In Copacabana was ik getuige van de 'inzegening'. Niet de inzegening van een
huwelijk of van een pasgeboren baby, maar die van een auto. Van heinde en verre
kwamen mensen naar de kathedraal van Copacabana om de zegen te ontvangen
over hun recent aangeschafte automobiel. De gevaren van de weg zijn dan ook
groot. De honderden kruisen langs de weg die ik dagelijks passeerde, getuigden
op schokkende wijze van de gevaren. Het bergachtige terrein van de Andeslanden
is op zichzelf al gevaarlijk met diepe ravijnen en de risico's op steenslag en
sneeuwval, maar nog veel gevaarlijker zijn de menselijke factoren: achterstallig
onderhoud, alcoholmisbruik en hoge snelheid. Wat ligt dan meer voor de hand
dan je auto te laten inzegenen door een kundige priester? Dit alles tegen een
kleine onkostenvergoeding want ook de priester heeft brood op de plank nodig.
De auto's werden met kleurige bloemen bedekt. De jonge priester verscheen met
een statige bruine pij en hagelwitte gympen ten tonele. Met een kort gebed en
een paar plechtige gebaren was het ritueel al weer afgewikkeld. De chauffeurs
en hun echtgenotes konden opgelucht ademhalen. Het voelt een stuk veiliger
op de weg met een ingezegende auto. Om dat te vieren werden er aansluitend
de nodige alcoholische versnaperingen genuttigd. Na enkele uren van feest en
jolijt verliet het gezelschap in extatische stemming het gewijde terrein om met de
zegen van Boven weer terug naar huis te scheuren.
De Andeslanden hebben een fascinatie voor maagden, aan wie een reeks van
feesten en processies wordt opgedragen. De meeste meisjes behouden de
maagdelijke status echter maar kort. De bevolkingsexplosie in een stad als La Paz
is dan ook gigantisch. Voor Pachamama of Moeder Aarde gold een vergelijkbare
combinatie van verering en onverschilligheid. Diep spiritueel ontzag weerhield de
bevolking er niet van om klakkeloos afval langs de wegen te dumpen. De varkens
en de honden vaarden wel bij de grote hoeveelheden lekkere hapjes die hun
dagelijks werden aangereikt.
Ik fietste over de hoogvlakte naar La Paz, de hoogste
hoofdstad van de wereld met het centrum op 3.700 meter hoogte. De meeste
mensen woonden echter nóg hoger, boven de vierduizend meter hoog op de
Altiplano in de armetierige tweelingstad El Alto. De stad die vijftien jaar geleden
nog niet bestond, is inmiddels veel groter dan la Paz. Begeleid door een orkest van
toeterende claxons fietste ik tussen de honden en de varkens door de puinhopen
van de uitgedijde stad van El Alto, op weg naar de hoofdstad.
Er waren maar weinig gentlemen in het verkeer. Inhalende taxibusjes
sneden frequent naar rechts om passagiers op te pikken. Normaliter stond een
taxibusje al tijdens het afsnijden op de rem. Dit dwong mij vervolgens tot een
ultieme noodrem. Soms kon ik botsingen met snijdende busjes slechts voorkomen
door zelf naar het midden van de weg uit te wijken. Daar kwamen dan al weer
nieuwe auto's met brullende claxons aan scheuren. De claxon werd niet gebruikt
als waarschuwing, maar als gebod. De betekenis was duidelijk: opzouten!
Een van de klassieke Zuid-Amerikaanse fietservaringen is de 'snelweg' die
van El Alto naar beneden voert, La Paz in. De hoofdstad van Bolivia is misschien
wel de mooiste stad van de wereld, zoals bezien van boven. De honderdduizenden
huizen leken in de immense berghellingen te zijn uitgebeiteld. Zowel de huizen op
de bergflanken als de kale, omringende heuvels waren geschilderd in okerbruin
en terracotta. Alleen de kantoorgebouwen van het zakencentrum hadden
afwijkende, kunstmatige kleuren. Op de achtergrond doemde de besneeuwde
berg van de Illimani op. Tegen het adembenemende uitzicht over de verticale
stad en de bergen van de Cordillera Real suisde ik naar beneden over de snelweg.
Ik voelde de adrenaline door mijn aderen spuiten. Ik moest er wel voor zorgen
dat ik onderwijl op de weg bleef letten. Naast taxibusjes, vrachtauto's, liftende
mensen en straathonden waren er de nodige ongebruikelijke weggebruikers zoals
hele families die in hun zondagse pak over de snelweg wandelden of mensen die
in hoge nood op de snelweg een rustig plekje vonden om hun behoefte te doen.
La Paz bleek niet veel veranderd sinds mijn bezoek van acht jaar geleden. Ze
was nog altijd een feest voor de zintuigen. Een leuk feestje dat evenwel snel kan
omslaan in een vervelend feest, maar dat in ieder geval boeit.
Vanuit La Paz ging ik op weg naar de Chacaltaya. Ik fietste zonder bepakking, in
de hoop en verwachting dat het m zou lukken om op een dag heen en terug te fietsen.
Op de flanken van deze berg bevindt zich het enige skigebied van Bolivia. Over de
'snelweg' fietste ik omhoog naar El Alto. Het verkeer stond dagelijks klemvast, maar
op zondag nog meer dan anders. Het was markt en er bevonden zich misschien
wel een miljoen mensen op de smalle straten van El Alto. Na twee uur had ik mezelf en mijn
fiets door de mensenmenigte gewurmd. Ineens stond ik op de kale hoogvlakte. Ik
zag het onverharde weggetje voor me uit slingeren in de richting van de imposante
bergketen van de Cordillera Real. Een muur van zwaar vergletsjerde zesduizenders
strekte zich voor me uit. Middenin de muur van rots- en ijswanden ontwaarde
ik een onbetekenende, vormeloze en opvallend lage berg met een paar zielige
plukjes sneeuw. Dat moest de Chacaltaya zijn! De eerste kilometers van de weg
waren van erbarmelijke kwaliteit, maar daarna was het prettig fietsen. Na enkele
uren bereikte ik de voet van de berg. Met korte slingers voerde de weg omhoog
over puinhellingen met grote rotsblokken. De weg eindigde bij het skigebied op
5.260 meter hoogte. Geskied werd er niet. De armetierige sneeuwveldjes waren
verijsd en er waren geen werkende skiliften.
De Chacaltaya kon zich als skigebied misschien niet meten met de Europese
skigebieden, als uitzichtberg voldeed ze prima. Ik zette mijn fiets op slot en klom
over een laatste blokkenveld omhoog naar de top op 5.400 meter hoogte. Hier
was goed te zien hoe groot de agglomeratie La Paz-El Alto was geworden. El Alto
was zeker vijf keer zo groot als La Paz, dat ligt ingeklemd in een komdal en niet
verder kan groeien.
De afdaling verliep voorspoedig. Dat wilde ik tot het laatst zo houden en dus
besloot ik om het laatste, erg gedegenereerde stuk weg naar El Alto niet opnieuw
te fietsen. Ik nam daarom een alternatieve route. Dat was achteraf geen goed
idee. De weg was net zo slecht en bleek naar de verkeerde kant af te buigen. Ik
raakte verzeild in de uitgebreide nieuwbouwwijken van El Alto. Kilometers achter
elkaar fietste ik tussen net opgeleverde huizen, waar de toekomstige bewoners
wel alvast waakhonden hadden geposteerd. Wegen waren er nog niet en veelal
moest ik mijn fiets door de ruwe aarde duwen. Zo geschiedde het wonderlijke feit,
dat ik dolblij was met het bereiken van het grauwe centrum van El Alto. Ik kon mijn
energie weer richten op geruststellende zaken zoals de alledaagse ruzies met de
taxibusjes. Na door de files van El Alto te zijn gewurmd, zoefde ik heerlijk over de
langzaamste snelweg van de wereld omlaag naar mijn gammele hotelletje in La
Paz.
De Groene Hel
La Paz ligt in een komvallei tussen de Altiplano en de machtige bergketen van
de Cordillera Real. Achter de bergen stort het Andesgebergte omlaag naar de
laagvlaktes van het Amazonegebied. De zone tussen het hooggebergte en de jungle
van het Amazonebekken wordt de Yungas genoemd en wordt gekarakteriseerd
door steile bergflanken, uitbundige vegetatie en enorme hoeveelheden regen. De
van oudsher belangrijkste weg tussen La Paz en het Amazonegebied voert over
de Cordillera Real en tuimelt door de Yungas naar beneden naar de Boliviaanse
laaglanden. De weg heeft de sinistere naam Death Road gekregen. Talloze dodelijke
verkeersongevallen vonden hier plaats, totdat enkele jaren geleden een nieuwe
route de gevaarlijkste weg van de wereld overbodig heeft gemaakt. De Death
Road begint op de pas over de Cordillera Real, La Cumbre, op 4.700 meter hoogte
en eindigt in Yolosa op 1.200 meter hoogte. Enkele kilometers voorbij Yolosa ligt
op 1.700 meter hoogte het stadje Coroico, dat volgens de verhalen van reizigers
buitengewoon mooie uitzichten over de bergen en valleien zou hebben. Toen ik
tijdens mijn vorige Zuid-Amerikaanse fietsreis in 2003 Bolivia aandeed, was de
alternatieve route nog niet geopend en was de Death Road de enige mogelijkheid
om Coroico te bereiken.
Vanuit La Paz fietste ik in de richting van de bergen. Ik verbleef tijdens mijn
reis in 2003 in Bolivia aan het einde van het droge seizoen en na enkele dagen had
ik nog geen enkele keer vrije uitzichten gehad op het bergmassief van de
Cordillera Real. Op deze dag echter scheen een stralende ochtendzon me tegemoet.
Het was de eerste keer dat de bergen van de Cordillera Real zich niet in nevelen
hulden en dat ik vrije uitzichten had op de belangrijkste bergketen van Bolivia.
Het was een nerveuze bedoening om over de steile straten door de ultieme
Zuid-Amerikaanse verkeerschaos van La Paz omhoog te fietsen. Als langzaamste
weggebruiker was mijn positie in het verkeer een kwetsbare. Overal om me heen
krioelden de taxi's en bussen in alle mogelijke richtingen over de weg. Tegen de
rijrichting in, loodrecht op de rijrichting en in alle mogelijke schuine hoeken ten
opzichte van de rijrichting. Slechts incidenteel was er een taxi- of een buschauffeur
die korte tijd volgens de verkeersregels met de rijrichting meereed. Auto's
of bussen konden zomaar rakelings langs scheuren met de claxon permanent
ingedrukt. In de kakofonie was het onmogelijk vast te stellen wie er toeterde, aan
wie de boodschap was geadresseerd of wat de boodschap behelsde.
De bebouwing van La Paz strekte zich uit tot halverwege de klim naar de
pas. Ik fietste van het ene op het andere moment van de metropool de stilte van
het ruige berglandschap in. Een dik uur later stond ik op de pas van La Cumbre.
De uitzichten waren niet al te indrukwekkend. De pas en de omringende bergen
bleken volledig in de wolken te hangen. Waar kwamen die zo snel vandaan? De
afdaling was aanvankelijk verrassend eenvoudig. De weg was prima en was zelfs van
een degelijke laag asfalt voorzien. Omdat de Death Roasd aanvankelijk het dal volgde,
waren er ook geen lastige bochten. Vooralsnog bleek uit niets de naam en faam
van het traject. Het begon licht te regenen, maar dat kon ik verwachten in een
regio met een extreem nat klimaat.
Na twintig kilometer afdaling begon de weg onverwacht te klimmen. Asfalt
maakte plaats voor een kleiweg, welke omhoog voerde door dichte nevelwouden.
De lichte regen was inmiddels overgegaan in zware regenval. Het kostte veel
energie om mezelf voort te ploegen door de modder. Ik vroeg me af of ik me
wel op de goede weg bevond. De weg zou toch naar beneden moeten gaan?
Ik had niets om me op te oriënteren. Zowel de zon als de bergtoppen werden
door de wolken en de regen aan het zicht onttrokken. In 2003 had ik nog geen
GPS en ook mijn kompas gaf weinig aanknopingspunten, aangezien de weg alle
kanten op draaide. Ik was bovendien helemaal alleen en er was niemand om de
weg aan te vragen. Ik was onzeker over de route, maar ik had geen andere keuze
dan toch maar door te gaan. De modderweg slingerde steeds verder omhoog. Ik
was omgeven door de wolken en de regenintensiteit werd tot Bijbelse proporties
opgeschroefd. Ineens stopte de regen en weken de wolken uiteen. Precies op dat
moment bereikte ik een smalle doorgang in de bergketen. Een duizelingwekkende,
verticale, peilloos diepe en intens groene wereld lag voor en vooral onder me. Ik
zag de angstig smalle modderweg eindeloos voor me uit naar beneden slingeren
langs de immense bergflanken. Welkom op de Death Road!
Binnen een paar minuten keerde de regen terug. Deze kwam met
genadeloze hoeveelheden naar beneden. Waar en wanneer zou deze zondvloed
eindigen? Overal was water. Het kwam uit de wolken. Druppelde van de bomen.
Viel met grootse watervallen kletterend op de weg. Ik was bedekt onder een
dikke mantel van modder. Dat gold ook voor mijn fiets en de tassen, wielen en
remmen van mijn fiets. De spekgladde weg voerde continu langs diepe ravijnen.
Uit veiligheidsoverwegingen kon ik niet sneller dan zeven kilometer per uur dalen.
Ook bij deze beperkte snelheden mocht ik geen enkele stuur- of remfout maken.
Ik voelde er niets voor om vereeuwigd te worden met een nieuw kruis langs de
weg.
Toen na vele uren de regen eindelijk stopte, was ik nat tot op het bot. Bij een
bushalte trof ik een collega-fietser aan. Het bleek Christian te zijn, een jongeman
uit Zwitserland. Hij wilde met de bus terugreizen naar La Paz. Ik vroeg waarom
hij niet de laatste kilometers van de afdaling afmaakte. Omdat hij geen reden
kon bedenken, vergezelde hij me op de laatste kilometers naar Yolosa. Christian
was een fantastisch mysterie. Hij fietste zonder bagage, zonder voedsel, slechts
met een minimum aan drinkwater. Ook in spiritueel opzicht leek Christian zonder
bagage te reizen. Zonder doel of reden. Als hij geen zin meer had, liftte hij gewoon
weer terug.
Christian en ik namen afscheid in Yolosa. Mijn kompaan zou vandaag alsnog
proberen een bus terug naar La Paz te nemen. Ik had nog een uur daglicht
om Coroico te bereiken. Ik moest dan wel opschieten. Ik had nog een kleine
vijfhonderd meter te klimmen. Inmiddels hadden donkere wolken zich verzameld
boven het bergdorp. Na een kwartier regende het opnieuw, met intensiteiten die
de verbeelding tartten. De weg was getransformeerd tot een diepe rivier met
wild stromend water. Ineens vulde de ruimte zich met een onaards lage grom,
welke de Aarde deed trillen op haar grondvesten. Gedurende een seconde was
mijn gezichtsveld helemaal wit. De bliksem had enkele tientallen meters nabij
ingeslagen.
Drijfnat en bedekt met diepe lagen modder bereikte ik het Plaza de Armas
van Coroico. Ik reed het eerste het beste hotel binnen. Zelfs hier was het niet
droog. Overal kwamen stralen water door het plafond naar beneden. Er lagen
grote plassen op de vloer en het grootste deel van het bed was nat. Op de enkele
droge plaatsen op het bed legde ik mijn paspoort en papiergeld te drogen. Zelf
moest ik in het natte gedeelte van het bed slapen. Voor mijn kleren, mijn tent
en mijn slaapzak was evenmin een droge plek voorhanden. Maar ik had zonder
kleerscheuren Coroico bereikt en dat was het belangrijkste.
Op de Flanken van de Huayna Potosí
Tijdens mijn korte bezoek aan Bolivia in 2003 was de politieke situatie gespannen.
Buitenlandse bedrijven exploiteerden de mijnen nog en de enige Bolivianen
die profiteerden van de rijkdommen waren hoge regeringsfunctionarissen.
Brandstofprijzen waren onbetaalbaar en de resulterende crisis in de
transportsector legde de economie van het land lam. De meeste Bolivianen
waren de corrupte regering zat. Hoe explosief de volkswoede was, bleek tijdens
een toeristische excursie naar de pre-incasite Tiahuánuco. De straten van El Alto
waren gevuld met honderdduizenden protesterende mensen. Sommige mannen
hadden stenen in de hand, andere mannen hadden zich met grote houten staven
bewapend. De volkswoede richtte zich niet alleen tegen de regering, maar ook
tegen meelopers. Iedereen die op een stakingsdag probeerde geld te verdienen,
viel in deze categorie. Zo ook de buschauffeur die onze excursie faciliteerde.
Binnen een mum van tijd was onze bus volledig omsingeld door de menigte. Er
werden stenen naar onze bus gegooid en er werd tegen de ramen aan geslagen.
We konden niet vooruit en niet achteruit. Enkele mannen sleurden de chauffeur
uit de bus. Met een grote riem kreeg hij ferme zweepslagen. Tenslotte kreeg hij
de boodschap mee om voortaan solidair te zijn met de stakende menigte. De
mannen vroegen aan de chauffeur of hij had begrepen dat het onbetamelijk was
om over de ruggen van de protestanten geld te verdienen. Ja, was het antwoord,
dat had de buschauffeur goed begrepen. De mannen vroegen vervolgens of het
de chauffeur dan ook duidelijk was dat ze hem hier niet meer aan het werk wilden
zien - vandaag niet, bij de stakingen van morgen niet en bij de stakingen van
overmorgen ook niet. Ja, zei de chauffeur, de uitleg was erg duidelijk geweest,
zeer begrijpelijk en alleszins redelijk.
Na het verhelderende onderhoud moesten we terug. Dat was nog niet zo
gemakkelijk. De hoofdstraat was gebarricadeerd, evenals de meeste zijstraten.
De chauffeur slaagde er toch in om een zijstraat in te slaan. We belandden in
een labyrint met talloze barricades en hindernissen. Soms konden we om de
hindernissen heen manoeuvreren. Soms reden we in volle vaart op een barricade
af en moesten toevallige aanwezigen met een noodsprint het vege lijf redden.
Soms ook stopte de chauffeur om met uitgekiende diplomatie een weg naar voren
te creëren. Van het bezichtigen van de pre-inca site kwam vanzelfsprekend niets
meer terecht, maar ik kon terugkijken op een fascinerende excursie.
Aangezien bijna alle uitvalswegen uit La Paz door het roerige El Alto voerden
(met als uitzondering de Death Road, die ik niet nogmaals wilde fietsen), zag ik
voor de komende dagen geen mogelijkheden om de hoofdstad veilig te verlaten.
Wat nu? Ik besloot de ontwikkelingen af te wachten en ondertussen iets leuks te
gaan doen. Tijdens de mislukte excursie naar Tiahuánuco had ik twee Spanjaarden
leren kennen, die de 6.088 meter hoge Huayna Potosí wilden beklimmen met een
gids. Dat leek een aardig idee om de tijd mee te vullen. Ik had een nieuw doel. Ik
stapte een bureau voor alpiene beklimmingen binnen en stapte met stijgijzers,
bergschoenen en een pickel naar buiten. De volgende morgen kon ik met een gids
mee omhoog.
Een taxi bracht ons naar de berghut waar de expedities naar de Huayna Potosí
begonnen. Het weer was uitstekend. Over grote moreneruggen trokken we
omhoog in de richting van het basiskamp. De route was bij tijd en wijle spekglad
vanwege resten sneeuw en ijs tussen de losse stenen. We klommen snel en
bereikten al gauw de kampplaats aan de voet van de gletsjer. De uitzichten over
de verschillende bergtoppen van de Cordillera Real waren adembenemend. Op
dat moment was ik nog nooit zo hoog geweest. Als alles de volgende dag goed zou
gaan, zou het de eerste keer worden dat ik boven de zesduizend meter hoogte zou
klimmen. Het zuurstoftekort was in het basiskamp al extreem en ik kon me geen
voorstelling maken hoe dat duizend meter hoger op de top zou aanvoelen.
Na het opzetten van de tent en het nuttigen van een eenvoudig avondmaal
was het sociale uurtje tussen de diverse klimgroepen aangebroken. De Spanjaarden
bleken ervaren klimmers. Een jong Nederlands stel leek minder vertrouwd met
het alpiene terrein. Bezorgdheid overheerste dan ook in het Nederlandse kamp
over wat de dag van morgen zou brengen.
De gids wekte me om half een in de nacht. Dat was een half uur later dan de
andere groepen, die inmiddels al op weg waren. Door de hoogte kon ik de slaap
niet vatten en ik was dan ook blij dat ik op kon staan. Ik trok mijn kleren aan en
wurmde me door de tentopening naar buiten. Ik had de neiging om onmiddellijk
weer terug in mijn warme slaapzak te kruipen. Het was met vijfentwintig graden
onder het vriespunt afschuwelijk koud. Huiverend voegde ik me bij de gids. Hij
stond klaar met stijf bevroren broodjes die zo hard waren als gewapend beton.
Ik wist dat ik moest eten, maar ik kon geen hap brood door mijn keel krijgen.
Plichtmatig kauwde ik wat wit uitgeslagen chocolade weg. Meer kon ik niet naar
binnen werken.
Langzaam trokken we omhoog over de gletsjer. Mijn gids was nog maar
twintig jaar oud, maar hij bezat een uitstekende fysieke conditie. Hij liep in een
mooi, regelmatig tempo. Ik volgde. Binnen twee uur hadden we alle groepen
ingehaald. De klim van de Huayna Potosí was rechttoe rechtaan totdat een grote
gletsjerspleet op onze weg lag. Een ladder lag horizontaal gepositioneerd over
de twintig meter diepe scheur in het ijs. Voorzichtig balancerend overwonnen
we spijl voor spijl de passage over de gapende diepte. Na de spleet volgde een
twintig meter hoge ijshelling van zestig graden, de eerste serieuze test voor mijn
stijgijzers.
We wonnen snel hoogte. Ik zag de nabij gelegen bergtoppen steeds verder
wegzinken in de diepte. Het was nog altijd donker toen we een groot plateau
bereikten op 5.900 meter hoogte. In de verte doemde de topwand van de Huayna
Potosí boven het plateau op. De oversteek van de vlakte tot de topwand was niet
zo eenvoudig. We moesten een spoor banen door kniediepe sneeuw. Het gebrek
aan zuurstof begon het leven nu serieus moeilijk te maken. Ik was voortdurend
buiten adem. Als een bejaarde man hing ik voorover gebogen over mijn pickel om
mijn benen te ontlasten van mijn eigen gewicht. Ik was niet de enige. Ik zag dat
ook mijn gids zwaar hijgend over zijn pickel gebogen voort strompelde.
Na de oversteek van het eindeloze sneeuwplateau moesten we bijna een
uur pauzeren. We hadden veel te snel gelopen; zonder rustpauze zouden we een
uur voor zonsopkomst de top bereiken. Uitgerust betraden we de tweehonderd
meter hoge topwand. De muur van ijs was tussen de vijftig en zestig graden steil
en was stijf bevroren. Normaliter wordt in deze condities met pickel en met ijsbijl
geklommen. Op die manier heb je vier fixatiepunten met de wand: met een ijsbijl
voor de ene arm, een pickel voor de andere en de twee stijgijzers voor beide
benen. Als je bij het klimmen om beurten een arm of een been omhoog beweegt
en in het ijs ramt, zijn er altijd minimaal drie fixatiepunten. Ik had echter geen ijsbijl
meegekregen. Ik leefde in de naíeve veronderstelling, dat we deze ook niet nodig
zouden hebben op deze relatief eenvoudig te beklimmen zesduizender, maar die
aanname bleek onjuist. Het was zaak om te zorgen dat ik stevig in de wand hing
met datgene dat ik wél tot mijn beschikking had: de pickel en de stijgijzers. Ik
probeerde mijn pickel zo diep mogelijk in het ijs te krijgen, maar ik kreeg het ijzer
niet verder dan een halve centimeter in de wand. Ook mijn stijgijzers kwamen
niet verder dan enkele millimeters in het ijs. Elke stap opnieuw moest ik met volle
kracht mijn stijgijzers en pickel in het ijs rammen om zo stevig mogelijk in de wand
te hangen. Op zesduizend meter hoogte kostte dat meer zuurstof dan beschikbaar
was. Het was belangrijk om vertrouwen te hebben dat ik stevig in de wand hing.
De paar millimeters die de stijgijzers en pickel in het ijs boorden, zijn ruim genoeg
als je gelooft dat je stevig in de wand hangt. Als je het geloof verliest, wint de
zwaartekracht en stort je naar beneden.
Mijn gids had maar weinig kaas gegeten van zekeringstechnieken.
"Hee joh," schreeuwde ik naar de gids dertig meter boven me, "je gebruikt
maar een ijsschroef om te zekeren. Zou je geen twee ijsschroeven gebruiken?
Je moet een krachtendriehoekje maken, anders heeft het zekeren geen zin!"
"Ja, maar ik heb maar een ijsschroef," hoorde ik hem dertig meter boven me
roepen.
"Dat meen je niet!?!"
"Ach joh, zo belangrijk zal het toch niet zijn, die krachtendriehoek??"
"Weet je, laten we maar gewoon door klimmen. Vanaf nu hoef je me niet
meer te zekeren."
"Wat jij wilt!"
Zonder het gepriegel van de zinloze zekeringspunten ging het klimmen aanmerkelijk
vlotter. We zetten een stevig tempo in om zo kort mogelijk in de wand te blijven.
Ik hijgde als een dolle hond toen ik het kleine topplateau bereikte. We waren de
eerste klimmers die op de top stonden. Na een minuut kwam de zon op achter
de vijf- tot zesduizendmeter lager gelegen Yungas. De dunne laag wolken begon al aan
te zwellen boven het oerwoud. Aan de andere zijde van de bergen hadden we
uitzicht over de Altiplano, de uitgestrekte Boliviaanse hoogvlakte, die zich baadde
in de eerste zonnestralen. Twee- tot driehonderd kilometer verder naar het
westen ontwaarde ik de grensbergen met Chili. Ik herkende de hoogste berg van
Bolivia, de Nevado Sajama, en de tweelingvulkanen Parinacota en Pomerape.
Op de afdaling kwam ik mijn Spaanse maten tegen. Ze hadden bijna de
top bereikt. Nu de zon de topwand bescheen, was het ijs zachter en bleek de
wand ineens eenvoudig begaanbaar te zijn. Achteraf bezien hadden we twee uur
langer door moeten slapen. Dan hadden we op veilige wijze de topwand kunnen
beklimmen. Zonder verdere moeilijkheden daalden we af naar het basiskamp.
Ook na de beklimming van de Huayna Potosí was de rust niet teruggekeerd in
La Paz. Opnieuw waren er grootschalige stakingen gepland. Ik oordeelde dat de
situatie te gevaarlijk was om de komende dagen de stad te verlaten. Ook taxi's
en bussen zouden niet rijden. Ik zou voorlopig dus nog even in La Paz moeten
vertoeven. Zodra ik de kans zou krijgen, wilde ik rechttoe rechtaan en zo snel
mogelijk naar de Chileense grens fietsen. De situatie was vloeibaar en alles was
mogelijk. De rellen zouden kunnen leiden tot een burgeroorlog en zelfs al zou
het bij hevige onlusten blijven, dan nog moest ik elke mogelijkheid aangrijpen
om Bolivia te verlaten. Ik was niet naar Zuid-Amerika gekomen om voor dagen of
weken uitgerangeerd te staan in La Paz.
Al vroeg in de morgen bleek dat de protesten van de afgelopen dagen slechts
kleine schermutselingen waren vergeleken bij wat zich nu aan het voltrekken was.
Deze keer zouden de onlusten niet beperkt blijven tot de bovenstad. Over de snelweg
stroomde een kilometers lange processie vanuit El Alto naar het centrum van La Paz.
Er was geen auto op de weg. Iedereen liep. Op de televisie zag ik dat er geschoten werd
op het Plaza de los Héroes. Duizenden mensen verzamelden zich op het plein, dat slechts
honderdvijftig meter van mijn hostal vandaan. Met enkele andere reizigers gingen
we naar buiten om de sfeer te proeven. We drongen door de mensenmassa's op
de straten naar het plein. Op de spandoeken zag ik dat de dood van de president
werd geëist en zelfs de dood van de hele regering.
In de hele stad waren er onlusten en kleine vuurgevechten. Het leger
probeerde de orde in de straten te handhaven. Een onmogelijke missie. Het
viel me op dat het leger beheerst en terughoudend reageerde, ook onder deze
moeilijke omstandigheden. Later op de middag werd de sfeer grimmiger. Op de
televisie zag ik hoe een politicus door een grote menigte in elkaar werd geslagen.
Een andere politicus werd met volle kracht met een houten stoel op zijn hoofd
geslagen totdat hij het bewustzijn verloor. Ondanks de overduidelijke escalatie
werd door de president aangekondigd dat er een compromis was bereikt met de
oppositiepartijen. Deze ontkenden dit in alle toonaarden. Het doel leek bereikt
voor de zittende regering. Er was genoeg verwarring gezaaid, zodat in ieder geval
vandaag de olie even van het vuur was. Op de langere termijn zag de toekomst
van de regering er hachelijk uit. Een jaar later zouden de onlusten dan ook leiden
tot het aftreden van het regime en de leider van het verzet Evo Morales zou in
2005 de nieuwe president worden.
De volgende dag verliet ik La Paz in alle vroegte. Terwijl de bevolking zijn
roes nog uitsliep, wist ik door de lege straten van La Paz en El Alto de hoogvlakte
te bereiken. Ik kon mijn fiets over de vele wegversperringen van vuistgrote stenen
heen tillen en in drie dagen fietste ik over de hoogvlakte naar Chili
Andere toeristen zouden nog drie weken vastzitten in La Paz, totdat het
Duitse leger de aanwezige toeristen zou evacueren.
Vuurgevecht op de Altiplano
Anno 2011 was La Paz in aanmerkelijk rustiger vaarwater terecht gekomen dan de revolutionaire
dagen van 2003. Ik fietste over de hoogvlakte naar het westen, in de richting van
een vulkaangebied aan de grens met Chili. Na een dag fietsen bereikte ik het stadje
Patacamaya. Ik betrok een modern, maar simpel hotelletje.
Ik posteerde me op het bed en begon aan mijn traditionele snackronde. Doorgaans was de eerste
handeling in een hotelkamer het openen van een zak chips. Ik was koud begonnen
te eten, toen er beneden een hels kabaal losbarstte. Ik sloeg er in eerste instantie
geen acht op en snackte rustig door. Zuid-Amerika is het continent van lawaai en
ik zou me pas echt zorgen maken als het muisstil was. Even later klonk er echter
een buitengewoon agressieve kreet, gevolgd door een schot. Ik luisterde nog eens
goed. Opnieuw klonk er een schot. En nog een. De agressieve kreten hielden niet
meer op en ook de schoten hielden aan. Wat kon dit te betekenen hebben? Het
moest een afschuwelijk bloedbad zijn beneden. Wat kon de reden zijn voor het
zware vuurgevecht dat zich beneden afspeelde? Mijn gedachten gingen uit naar
de slachtoffers en aan de horror die de overlevenden moesten doorstaan. Zelf
bevond ik me ook in een hachelijke situatie. Ik moest hier weg zien te komen.
Maar hoe? Ik begon na te denken over de mogelijkheden. Die waren beperkt. De
enige route naar buiten voerde door het trappenhuis. Daarbij zou ik me dus in
het bloedbad moeten begeven. De enige andere mogelijke uitweg werd geboden
door het piepkleine geblindeerde raampje met ijzeren traliewerk. In uiterste nood
zou ik met mijn vuist de ruit inslaan, de tralies verbuigen, aan de spijlen hangen en
twee en een halve verdieping naar beneden springen. De kans dat ik op deze wijze
ongeschonden het strijdtoneel zou verlaten, was zo goed als nihil. Het schieten
ging nog steeds met dezelfde intensiteit door. De kreten leken alleen nog maar
agressiever te worden. Een van de mannen slaakte bij elk schot een overspannen
kreet zoals in een Japanse vechtfilm in de stijl van Seven Samurai. Geen enkel
mededogen hoefde ik van deze mensen te verwachten. Ik begon strategieën uit
te denken. Welke wapens had ik tot mijn beschikking? Ik had alleen een klein
Victorinox zakmesje, welke ik nota bene niet eens op mijn kamer had. Die was
achtergebleven in de stuurtas van mijn fiets die beneden stond. Het beste wapen
dat ik wél tot mijn beschikking had, was het bijna lege brandstofflesje. Daar kon ik
eventueel iemand mee op zijn hoofd slaan. Of een bescheiden vuurtje mee stoken.
Al met al was het een karige verdedigingslinie tegenover deze klaarblijkelijk tot de
tanden gewapende bende. Ik barricadeerde mijn deur met de twee bedden die in
mijn kamer stonden. Dan zouden de terroristen al gauw een minuut nodig hebben
om mijn kamer binnen te dringen, precies de tijd die ik nodig dacht te hebben om
door het raampje te ontsnappen. Ik moest in ieder geval geen geluid maken, dat
leek het belangrijkste.
De tijd verstreek. Het ene schot na het andere werd gelost en ook de
agressieve kreten hielden niet meer op. Het leek bij nader inzien onwaarschijnlijk
dat de bandieten uit waren op de buit van hotelgasten. Er waren al honderden
schoten gelost, dat zou de buit niet waard zijn. Een mogelijk scenario was dat de
bendeleden achtervolgd werden door de politie en een veilig heenkomen zochten
in het hotel, waar ze bijvoorbeeld mensen in gijzeling zouden kunnen nemen. Ik
had met mezelf afgesproken dat ik me dat in ieder geval niet zou laten gebeuren.
Ik zou nog liever de risicovolle ontsnapping door het raampje van mijn kamer
proberen. Op een van de sporadische stiltemomenten hoorde ik het vijfjarige
dochtertje van de eigenaresse van het hotel:
"Mama. Mamaaaa."
Ik hoorde geen respons van mama en de woorden stierven weg in de snijdende
stilte. Gedurende een seconde kon je een speld horen vallen. Toen begon het
schieten weer. Ik begon er inmiddels ernstig rekening mee te houden dat het
hotel van Patacamaya wel eens het einde van de weg zou kunnen zijn voor de
Eenzame Fietser. Ik dacht aan mijn familie en mijn vrienden. Ik kon me troosten
met de gedachte dat ik in ieder geval met een mooie reis mijn leven kon besluiten.
Ik betreurde het dat ik van niemand afscheid kon nemen.
Opnieuw viel een stilte. Deze keer blééf het stil. Dit is het moment,
bedacht ik. Het is nú of nooit. Geluidloos hief ik de barricade op.
Voorzichtig opende ik de deur en keek door een kier naar buiten. Er was niemand.
Ik besloot het erop te wagen. Ik stormde over de trappen naar beneden. Bij elke
bocht hield ik in om de omgeving in me op te nemen. Nadat ik me ervan vergewiste
dat de kust veilig was, vloog ik pijlsnel over de trappen naar beneden. Bij elke
blinde bocht nam ik de veiligheidssituatie op, alvorens verder te gaan. Eenmaal
beneden aangekomen, bleek er geen spoor van geweld zichtbaar. Ik rende verder
naar de uitgang, waar ik de eigenaresse van het hotel trof met haar dochtertje.
Zowel moeder als dochter bleken in leven.
"Wat is er gebeurd??" vroeg ik opgewonden.
"Gebeurd? Wat bedoel je?"
"De schoten in het hotel..."
De eigenaresse schoot in de slappe lach.
"Schoten? Het is altijd erg rustig hier in Patacamaya, hoor."
De eigenaresse was in een staat van voortdurende slappe lach.
"Er is een sporthal op de eerste verdieping en de plaatselijke jeugd pleegt
hier graag een potje volleybal te spelen. Ik hoop niet dat dat je schrik
aanjaagt."
Terwijl ik vertwijfeld terugliep naar mijn hotelkamer, passeerde ik de sporthal.
Twee nieuwe volleybalteams traden aan voor een gevecht op het scherpst van de
snede. Het geluid van de sprongservices en de smashes en de bijbehorende kreten
werd nog altijd overstemd door de aanhoudende schaterlach van de eigenaresse.
Naar de top van de Vulkaan Parinacota
Ik vervolgde mijn route over de hoogvlakte van Bolivia. Honderd kilometer voor me
torende een keten van besneeuwde vulkanen boven de Altiplano uit. De vulkanen
markeerden het grensgebied met Chili. Helemaal vlak was de hoogvlakte niet. Er
waren de nodige heuvelruggen op mijn weg. Op een van deze klimmetjes zag ik
twee fietsers voor me. Vlak voor de top haalde ik ze in. Het bleken Marten en Karin
te zijn. Het was al weer de derde keer dat ik de langeafstandsfietsers ontmoette.
Samen fietsten we door en vonden een kampplaats met uitzicht op de Nevado
Sajama, de hoogste berg van Bolivia.
Over de brede, golvende hoogvlakte tussen de Nevado Sajama en de
tweelingvulkanen Parinacota en Pomerape fietsten we naar het plaatsje Sajama.
Hier probeerde ik een gids te charteren om de Vulkaan Parinacota te beklimmen.
In een mum van tijd waren de gids, de bergschoenen, de rugzak en de pickel
geregeld. Een paar uur later, om twaalf uur 's nachts, voegde ik me bij de plaatselijke
leraar van de basisschool, een Franse berggids in opleiding en de plaatselijke
berggids om de 6.342 meter hoge berg te beklimmen.
Met een busje werden we naar de voet van de berg gereden. De gids zei dat
we geluk hadden. Volgens hem genoten we met ongeveer twintig graden onder
het vriespunt een ongewoon warme nacht. Ik huiverde van de kou en deelde de
gelukservaring niet met de gids. Daarnaast had ik nog een ander probleem. Mijn
bergschoenen waren twee maten te klein. Mijn maat was niet beschikbaar en dus
betrad ik de berg met de tenen dubbel gevouwen en samengeperst in de veel te
kleine schoenen.
Ik was gewend om bij dit soort gelegenheden de snelste van de groep te zijn,
maar deze keer was ik omringd door superfitte atleten die allemaal meer alpiene
ervaring hadden dan ik. Mijn ademhaling was opgedreven tot een waanzinnige
frequentie. Wanhopig hapte ik naar lucht. Mijn gedachtewereld was leeg. Net als
een maand geleden op de Chachani zakte ik weer diep weg in het vulkaangruis. De
kleine schoenen klemden mijn tenen ernstig af en zorgde voor een aanhoudende
reeks pijnscheuten. Dit kon nog wel eens een taaie dag worden, bedacht ik me.
Vermoedelijk zou de pijn gedurende de dag eerder toenemen dan afnemen. Ik zag
alleen nog maar de ritmische cadans van de voeten van mijn voorganger. Blijkbaar
liep ik zelf in een vergelijkbare tred omhoog, want een eeuwigheid later zag ik
nog steeds hoe de voeten van mijn voorganger anderhalve meter voor me in een
soepel ritme omhoog traden.
We hielden pauze bij de sneeuwgrens. Volgens mijn GPS bevonden we ons
op 5.800 meter hoogte. Dat betekende dat we nog vele uren verder moesten
klimmen, vanaf nu over sneeuw en ijs. Alleen al daardoor zou het alleen maar
zwaarder worden. Daarnaast zou het tekort aan zuurstof zich steeds sterker
doen voelen. Werktuiglijk trok ik de stijgijzers aan.
In een trance liep ik over de eindeloze sneeuwhelling omhoog. Het was nog altijd donker
en iedereen was op zichzelf teruggeworpen. Ik liep als tweede omhoog, direct achter
de gids. De verijsde sneeuwhelling had de grillige structuur van penitentes. Door de
felle zon smelt de sneeuw zodanig, dat een soort spijkerbed van ijspilaren ontstaat.
Deze penitentes of spijkers waren op de Vulkaan Parinacota tussen een halve en een
hele meter hoog. De ijsstructuren vormden serieuze obstakels. Als ik onderlangs
een weg probeerde te banen, liep ik voortdurend vast in het doolhof. Bovenlangs
zakte ik geregeld door de penitentes heen en viel dan een meter omlaag: een
ervaring van pure horror met de dubbelgevouwen tenen in mijn bergschoenen.
Het was ieder voor zich op de sneeuwhelling. De leraar haalde me in en
even later haalde hij ook de gids in. Urenlang worstelden we ons een weg naar
boven. We bevonden ons bijna tweeduizend meter boven de hoogvlakte toen de
zon opkwam boven de Altiplano. Boven me kon ik in de verte de top zien. Ik zag de
leraar als een kleine zwarte stip op de witte helling, halverwege mijn positie en de
top. Tergend langzaam trok ik omhoog over het hellende, witte vlak. Soms had ik
iets te pakken dat leek op een ritme. Totdat ik weer eens door een penitente heen
zakte. Vervolgens moest ik dan weer moeizaam boven op een andere penitente
zien te klimmen om mijn route te kunnen vervolgen.
De leraar bereikte het eerst de top. Daarna kwamen de gids en ik aan en even
later ook de Franse gids in opleiding. Voor iedereen behalve de gids was dit
het hoogste punt in ons leven. Voor mij zelf was dit al weer de derde berg van
meer dan zesduizend meter hoogte. Het zou vermoedelijk de laatste zijn. De
gebruikelijke extase bleef uit. Ik had het koud en ik had pijn aan mijn tenen, die nu
al uren waren samengeperst in mijn te kleine bergschoenen.
De klim was vervelend, maar de afdaling was een hel. Iedere stap die ik
zette, stootten mijn tenen met bruut geweld tegen de bergschoenen. Het ergste
waren de instortende penitentes. Elke keer als ik door een ijspilaar heen zakte,
vreesde ik dat de botten van mijn tenen zouden knappen als luciferhoutjes. Een
rode waas maakte zich van me meester. Mijn belevingswereld was beperkt tot een
helse pijn en een allesomvattende misselijkheid. Ik had het gevoel dat ik elk
moment mijn ingewanden uit zou kunnen braken. Elke ijspilaar die brak, zorgde
voor een nieuwe vrije val. Ik wist niet meer waar ik het moest zoeken. De pijn
in mijn tenen was ondraaglijk. Ik hoorde mezelf kermen van de pijn. Alle gedachten
losten op in de rode waas. Ik wilde niets meer, alleen nog maar dat de foltering
zou ophouden.
Ik wilde niet meer, maar ik zette na elke gruwelijke stap weer een
nieuwe gruwelijke stap. Blijkbaar was er ergens diep van binnen toch een
energievaatje, waar ik wilskracht uit kon tappen. We bereikten het einde van de
sneeuw. Over een helling van instabiel gestapelde stenen zetten we de afdaling
voort. Mijn lichaam moest een massaproductie van verdovende hormonen op gang
hebben gezet. De sensatie van pijn was inmiddels een grens gepasseerd en ik
voelde alleen nog maar een doffe verdoving. Ik was niet meer in staat om me te
concentreren. Pas toen de puinhellingen met losse blokken plaats maakten voor een
stabiel gestapelde ondergrond van vulkaangruis, voelde ik weer enig leven in me
terugvloeien. In dit terrein kon ik snel en effectief afdalen door in vrije vaart
naar beneden te stormen en daarbij mijn hakken voorwaarts in de gruishelling te
plaatsen. Bovendien kon ik op deze wijze de voortdurende overdruk van mijn tenen
tegen mijn schoenen voorkomen. Ik daalde snel en met alle mogelijke risico's, om
maar zo gauw mogelijk beneden te komen en de schoenen uit te kunnen trekken.
Ik bereikte als eerste de bus die voor ons klaar stond. Op het moment dat
ik mijn schoenen uittrok, verdween de rode waas voor mijn ogen. De pijn maakte
plaats voor een intense ontspanning. De oorlog was voorbij. Na enkele minuten
druppelden ook de anderen binnen. We feliciteerden elkaar met het behaalde
resultaat. Daar was niets op af te dingen. We hadden allemaal de top gehaald
en we waren ook nog eens buitengewoon snel. Maar ik had ondanks het mooie
resultaat, de schitterende uitzichten en de prima sfeer in de groep geen moment
kunnen genieten van de beklimming. We bereikten het dorpje Sajama moe maar
voldaan, maar wat mij betreft toch vooral moe.
Ik had geen blijvende schade ondervonden aan mijn tenen. Alleen op
momenten dat ik mijn tenen stootte, kwamen de pijn en de rode waas weer terug.
Ik zou nog maanden rondlopen met tenen die aanvankelijk rood, vervolgens
paars en daarna zwart waren van de bloeduitstortingen. Mijn teennagels hadden
een ingewikkeld patroon van scheuren en dwarsscheuren. Uiteindelijk zou ik de
nagels van mijn grote tenen binnen drie weken verliezen. Maar ik had geen botten
gebroken en alles deed het nog. Ik kon mijn reis zonder problemen voortzetten.
Tussen Hemel en Aarde
Na de alpiene uitspatting kon ik me weer op het fietsen concentreren. Ik koerste
verder in de richting van de Chileense grens. Onderweg haalde ik voor de vierde
keer Marten en Karin in. Deze keer was het erop en erover. Zij hadden voor
vandaag een andere eindbestemming.
Na een klim over een kleine bergketen passeerde ik de Chileense grens.
Ik koerste af op het plaatsje Putre. De route kende
ik nog van mijn reis in 2003. Toentertijd was de weg perfect geasfalteerd. Dat
bleek nu niet meer het geval te zijn. Ik ploegde moeizaam door diepe zandlagen.
Over een traject van veertig kilometer waren er wegwerkzaamheden. Kilometers
lange colonnes van vrachtwagens trokken voorbij. Samen met de stormachtige
tegenwind veroorzaakten ze stofwolken, die de adem afsneden en aanhoudende
hoestbuien produceerden. Het zicht was beperkt tot enkele meters. Ik troostte
me met de gedachte dat ik vast weer snel asfalt onder de wielen zou krijgen. Dat
bleek vergeefse hoop. Ik kon de stofstorm tijdelijk omzeilen door een bezoekje te brengen aan
de nederzetting Parinacota aan de voet van de gelijknamige vulkaan. De kerk is
een van de schitterende kerken van de Altiplano van het Boliviaans-Chileense
grensgebied.
Van Parinacota leidde het gruisweggetje weer terug naar de hoofdweg.
Ik bevond me wederom in de verschrikkelijke inferno van wind en stof. Er was
nergens bescherming tegen de stofwolken en ik schreeuwde het uit van ellende.
Ik kon geen hand voor ogen zien en mijn ogen hadden zwaar te leiden. Het ergste
waren de continue hoestbuien. Ik had geen enkele controle over mijn ademhaling.
Ik hapte wanhopig naar adem, waardoor nieuwe overdoses zand in de luchtwegen
onmiddellijk nieuwe hoestbuien produceerden. Pas na vele uren in de dust bowl
bereikte ik de "normale" weg en kon ik tempo maken. In de avondschemer bereikte
ik de bewoonde wereld in Putre.
In het kleine bergdorp trok ik een dag uit om voorraden in te slaan voor
de komende dagen. Ik was van plan om het grensgebied met Bolivia door te
steken, waar een keten van Nationale Parken de vulkanen, zoutvlaktes en wildlife
van dit bijzondere gebied beschermen. Een tweehonderd kilometer lange route
van niet of nauwelijks onderhouden onverharde wegen verbindt de Nationale
Parken Lauca, Vicuñas en Isluga met elkaar. De route komt nergens onder de
vierduizend meter hoogte. Volgens blogs op het internet moest ik rekenen op
vijf tot zeven dagen fietsen in het onherbergzame gebied. Afgezien van enkele
spookdorpen zou op de route geen spoor van menselijke activiteit te vinden
zijn. Ik zou de komende dagen dus niet op voorzieningen zoals water, voedsel of
overnachtingsmogelijkheden hoeven te rekenen. Alleen in een berghut aan de
zoutvlakte Salar de Surire zou ik aan vers drinkwater kunnen komen.
Met twintig liter water en een voedselvoorraad voor een week begon ik aan de route over
de Chileense Altiplano. Mijn voedselpakket bestond niet alleen uit pasta's en
groenten, maar vooral uit koekjes en chocoladerepen. Benzinebranders kunnen
stuk gaan en de benzinefles kan lekken en ook dan zou ik graag levend terugkeren
in de bewoonde wereld. Zelfs zonder functionerende brander zou ik met mijn
tas vol met koekjes een betrouwbare, maar enigszins eenzijdige voedselvoorraad
bezitten. Twintig liter water zouden moeten volstaan, zelfs als ik in de berghut niet
aan aanvullend drinkwater zou kunnen komen.
Ik klom naar de afslag voor de route door de Nationale Parken. Ik voelde
spanning om te beginnen aan het desolate traject. Ik zou misschien wel een week
geen levende ziel tegenkomen. Alleen Marten en Karin verwachtte ik tegen te
komen. Zij zouden me nu een of twee dagen voor zijn op de route.
Ik had de vrijheid gezocht en ik had haar gevonden. Ik leidde een leven zonder
dagelijks ritme, zonder reguliere kring van mensen, zonder inkomen. Alleen in
mijn wereld. Vrijheid is het loslaten van het contact met de Aarde. Ik had het
stuur van mijn leven volledig in eigen handen, maar hoe sterk waren die handen?
De romantische droom die ik leefde, was niet ongevaarlijk. Ik betrad de mooiste
plekken van onze Aarde, maar die plaatsen waren niet levensondersteunend. Op
de hoogvlaktes en in de woestijnen van Chili is geen water en geen voedsel en
de nachten zijn huiveringwekkend koud. Bevrijd van de aardse beslommeringen
zweefde ik als een vogel in de hemel. Ik begaf me in de ijle hoogten van het
hooggebergte en ik begaf me in de ijle hoogten van de menselijke geest. Wie te
hoog vliegt, komt ten val. Of verliest definitief het contact met de Aarde en wordt
als een blaadje meegesleurd in de razende storm die voort jaagt over het barre
landschap.
De weg voerde door een grootse woestijnvlakte, omgeven door vulkanen
en bergketens. Aanvankelijk was ik niet helemaal alleen op de weg. Bij tijd en
wijle passeerde een vrachtwagen. Aan het einde van de eerste dag bereikte ik het
spookdorp Guallatire. De atmosferische, wit gepleisterde, romaanse kerk tekende
scherp af tegen de intens blauwe hemel en de okergele punavegetatie. Op de
achtergrond domineerde de besneeuwde Vulkaan Guallatire. Op diverse plaatsen
stegen rookwolken op uit de diepere lagen van Moeder Aarde. Ik had het gevoel
dat ik een spirituele wereld van uitzonderlijke diepte en intensiteit betrad. De ijle
lucht, de hooggebergtewoestijn, de eeuwige sneeuw van de hoge bergtoppen,
de rommelende vulkaan en de verheven schoonheid van de romaanse kerk, alle
elementen droegen bij aan de mystiek.
Guallatire leek volledig verlaten. Op een van de huisjes was een nauwelijks leesbaar
bord met het opschrift "hotel" bevestigd. Het huisje leek al net zo verlaten als de
overige huizen, maar voor de vorm klopte ik toch maar even op de deur. Ik schrok
van verrassing, toen de deur onverwachts werd geopend. Ik stond tegenover een
vriendelijk ogende vrouw met een gezicht vol met brandwonden. Achter haar
stond een andere vrouw, eveneens met brandwonden op haar gezicht. Tegen
alle verwachting in had ik nu een overnachtingsplaats in een hotelkamer. Tevens
serveerden de dames eenvoudige, voedzame maaltijden. Ik hoefde zodoende
mijn voedselvoorraden niet aan te spreken. Besparingen van nu zouden later
op de route nog wel eens van pas kunnen komen. Ik dineerde samen met een
Chileense vrachtwagenchauffeur. Mijn disgenoot was een grote, forse man met
borstelige wenkbrauwen. Hij vertelde urenlang over zijn leven "on the road". De
man hield van zijn werk en hij was er vast van overtuigd dat zijn Chili het mooiste
land van de wereld is.
In een schitterend morgenlicht fietste ik door het panoramische landschap.
Er waren honderden vicuña's en flamingo's op de open vlaktes en zoutmeren.
Landschappelijk hoogtepunt was de Salar de Surire, een hallucinerend witte
zoutvlakte, omringd door bergen in etherische blauwe en paarse kleuren.
Na het zoutmeer volgde een klim naar bijna vijfduizend meter hoogte. Vervolgens
daalde ik af naar een kilometers brede vallei, omringd door de majestueuze
bergen van de Chileense Andes. Ik zette mijn tent op ergens in het midden van de
immense vlakte. Terwijl ik mijn avondmaal kookte, zakte de zon achter de horizon
en dompelde de bergen voor korte tijd in een alles doordringende oranje gloed.
Een mystiek moment dat een eeuwigheid duurde en tevens voorbij was, voor ik
er erg in had.
De volgende dag was ik vanaf het opkomen van de zon in touw. De eindeloze zandweg
voerde naar de horizon. De zon dompelde de aarde onder in een intens wit licht.
Ik moest mijn fiets kilometers lang door diep zand duwen. Pas na enkele uren duwen
door het zand werd de weg beter en kon ik mijn weg vervolgen door gemakkelijker
stenig terrein. Daarnaast had ik een steeds krachtiger wordende wind in de rug.
De omstandigheden waren zo gunstig, dat ik snel voortgang boekte. Rond het
middaguur bereikte ik het spookdorp Isluga en even later bevond ik me op de
doorgaande en geasfalteerde route naar Colchane.
Ik had het afgelegen traject van Putre naar Colchane veel sneller afgelegd dan
gedacht. De route had me nog geen drie dagen gekost, waar ik op ongeveer zes
dagen had gerekend. Het was nog maar een paar kilometer naar de bewoonde
wereld. De wind was inmiddels sterk aangewakkerd en overal om me heen
ontstonden zand- en zoutstormen. Ik had de wind mee en vloog zonder te trappen
met veertig kilometer per uur omhoog. Waar ik normaliter in grote vreugde zou
zijn na het voltooien van een dermate lastig en buitengewoon mooi traject, zou ik
na deze route in extase moeten zijn maar boven alles was ik bezorgd. Ik had geen
spoor van Marten en Karin gezien. Aangezien ik lange dagen had gemaakt en het
traject snel had overbrugd, zou ik mijn landgenoten logischerwijs ergens moeten
hebben ingehaald. Na de Salar de Surire voerde de route goeddeels door mul
zand en daar had ik slechts een enkel fietsspoor gezien. Dat konden Marten en
Karin niet zijn. In Colchane nam ik via de e-mail contact op met de vraag of ze nog
in leven waren. Enkele dagen later kreeg ik antwoord. Het bleek dat zij links om
de Salar de Surire heen waren gereden, terwijl ik juist op dat moment rechtsom
fietste; in die tijd had ik ze precies gepasseerd.
De Makkelijke en de Moeilijke Weg
Ik vervolgde mijn weg in Bolivia om de koloniale steden Sucre en Potosí
te bezoeken. Ik passeerde de Boliviaanse grens en stak de Altiplano andermaal
over. In twee lange dagen bereikte ik Oruro aan de overzijde van de Altiplano.
De weg van het leven kent vele kruispunten. Soms was het duidelijk voor welke
weg ik moest kiezen, op andere momenten was er geen eenduidige "goede" weg.
Vanuit Oruro waren er twee mogelijkheden om Sucre en Potosí te bereiken.
Enerzijds was er de hoofdroute langs de rand van de hoogvlakte naar Potosí en
verder naar Sucre. Anderzijds was er een mogelijkheid om over een bergachtige
rechtstreekse route naar Sucre te fietsen. De geasfalteerde route over de
hoogvlakte zou vijfhonderd kilometer lang zijn. De rechtstreekse route over zanden
steenweggetjes driehonderd kilometer. Op de eerste vijfentwintig kilometer
naar de splitsing kreeg ik een voorproefje van de geasfalteerde route over de
hoogvlakte. De tegenwind zorgde ervoor dat ik met twaalf kilometer per uur
voortkroop over de oneindige vlakte. En dan was het nog maar het begin van de
morgen. Doorgaans begon het in de middag pas echt hard te waaien.
Ik bereikte de tweesprong. Alle weggebruikers moesten voor het kruispunt
wachten. Er was een wielerwedstrijd gaande. Het verkeer mocht pas doorrijden,
nadat alle deelnemende renners gepasseerd waren. Een kleine politiedelegatie
moest alles in goede banen leiden. Ik raakte met een geïnteresseerde agent in
discussie over mijn route. Links voerde de weg de bergen in. Rechts bleef de weg
op de hoogvlakte, westelijk van de bergen. Links was de moeilijke weg, rechts de
gemakkelijke. De hoofdagent was duidelijk:
"Er is maar een weg naar Sucre en die loopt via Potosí."
"Nee hoor," wierp ik tegen, "kijk maar op de kaart, de andere route is korter."
"Maar dan moet je klimmen."
"Dat vind ik juist leuk."
"Ja, maar de weg is onverhard..."
"O, maar dat vind ik juist zo sfeervol."
Vertwijfeld schudde de hoofdagent zijn hoofd. Moedeloos keek hij zijn collega's
aan. Ik zag hem denken: "Wát een stuk eigenwijs is dat, zeg. Nou, dan moet-ie het
zelf maar weten."
Welke keuze ik ook zou maken, het was belangrijk om achter de keuze te
staan, om de verwachte en de onverwachte gevolgen te aanvaarden. Niets is zo
energieverspillend om na te denken hoe het leven zou hebben gelopen, als ik
andere keuzes zou hebben gemaakt. Het gaat erom om je energie te richten op de
dingen die je wél doet. Nadat de renners passeerden, werd de weg vrijgegeven. Ik
sloeg linksaf, de moeilijke route op. Vol ongeloof staarden de agenten me na.
Vooralsnog viel de weg mee. De eerste zeventig kilometer van de moeilijke
weg waren nog niet zo heel erg moeilijk. Tot aan het mijnstadje LLallagua bleek
de weg geasfalteerd, een onverwachte meevaller. Llallagua was een ongepolijste
Zuid-Amerikaanse stad. Vijftigduizend mensen woonden op enkele hectaren in
een uithoekje van een dal. De ongekende drukte en bedrijvigheid waren zelfs
voor Zuid-Amerikaanse begrippen ongewoon. Ik had de sensatie alsof ik me in
een mierenhoop bevond. Een aangename mierenhoop, want de sfeer was prima
in de stad die nooit enige toeristen ziet.
Ik checkte op internet toch maar even de staat van de weg die voor me
lag. Ik zocht op de trefwoorden Cycling, Oruro en Sucre. Google Bolivia kwam
terug met slechts drie relevante zoekresultaten. De bovenste entry had het kopje
"Worst Road of the World". Klikken op de entry leverde een site op met foto's
van een rode modderweg met bandensporen van twintig tot dertig centimeter
diep. De auteur in kwestie had de ongelijke strijd tegen de elementen na honderd
kilometer opgegeven en had liftend de route voltooid. Een tweede entry was het
relaas van een stelletje dat maar liefst drie weken nodig had om de driehonderd
kilometer te overbruggen, een gemiddelde van slechts vijftien kilometer per dag.
De derde entry handelde over een fietser, die had getwijfeld of hij de rechtstreekse
of de geasfalteerde route zou nemen en die toch maar de geasfalteerde route
had genomen. De beschikbare informatie gaf me niet het gewenste vertrouwde
gevoel, dat ik de juiste keuze had gemaakt. Ik besloot om toch door te gaan op de
ingeslagen weg. Al zou ik op de vele klims met een sukkelgang van vijf kilometer
per uur omhoog fietsen, dan nóg zou ik sneller zijn dan als ik nu nog terug zou
fietsen naar de geasfalteerde route over Potosí.
Met vier kilometer per uur worstelde ik omhoog. De weg was ongebruikelijk
steil. Het schoot niet erg op, maar ik passeerde mooie berglandschappen en
dorpjes waar ik gastvrij werd onthaald. De plaatselijke bevolking deelde het
eten met me en iedereen had tijd voor een praatje.
Tot dusverre viel de route me nog steeds niet tegen. De volgende dag werd de weg
echter aanmerkelijk slechter. Deze bestond uit grote stuiterstenen en diepe lagen zand.
Veelal had ik te maken met wasbord, een golvend patroon van ongeveer een decimeter lengte
en twee centimeter hoog. Het golvende wegpatroon zorgt er voor dat je geen
kracht kunt zetten en volledig door elkaar geschud wordt: een dollemansrit op
een psychedelische lama.
Zelfs op de afdalingen waren er soms kilometers achter elkaar dat ik met minder
dan vijf kilometer per uur vooruit kwam. Ik moest de snelheid laag houden om
mijn fiets en mezelf nog enigszins te beschermen. Een hele dag keihard werken
bracht me dan vijftig kilometer verder. De weg was slecht, maar ik fietste niet door
volledig onbewoonde gebieden. In de dalen werd landbouw bedreven en om de
dertig tot zestig kilometer was er wel een dorp met zeer beperkte voorzieningen.
"Sometimes I don't know where this dirty road is taking me," zingt Townes van
Zandt. De ene na de andere anonieme bergrug lag op mijn weg. De route was een
aaneenschakeling van onmogelijk steile klims en onmogelijk steile afdalingen. Op
de klims had ik alle kracht in mijn benen nodig om niet af te hoeven stappen en op
de afdalingen had ik alle kracht in mijn vingers nodig om hard genoeg te remmen.
De weg was in een buitengewoon deplorabele staat. Grote scherpe stenen
staken uit de weg omhoog. Mijn maag en darmen kregen een drilboormassage
te verwerken en op de afdalingen trilden mijn polsen zodanig dat ik bang was dat
ze als luciferhoutjes zouden breken. De fiets kraakte in zijn voegen. Ik maakte me
zorgen, dat er weer bevestigingsmoeren van mijn voordrager stuk zouden trillen.
De route van Oruro naar Sucre leek eindeloos maar zes dagen na mijn vertrek uit Oruro stuiterde
ik Sucre binnen. Een groot bord liet zien, dat ik de constitutionele hoofdstad van
Bolivia had bereikt. De andere hoofdstad, La Paz, is echter de stad van waaruit
Bolivia daadwerkelijk geregeerd wordt.
In de Sporen van Che Guevara
In een eettentje in Sucre ontmoette ik Suzie. Het was haar eerste dag op het
continent. Ze wilde een bestaan opbouwen in Zuid-Amerika, een regio waar ze nog
nooit eerder was geweest. In Sucre wilde ze Spaanse lessen nemen om vervolgens
door Zuid-Amerika te reizen en onderwijl Engelse les te geven. Ze had de droom
om naar Colombia te reizen om daar te werken op een taalschool.
Suzie en ik bezochten een weeshuis, een school voor gehandicapte kinderen
en een opvangverblijf voor pubers uit probleemgezinnen. We werden rondgeleid
door Linda, een Nederlandse eigenares van een café in het centrum van Sucre.
Ze had een stichting die projecten ontplooide om het voorzieningenniveau van
deze opvangverblijven op peil te houden en waar mogelijk te verbeteren. Ik was
aangenaam verrast door de professionele kwaliteit van de instellingen. Ik zag
vrolijke kinderen en gedurende ons verblijf hingen er altijd wel een paar kinderen
aan onze armen en benen. In een arm land als Bolivia is het een
goed teken als kinderen onbevangen en enthousiast zijn.
Bijna al mijn Zuid-Amerikaanse fietsmaatjes druppelden een voor een binnen in
Sucre. Ik ontmoette de Duitse motorrijder Uwe voor de derde maal op deze reis
en in een internetcafé kwam ik José tegen, mijn Ecuadoraanse vriend met wie ik
ruim een week samen fietste in Noordelijk Peru. Ik had de nodige afspraken met
José, die bij zijn vriend Javier in Sucre logeerde. Toen onze wegen in Chachapoyas
scheidden, had ik nog mijn twijfels of het een goed idee was om samen te fietsen.
Ik hield van zijn zorgeloze manier van doen, maar ik was onzeker of hij er klaar
voor was om lange afstanden zonder voorzieningen in afgelegen berggebieden
te overbruggen. Het feit dat hij hier was, liet zien dat mijn twijfels ongegrond
waren. José was in staat gebleken om zich aan te passen en inmiddels was hij
een ervaren langeafstandsfietser. Het klikte onmiddellijk weer en we begonnen
plannen te maken om samen verder te reizen. Op enkele dagen fietsen van Sucre,
in Uyuni, begint de zware Zoutvlakte- en Lagunaroute naar San Pedro de Atacama.
José twijfelde of hij ervaren genoeg was om het zware traject alleen te fietsen. We
filosofeerden samen over de risico's: de eenzaamheid, de kou, de wind, de staat
van de wegen, de oriëntatiemoeilijkheden en de afwezigheid van dorpen, mensen,
water en voedsel. José en ik keken elkaar diep in de ogen. Ik wist dat ik klaar was
om alleen het traject te overbruggen en ik was er inmiddels van overtuigd, dat we
het zware traject ook samen veilig zouden kunnen overbruggen. Omdat José nog
wat langer bij zijn vriend Javier wilde blijven, hadden we afgesproken om over drie
weken op weg te gaan.
Ik volgde gedurende een week Spaanse lessen op een taalschool in Sucre.
Ximena was mijn lerares, een vrouw die al op haar tweeëntwintigste weduwe was
geworden. Haar man en tweejarige dochter Laura werden op een brug door een
bus geramd en stortten vele meters het ravijn in. Ximena had alles zien gebeuren.
Ze vond het levenloze lichaam van haar man met de kleine Laura in zijn armen
gevouwen. Gevreesd werd ook voor het leven van Laura, maar zij kon met een
operatie gered worden. Ze was nu een levendig kind van zeven jaar oud. Ximena
had een pittig leven als jonge weduwe. Regelmatig stortte ze haar hart uit en dan
rolden de tranen over haar wangen. Haar veerkracht was ondanks de tragische
geschiedenis niet gebroken. Naast de opvoeding van haar dochtertje en het werk
op de taalschool volgde ze een universitaire studie rechten om op termijn een
beter betaalde baan te verwerven en zich te ontworstelen uit de armoede.
In de week van mijn Spaanse les kwam de crew van het televisieprogramma Drie
op Reis langs in Sucre bij de taalschool. De populaire presentator Chris Zeegers
wilde een Engelse les voor Bolivianen schieten en zo werd Suzie voor de klas
gefilmd. Daarna wilden de programmamakers een Spaanse les voor buitenlanders
schieten. Omdat de ploeg in de avond kwam, was er geen Spaanse les en moest
er geïmproviseerd worden. De directeur van de taalschool wees Yashira aan
om les te geven en vroeg aan Marco en aan mij, de enige Nederlanders, om als
klasje te dienen. De derde aangewezen vrijwilliger was de Japanse Yoshi, die met
zijn haardracht en baard, baret en legeruitrusting een honderd procent replica
van Che Guevara was. Uiterlijk was Yoshi volledig gestyled naar dit mythische
Latijns-Amerikaanse icoon en hij noemde zich ook Che. Op BNN zou te zien
zijn, hoe Marco, Che Guevara en de Eenzame Fietser Spaanse les kregen op
het taalinstituut Fenix. Chris vroeg ons om te vertellen over de mogelijkheden
van vrijwilligerswerk. Op de vraag of Nederlanders na twee weken Spaanse les
voldoende beslagen ten ijs zouden komen om zelfstandig door Zuid-Amerika te
kunnen reizen, antwoordde ik zelfverzekerd:
"Zeker."
Che knikte instemmend.
De Japanse Yoshi reisde net als Che Guevara vijftig jaar geleden met de motor door
Latijns-Amerika. De legendarische motorreizen van Che Guevara zijn beschreven
en verfilmd als de Diarios de Motocicleta, ofwel The Motorcycle Diaries. Mijn
eigen camino had natuurlijk ook geregeld de bandensporen van Che Guevara
gekruist. Ik had in die zin mijn eigen Diarios de Bicicleta.
Menige gekscherende discussie heb ik gehouden met de Japanse comandante over de
toekomst van de pueblo, de toekomst van het dorp. In de communistische propaganda
stond de pueblo symbool voor een samenleving waar de mensen zich met ziel en
zaligheid inspanden voor de commune. In deze ideale samenleving had het hele
dorp vertrouwen in de comandante en werkten de bewoners hard, omdat de
arbeiders wisten dat iedereen zou profiteren van de persoonlijke opofferingen.
De realiteit was weerbarstiger. In alle communistische samenlevingen kwamen de
toch al beperkte opbrengsten van de opofferingen die de pueblo zich getroostte
vooral ten goede aan de comandante. De dorpelingen die minder vertrouwen
hadden, werden door de comandante vervolgd en eindigden in strafkampen. Alles ter
meerdere eer en glorie van de pueblo, maar na bijna honderd jaar communisme op
wisselende locaties in de wereld laat de beloofde vooruitgang van de pueblo nog
altijd op zich wachten.
Na twee weken verblijf in Sucre reisde ik met Suzie, Gaeme en Zia met de bus naar
het zuiden van Bolivia. Via de wijnregio Tarija reisden we naar Tupiza, in een
wildwestlandschap van een halfwoestijn met bizarre rode rotsformaties en gigantische
cactussen. Tupiza is de paardrijdhoofdstad van Zuid Amerika en ook Suzie en ik
moesten er aan geloven. Zia en Graeme hadden zeer ruime paardrijdervaring en
zouden een lange tour doen terwijl beginners Suzie en ik en een Australisch
stelletje een korte tour zouden doen. Gelukkig kregen we vooraf enige instructies
van Zia. De gidsen bleken dronken pubers te zijn die geen enkele aanwijzing gaven.
Braaf sjokten het Australische stelletje en Suzie en ik achter de gidsen aan.
Ik dacht even dat ze doofstom waren want het eerste anderhalf uur kwam er geen
woord uit de mond van deze lieden en ook nonverbaal reageerden ze niet op input
van de buitenwereld. Na een paar kilometer raakten de pubers ons tot overmaat
van ramp kwijt en waren we geïsoleerd. Al paardrijdend discussieerden we wat te
doen. We besloten om de paarden te laten omkeren om de gidsen te zoeken. Nadat
de gidsen boven water waren, ging een van hen met Suzie een andere kant op dan
de andere gids en de Australische beginners. Ik vroeg aan de ene gids of de
andere gids niet met Suzie de verkeerde kant op ging.
'Ja, ze gaan de verkeerde kant op.'
'Dan moeten we Suzie ophalen.'
'Wacht maar af, ze komt vanzelf wel terug met de gids.'
Uiteindelijk kwam de andere gids terug maar zonder Suzie.
'Welke kant moeten we nu op?' vroeg ik geïrriteerd.
De ene gids wees de ene kant op, de andere gids de andere. Ik verloor mijn geduld.
'Nogmaals, welke kant moeten we op?'
Wederom wees de ene gids de ene kant op en de andere gids de andere. Ik kon mijn
woede niet meer voor me houden. Ik vroeg voor de laatste keer of we nu de ene kant
op moesten of de andere. Ook de laatste poging was vergeefs. Ik zette mijn paard
in beweging en een van de gidsen hobbelde amechtig achter me aan. Ik bereikte
Suzie. We vervolgden met een van de gidsen de route over een steile prairie.
De andere gids was met het Australische stelletje een andere kant opgegaan.
Gelukkig hadden we van Graeme en Zia vooraf de instructie gekregen dat we steil
omhoog naar voren moesten hangen en steil naar beneden naar achteren. De gids
hulde zich weer in stilzwijgen. In het midden van de woestijn verliet hij ons.
Een vrouw te voet zou ons terug begeleiden naar de manege. Dat was echter nog vijf
kilometer ver. Ik voelde er weinig voor om in een sukkelgang naar de manege terug
te sloffen. Gelukkig viel met de vrouw wel fatsoenlijk te communiceren. Na enige
afstemming besloten we dat Suzie en ik zelfstandig terug zouden keren. Ik liet
mijn paard in draf gaan en Suzie en haar paard volgden. Netjes leverden we de
paarden af in de manege.
Ik nam afscheid van Suzie, Graeme en Zia. Of en wanneer we elkaar zouden
weerzien, was onzeker. Wie ik in ieder geval voorlopig niet meer terug zou
zien, was José. Ik kreeg een zeer onaangename sms-boodschap binnen. José en
Javier hadden een zwaar busongeluk gehad op een weekendtrip naar La Paz. José
moest in La Paz geopereerd worden om een glassplinter uit zijn oog te laten halen
en ook Javier moest behandeld worden aan zware verwondingen. Of José opgelapt
kon worden om verder te reizen, en of hij überhaupt zijn gezichtsvermogen terug
zou krijgen, was onzeker. De operatie was in ieder geval gelukt en ook Javier zou er
weer bovenop komen. Wanneer José weer aan reizen toe zou komen, was echter
zeer ongewis. Ik kreeg foto's opgestuurd van vlak na het ongeluk. De foto's waren
pure horror. Zijn gezicht was bedekt met dikke lagen geronnen bloed, die het
grootste deel van zijn gezicht bedekten en een van zijn ogen dicht plamuurden.
Na vier weken van stadswandelingen, paardrijden, wijntours, liggen aan het
zwembad en schommelen in hangmatten was het tijd om de draad van de fietsreis
weer op te pakken. Alles wat ik de afgelopen weken eventueel aan uitdaging tekort
was gekomen, zou de komende weken ruimschoots gecompenseerd worden.
Ik fietste naar Potosí, de Boliviaanse mijnstad waar in het verleden
aanzienlijke hoeveelheden goud en zilver zijn gewonnen. Het rijke koloniale
centrum getuigde nog altijd van de opbrengsten van het verre verleden. De
grauwe, armoedige huizen van de omringende stad getuigden van de opbrengsten
van het recente verleden. Toch betraden dagelijks honderdveertigduizend
mannen de donkere schachten van de Cerro Rico, in de hoop een nieuwe
goud- of zilverader aan te boren. Voor de meesten zou de hoop vergeefs blijken
te zijn. Maar een enkele keer had iemand geluk. Een onafhankelijke mijnwerker
zou in een klap schatrijk kunnen worden als hij een goud- of zilverader zou
aanboren en als hij dat dan ook nog lang genoeg zou kunnen verbergen voor zijn
honderdveertigduizend concurrenten. De laatste mijnwerker die dat kunstje flikte,
bezat meerdere koloniale panden in het centrum van de stad.
Diverse toeraanbieders boden een rondleiding in de mijnen. Met een
ex-mijnwerker trok ik de smalle, donkere schachten in. De ervaring was een
soort Dantes Hellevaart voor dummies. Na een dag fietsen in het hooggebergte zag
ik er soms getekend uit, maar dat was niets vergeleken met de mijnwerkers.
Gemiddeld veertien uur per dag werkten de mannen (ik
had geen enkele vrouw gezien) in de claustrofobisch kleine
gangen. De schachten waren tachtig centimeter tot een
meter hoog en vijftig centimeter breed. In Nederland maken
we ons soms zorgen over fijnstofconcentraties, maar in
de mijnen van Potosí zag het blauw van het stof. Mijnwerkers
die langer dan een uur of acht in de mijnen waren, keken zonder
uitzondering met een wezenloze blik voor zich uit, de ogen dof en levenloos.
Om de pijn te verdoven, werd de ganse dag op cocablaadjes gekauwd. Daarnaast werd
ceibo gedronken, een drankje dat bestaat uit vrijwel pure alcohol. Een druppel was
voldoende om je gehemelte weg te schroeien. Als je nog geen hoestaanvallen had van
het stof in de lucht, kon dit drankje je er wel aan helpen.
Er was weinig organisatie in de mijnen. Niemand had het overzicht over
de gangen die in het verleden waren geboord. De bovenste driehonderd meter
van de berg was verboden terrein, maar daaronder werden nog altijd stukken
berg opgeblazen. Ooit zal het onvermijdelijke gebeuren en zullen delen van de
berg instorten. Er werd sowieso niet aan veiligheidsmaatregelen gedaan in de
mijnen. Ook de toeristen daalden ongezekerd af in de verticale schachten over
lange, nonchalant opgehangen touwen. Klims werden mogelijk gemaakt met
twintig tot dertig meter hoge ladders. Aan het einde van de toer werd bij wijze
van afscheidsstunt een stuk dynamiet afgestoken.
De Zoutvlakte en de Lagunas
Uyuni is het beginpunt van misschien wel de zwaarste fietsroute van het Amerikaanse
continent. De route naar San Pedro de Atacama voert over de grootste zoutvlakte van
de wereld en vervolgens door onbewoonde hooggebergtewoestijnen zonder voorzieningen
en zonder drinkbaar water. Tweehonderd kilometer zoutvlakte en vierhonderd
kilometer jeepsporen op grote hoogte scheidden me van de woestijnstad in Chili.
Volgens de verhalen op internet zou de route een kleine twee weken kosten.
Omdat het gebied niet alleen ontoegankelijk maar ook erg mooi is, trekken er
dagelijks de nodige jeeptours door het gebied. Daardoor zijn er enkele hutten
waar mogelijkerwijs chocoladerepen en biscuitjes verkrijgbaar zouden zijn. De
bevoorrading is in de eerste plaats bedoeld voor de jeeptours. Het was dan ook
onzeker of ik van de eenvoudige voorzieningen in de hutten gebruik zou kunnen
maken. Er zouden geen echte wegen zijn. Volgens de blogs op het internet zou ik de
helft van de tijd mijn fiets door los zand of over grote stenen moeten voortduwen.
Verder zouden de beruchte dagelijkse zuidwesterstormen zorgen voor een vrijwel
permanente tegenwind. De route voert continu door hoge gebieden en ook qua
oriëntatie is de route een uitdaging met jeepsporen die splitsen, maar niet altijd
weer samenkomen.
Gewapend met veertien liter water en zeven kilogram etenswaren -
spaghetti, ingeblikte groenten, blikken tonijn, poedersoepen, tientallen biscuitjes
en chocoladerepen - verliet ik de bewoonde wereld. Na twintig kilometer bereikte
ik de Salar de Uyuni, een zoutvlakte van tweehonderd bij tweehonderd kilometer.
Het zoutbekken ligt op een hoogte van 3.650 meter en wordt omgeven
door nog hogere gebieden. Zover het oog reikte, was ik omgeven door het
oogverblindende witte licht dat weerkaatste op de vlakte.
De zintuiglijke ervaringen bleven beperkt tot het blauw van de lucht en het wit
van de vlakte. Op grote afstand staken er enkele bergketens boven de witte zee
van zout uit. Alle schaal was weggevallen op de oneindige vlakte. Iedereen zoekt
zijn eigen weg. De Salar de Uyuni kan dan ook beschouwd worden als de breedste
weg van de wereld, maar het is een weg die eigenlijk nergens naar toe gaat. Er
woont niemand op de zoutvlakte en ook in de omliggende gebieden is vrijwel
geen bewoning. Ik richtte mijn GPS op het Isla de los Pescadores. Ik had nog honderd
kilometer af te leggen tot het eiland in het midden van de Zoutvlakte. Het was
zaak om vandaag nog het Isla de los Pescadores te bereiken. Het zou niet meevallen om
mijn tent op te zetten op het harde zout. Nog veel belangrijker was het om niet te
verdwalen. Zo lang de batterijen in mijn GPS bleven functioneren, was de route
eenvoudig en hoefde ik alleen maar rechtdoor te fietsen. Als de GPS echter niet
zou functioneren, zou ik slechts de zon tot mijn beschikking hebben om me op te
oriënteren.
De overtocht over de zoutvlakte werd begeleid met het gezellige geknisper
van zout onder de wielen. Over vrijwel de hele zoutvlakte lag een patroon van
ongeveer drie meter brede zeshoeken. De randen van deze zeshoeken waren
ongeveer een centimeter hoog en remden behoorlijk af. Veel meer nog dan
deze wrijvingsranden vormde de wind een remmende factor. Ik kreeg alvast een
voorproefje van wat me te wachten stond op de aansluitende Lagunaroute, waar
het normaliter nog veel harder waait. Aan het einde van de dag maakte ik een
preciesielanding op het Isla de los Pescadores, het kleine eiland in het midden van de
zoutvlakte met imposante reuzencactussen. De eerste dag van de route zat er op.
Dag twee leek op dag een. Gedurende vijf tot zes uur fietste ik over de zoutvlakte
totdat ik het vasteland bereikte. Op dag drie bereikte ik San Juan de Rosario, het
enige dorp op de route naar San Pedro de Atacama. Er waren een paar hotelletjes
en er waren enkele winkeltjes waar ik mijn etens- en watervoorraden kon
aanvullen. Ik was niet de enige gringo in San Juan. Ik ontmoette Nathan, een jonge
Joods-Amerikaanse wetenschapper die onderzoek deed naar de geschiedenis van
de bewoners rondom de Zoutvlakte. Er bleek weinig bekend over hun achtergrond
en hun geschiedenis. Nathan fietste van de ene naar de andere commune om
mensen te interviewen. Hij bleek een bijzondere en intelligente jongeman. Het
leek me leuk om enige tijd samen te reizen. Ik vroeg hem of hij zin had om met
me mee te fietsen naar San Pedro de Atacama. Ondanks een sterke drang om
mee te gaan, sloeg hij mijn aanbod toch af. Dat zou niet correct zijn richting zijn
geldschieters. Het onderzoek stond op de eerste plaats.
Deel een van de route, het oversteken van de zoutvlakte, was afgerond. Nu zou het
veel zwaardere deel twee van de route beginnen, langs de Lagunas, de meren van
Zuidwest Bolivia. Volgens de meest gebruikte routebeschrijving op het internet
zou ik tien dagen op mezelf zijn aangewezen. Met vijfentwintig liter water en met
voedselvoorraden voor tien dagen vertrok ik uit de laatste nederzetting van de
bewoonde wereld.
De eerste vijftig kilometer na San Juan de Rosario was de wegkwaliteit opmerkelijk goed.
Ik trok over grote witte vlaktes van zout en klei, waar de banden goed grip op
hadden. In de verte reikten purperen vulkanen tot zesduizend meter hoog de
hemel in.
Na het oversteken van de laatste vlakte volgde de eerste lange klim. De
weg verslechterde dramatisch. Over een mengsel van los zand met grote stenen
duwde ik mijn fiets omhoog. Het voortduwen door het mulle zand was in de
verbeelding vooraf romantischer dan het in werkelijkheid bleek te zijn. Mijn fiets
was als gevolg van de gigantische water- en voedselvoorraad ruim zestig kilogram
zwaar. Soms kon ik met enorme inspanning een stukje fietsen, maar elk moment
kon mijn vehikel ineens tot stilstand komen.
Na vele uren eindigde de klim. Ik betrad een golvend landschap tussen
de vier- en vierenhalf duizend meter hoogte. De weg verbeterde en ik kon het
grootste deel van de route weer fietsen over tien tot dertig centimeter diepe
jeepsporen. Het was zaak om niet met de tassen tegen de zijwanden van het spoor
te komen. Centimeterwerk dat gedoemd was om te mislukken op de zandige
ondergrond. Het moest een keer mis gaan en het ging ook mis. Door een klein
stuurfoutje manoeuvreerde ik een van de fietstassen tegen de wand van een van
de sporen. Voor de zoveelste keer brak een bevestigingmoer van de voordrager
en was ik gedwongen om de benodigde reparatiewerkzaamheden uit te voeren.
Even later viel de nacht in. Op een grote eenzame vlakte hield ik kamp. Ik kookte
mijn eerste pastamaaltijd met soeppoedersaus. Echt smullen was het niet, maar
de energievoorraad was weer aangevuld. Ik was de eerste dag goed opgeschoten
en ik was positief over wat nog zou komen.
De volgende morgen bereikte ik al gauw de eerste van de lagunas, de
hooggebergtemeren die omringd werden door eenzame bergketens en de vrijwel
vegetatieloze hooggebergtewoestijn. Besneeuwde vulkanen reflecteerden in
het rimpelloze water. Het was nog vroeg in de morgen en de wind was nog niet
op gang gekomen. Het water van de meren kon als gevolg van hoge zout- en
metaalconcentraties niet gedronken worden, maar de flamingo's deden het prima
in het giftige water.
Ik passeerde de ene na de andere laguna. Afhankelijk van de mineralen, de
algen en de lichtval waren de lagunas marineblauw, groen, wit, bruin, okergeel,
oranje, wijnrood en diep turquoise. Bij zonsopkomst en zonsondergang konden de
meren ook geel, paars en roze kleuren.
De meeste dagen begonnen windstil, maar meestal kon ik niet lang genieten van
de gunstige windcondities. De hoogvlakten van Zuidwest-Bolivia worden geplaagd door
dagelijkse stormen. Meestal komen deze rond het middaguur op gang en doven rond
een uur of zes uit, als de zon onder gaat. Viel het de eerste dag reuze mee met
de wind, de tweede dag verraste ze met een vroeg bezoek. Al om half tien vocht
ik tegen de stormachtige tegenwind. Er stond een grote meevaller tegenover.
De lange klim naar de pas zou volgens de reisbeschrijving op internet een lange
duwroute omhoog zijn. Honderd meter voortduwen van een zestig kilo zware
fiets door los zand is al een waanzinnige inspanning, maar tien kilometer omhoog
duwen op 4.700 meter zou een hel zijn. Het overgrote deel van de klim kon ik
echter gewoon blijven fietsen, al ware het met de grootst mogelijke moeite. Tegen
de avond van dag twee van de Lagunaroute bereikte ik een resort waar de meer
luxueuze jeeptours aanklopten voor overnachting. Ik had geen zin om in een tent
te slapen met de wind en de nachtelijke kou van rond de twintig graden onder het
vriespunt. Het resort was opvallend mooi. Ik vreesde dan ook dat het prijsniveau
te hoog zou zijn en dat ik uiteindelijk toch zou eindigen in mijn tentje. Tegen beter
weten in klopte ik aan. Niet geschoten is altijd mis, dacht ik. Eigenaresse Maria zei
dat ik voor honderd dollar kon overnachten. Ik moest lachen bij het horen van het
bedrag.
"Aan welk bedrag denk jij dan?"
"Nou, ik zat meer te denken aan tien dollar."
"Dat kan ook. Maar dan moet je wel slapen in een dorm tussen de chauffeurs
van de jeeptours."
Dat was nog eens een goede deal. Omdat de storm ook in de nacht nog voort
raasde en de temperatuur al ver onder het nulpunt was weggezakt, besloot ik
om niet buiten in het donker spaghetti met soeppoedersaus te koken, maar om
binnen mee te eten met de toergroepen. De copieuze maaltijd was beduidend
beter dan de spaghetti met soeppoedersaus van gisteren en ook beter dan wat
de beste restaurants in de grote steden van Bolivia te bieden hadden. De meeste
gasten konden de culinaire topprestaties niet op waarde schatten. Vrijwel alle
reizigers waren lijkwit van de hoogteziekte en dropen een voor een af naar de
slaapvertrekken. Ik bleef alleen achter, smullend van de gigantische hoeveelheden
eten die de door hoogteziekte geplaagde toeristen onaangeroerd hadden
achtergelaten. Toen ik na afloop van de maaltijd om de rekening vroeg, glimlachte
Maria, de eigenares van het complex, breeduit. Ik vroeg waarom ze moest lachen.
"We vinden je een erg aardige knaap en we zijn buitengewoon vereerd dat
je met de fiets door ons prachtige land fietst en daarom ontvang je deze
maaltijd van het hotel."
Dag drie begon met het oversteken van een grote vlakte. Mijn fiets zakte een
decimeter diep weg in het zand en de stenen. Fietsen was onmogelijk. Moeizaam
duwde ik mijn fiets door de losse stenen. Van het uurtje duwen eergisteren
en het uurtje duwen van gisteren had ik de nodige spierpijn in mijn armen. De
nachtrust tussen deze gigantische inspanningen bleek nauwelijks afdoende om
alle afvalstoffen af te voeren. Dientengevolge waren mijn armen bijna te moe om
mijn stuur vast te houden. Ruim twee uur duwde ik mijn fiets door de zandbak
totdat ik een track vond die fietsbaar was. Ik had pech dat ik de track niet eerder
had gevonden, maar ik had ook geluk dat ik de track überhaupt had gevonden,
anders was ik mijn fiets nu nóg aan het voortduwen over de eindeloze vlakte.
Ik had inmiddels al bijna een week geen boom meer gezien. Het landschap
liet zelfs geen dorre struiken toe. De enige boom in het landschap was de Árbol de
Piedra, een door de wind uitgeslepen steen in de vorm van een boom.
"Is elk moment een eeuwigheid?"
Dat is de vraag die zanger Robert Wyatt zich stelt in het liedje Unmasked. Het
zinderende witte licht van de zon spatte uiteen in duizenden witte kristallen
op het naakte landschap. Het zonlicht drong door tot in de laatste haarvaten
en poriën van het land zonder schaduw. Op de immense vlaktes van Zuidwest-
Bolivia losten alle tegenstellingen op in de schijnbaar oneindige ruimte van het
landschap.
In een trance trok ik over kilometers lange velden van zand en stenen.
Alles is cyclisch en alles keert terug. Zo ook de wind die weer vertrouwd in het
gezicht beukte op de lange afdaling naar de Laguna Colorada. Aan de oevers van
het wijnrode meer vond ik een eenvoudige hut, zodat ik wederom aan een koude
nacht ontsnapte. Binnen kookte ik spaghetti met soeppoedersaus, deze keer met
een andere smaak. Althans het betrof een andere verpakking met een andere
naam. Voor de luxe voegde ik een blik met doperwten toe als zoetige tegenhanger
van de ultrazoute smurrie van de soeppoeder.
Na een ontbijt van spaghetti met soeppoeder en ingeblikte artificiële
paddenstoelen had ik voldoende energie voor de zestien kilometer mulle
zandsporen langs de Laguna Colorada. Gelukkig kon ik het overgrote deel van het
traject blijven fietsen en zo begon ik betrekkelijk fris aan de grote klim naar de
Sol de Mañana, een pas op 4.950 meter hoogte. De wind was er vroeg bij en
vanaf het begin van de klim mocht ik mijn dagelijkse ongelijke strijd voeren tegen
de razende storm. Ik zag er na een week hoogvlakte niet op mijn paasbest uit.
Omdat drinken meer prioriteit had dan persoonlijke hygiëne, had ik de laatste
week hooguit een liter van mijn watervoorraden gespendeerd om me te wassen.
Na me een week niet te hebben geschoren, zag ik eruit als een ruige variant van
Rutger Hauer. Ik had een huid van leer als gevolg van de felle zon. En dan waren
er de door de hoogte veroorzaakte onafgebroken hoestbuien. Mijn ogen stonden
scheel van de inspanning. Mijn lippen en vingers waren opengebarsten van de
uitdroging en mijn kleren waren wit uitgeslagen van mijn eigen zweet enerzijds
en de straalwind van zout en zand anderzijds. Mijn lichaam had wel een wapen in
de fysieke strijd tegen de wind en de hoogte. Massale hoeveelheden adrenaline
pompten door mijn aderen en majestueuze scheuten endorfine zorgden voor een
permanent gevoel van euforie. Wind noch hoogte kon me uit de staat van extase
halen. Van jongs af aan had ik gedroomd van verre landen en hoge bergen en de
camino op het Zuid-Amerikaanse continent maakte al mijn dromen waar. Ik vond
me geweldig cool met mijn zongebrande huid, mijn roze tricot van de Giro d' Italia
en mijn rode Gringo Starr fiets. Meer dan op andere dagen had ik contact met de
vele toergroepen. Waar de jeeps zich normaliter breeduit verspreidden over de
vele parallelle sporen, daar was alle verkeer op de klim naar de Sol de Mañana
geconcentreerd op een enkele track. Trok ik de afgelopen dagen al veel bekijks en
staken de nodige teletoeters uit de jeeps naar buiten om het zware werk van de
Eenzame Fietser op de gevoelige plaat vast te leggen, op de Sol de Mañana was
het pas echt feest. Mijn op dit moment toch al niet bescheiden persoontje werd
nog verder volgestouwd met complimenten en alle mooie meisjes wilden met me
op de foto. Ik was er heilig van overtuigd dat het me toekwam en dat er niemand
aan me kon tippen.
Ik bereikte de hoogste pas van de route. Op bijna vijfduizend meter hoogte lag een
groot geiserveld, waarvan de zwavelaroma's in onwelriekendheid wedijverden
met de zweetgeur van de Eenzame Fietser. Een lange afdaling bracht me bij een
nieuwe laguna met hot springs en een restaurant. Ik was de enige "klant" en ik had
de warmwaterbronnen voor mezelf. Voor het eerst in een week kon ik me wassen.
Terwijl de zon onderging en het vroor dat het kraakte, lag ik heerlijk te genieten in
het dampende, hete water. In het nabij gelegen restaurantje kon ik een slaapplaats
op de grond bedingen. Dat bespaarde me wederom een koude nacht buiten. Ik
hoefde niet zelf te koken, maar de pasta werd door de uitbaters voor me gekookt.
Een saus hadden ze weliswaar niet, maar ik mocht de ketchup wel gebruiken als
smaakmaker. Ik wilde nog zeggen dat ik nog wel wat soeppoeder op voorraad
had, maar ik bedacht me gelukkig tijdig en hield het bij de ketchup. Met de twee
jongemannen die in het restaurant werkten, beklommen we een uitzichtpunt met
vergezichten over de donkergele, oranje en violette zonsondergang over het meer.
Ik was de afgelopen vier dagen veel meer opgeschoten dan verwacht. Slechts twee
bergpassen scheidden me nog van de Chileense grens en de bewoonde wereld.
Ik trok door de Desierto de Dalí, een wildernis van bizarre rotsformaties die uit
de vlakte omhoog steken. De vlakte eindigde aan de voet van een bergketen. Een
relatief eenvoudige klim bracht me naar de pas. In de afdaling ontvouwde zich
een hallucinerend mooi panorama. Voor me lagen de Laguna Verde en de Laguna
Blanca, door een smalle landengte van elkaar gescheiden. Achter de turquoise
Laguna Verde en de witte Laguna Blanca torende de vulkaan Licancabúr boven de
meren uit, als een wachttoren van Mordor de grens met Chili markerend.
Nog een laatste klim wachtte, achter de vulkaan langs. De tegenwind
kwam laat op gang en pas op de laatste kilometers van de verder betrekkelijk
comfortabele klim barstte de dagelijkse storm los. Mij kon intussen niets meer
gebeuren. Ik passeerde de Chileense grens en bereikte de asfaltweg die een dikke
tweeduizend meter naar beneden voerde, van de diepvries van de Altiplano naar
de bakoven van de Atacamawoestijn. Ik voelde hoe het trillen en bonken over de
stenen ophield bij het bereiken van het asfalt. Ik draaide de doorgaande weg van
Argentinië naar San Pedro de Atacama op. Slechts een lange afdaling over asfalt
scheidde me nu nog van de bewoonde wereld en de bijbehorende luxe die onze
beschaving ons heeft gebracht. Als een baksteen liet ik me naar beneden vallen.
Ik liet Bolivia definitief achter me, op weg naar nieuwe avonturen, maar vooral
naar een douche. En een goed bed. En een voedzame maaltijd die niet op smaak
gebracht hoeft te worden met de afschuwelijke soeppoeder.