat de beschuldigingen van Dolores een zelfvoorspellend karakter hadden. Door
de angst gebeurde precies dat, waar ze al die tijd bang voor was.
In een bergdorp werd ik uitgenodigd om bij een familie te overnachten. In
een mum van tijd stond een maaltijd van rijst met kip voor me klaar. Ik bevond
me in een klein paradijs, veraf gelegen van doorgaande wegen. Een plaats waar
iedereen vriendelijk is, waar altijd een fijne sfeer fijn hangt en waar alle vrouwen
mooi zijn. Er was altijd en overal vers fruit beschikbaar, afkomstig van tientallen
soorten fruitbomen in en rond het dorp. Kanaries vlogen voorbij en ook een ara
fladderde langs. De moeder van het gezin was een vrouw van middelbare leeftijd
met een karakteristiek Indiaans gezicht en een onkreukbare uitstraling. Ze had
een waardige houding en een fiere oogopslag. En ze had twee dochters in de
huwbare leeftijd. Karina was negentien jaar oud en Maria was achttien jaar oud.
Maria was met haar fijne gelaatstrekken en grote, ronde ogen de mooiste van
de twee. Terwijl moeder de vrouw het huishouden deed en de maaltijden klaar
maakte, namen de dochters me op sleeptouw. We maakten kleine wandelingen in
de omgeving en bezochten familieleden in het dorp. Ik voelde me aangetrokken
tot Maria, maar ik had het gevoel dat haar gevoelens nog veel sterker waren. Ze
overstelpte me met aandacht en deed alles om het me naar mijn zin te maken.
Als ik vijftien of twintig jaar jonger was, zou ze de ultieme droom voor me zijn
geweest. Maar ik was geen jongen van twintig meer maar een man van bijna
veertig jaar oud. We liepen naar een uitzichtpunt over de groene vallei. Met zijn
drieën zagen we de zon ondergaan achter de bergrug in de verte. Het landschap
was ondergedompeld in rood, oranje en geel, de kleuren van vuur. Maria keek me
aan met haar mooie, grote ogen. Ik voelde hoe ze naar mogelijkheden zocht om
haar gevoelens kenbaar te maken, maar ze durfde niet, wellicht omdat haar zus
erbij was. Ze vond een oplossing voor het dilemma:
"Als je wilt, kun je langer bij ons blijven, hoor. We vinden je allemaal erg
aardig."
Ik voelde dat het aanbod niet helemaal vrijblijvend was. Hoe aantrekkelijk de
gedachte aan nachten van Zuid-Amerikaanse passie ook waren, het voelde
niet goed om een relatie te beginnen met deze jonge vrouw. Ik wist dat ik
morgenochtend vroeg mijn weg moest vervolgen. Ik had een excuus voorhanden:
"Je weet hoe fijn ik het bij jullie en bij jullie moeder heb. Maar ik moet morgen
weer vertrekken. Ik heb over enkele dagen met een vriend afgesproken om
samen verder te reizen met onze fiets."
Ik doelde op José, een Ecuadoraanse langeafstandsfietser die ik een dag eerder
was tegengekomen. Hij was net als ik op de fiets onderweg om het Zuid-
Amerikaanse continent te ontdekken. We zouden samen naar Peru fietsen.
Met zijn drieën liepen we terug naar huis, waar ik me terug trok in mijn
slaapkamer. Zittend op mijn bed dacht ik na over de situatie. Veel tijd was me niet
gegeven. Ik hoorde kloppen op de deur. Het was Maria. Ze kwam naast me zitten.
Een kort moment keek ze me stralend aan met haar grote, bruine ogen. Toen trok
haar blik naar binnen. Ze keek schuin naar de grond, ineens erg verlegen. Daarna
keek ze me opnieuw aan. Het hoge woord kwam er uit.
"Ik wil je, Erik. Het lijkt me geweldig om samen met jou te reizen en samen
verliefd te zijn."
Ze zag er prachtig uit, onschuldig en oprecht, lief. Mijn adem stokte. Het fletse
licht van de gloeilamp wierp een teder, zacht licht op haar gezicht. Ik wist niet of
het haar schoonheid was of de spanning van het moment, dat me deed snakken
naar adem. Nooit eerder had een zo mooie vrouw me de liefde verklaard. Ik vroeg
me af hoe ze verliefd kon worden op een man die twintig jaar ouder was. Was het
een avontuurlijk leven dat lokte? Of juist de stabiliteit die ze zocht in een oudere
man? Of was het de verlokking van een zorgeloos leven in luxe dat ik als westerse
man representeerde? Of de aantrekkingskracht van iemand die zijn droom
naleeft? Of was ik domweg de eerste aantrekkelijke huwbare man die haar leven
binnenstapte? Ik peilde mijn gevoel. Mijn innerlijke kompas was op hol geslagen:
oef wat is ze mooi ... nee ... aiii dit is echt foute boel... maar Jezus wat een
schoonheid... ik bedoel... dit moet ik echt niet doen ... maar hoe zou het toch
zijn als... niet aan denken... ... écht niet aan denken... ... nee... écht ... niet ... aan
... denken... ... maar toch zou ik wel eens willen voelen hoe ... ik zou willen... dat...
als... maar... toch?... niet??...
"Maria, luister goed. Ik vind je een leuke, jonge vrouw. Maar je bent te jong
voor me. En dat is de reden dat ik beslist geen liefde met je wil hebben."
De volgende morgen vertrok ik in alle vroegte en vervolgde mijn fietsreis alsof er
niets was gebeurd. Althans, dat probeerde ik. Ze liet zich zo snel niet uit het veld
slaan. Ik kreeg de nodigde telefoontjes en sms-jes met de vraag of ik niet toch
nog terug wilde komen. Het kostte me alle mogelijke moeite om me niet aan de
verleiding over te geven en ik had de nodige onrustige nachten. Zoals Odysseus
zich vast bond aan zijn schip om de lokroep van de sirenes te weerstaan, zo
klampte ik me vast aan mijn fiets. Die bracht me via Cuenca en Loja in Macará, de
Ecuadoraans-Peruviaanse grensstad.