Na ruim 15.000 kilometer fietsen stond ik voor de tweede maal binnen
een jaar met mijn fiets op het vliegveld van Quito in Ecuador. Ik vroeg
me af of ik een beter plan had dan te fietsen. De vraag stellen is de
vraag beantwoorden. Het adagio van de camino was onveranderd:
ik wilde doorgaan. Zonder doel en zonder bestemming. Zo lang de
financiën, het klimaat en mijn conditie het zouden toelaten, wilde ik
verder blijven reizen. Net als deel I begon deel II van mijn camino op het
vliegveld Mariscal Sucre in Quito. Ik zou nu echter niet zuidwaarts maar
noordwaarts fietsen, richting Colombia, Centraal Amerika en misschien
nog verder door naar Mexico en de Verenigde Staten van Amerika.
Ik fietste over dezelfde route naar Otavalo als op mijn eerste fietsdag in Zuid-
Amerika. Wederom onder een grijs wolkendek. Ik had nog wel een probleem
overgehouden aan de reizen met Margarita door Argentinië. Een gebroken
voordrager was een ongevraagde souvenir van de separate nazending van mijn
fiets op de lange busreis van Vuurland naar Buenos Aires. Omdat ik geen geschikt
vervangend exemplaar kon vinden, moest ik noodgedwongen een nieuwe drager
uit Nederland laten overkomen. Een week na het verzenden van de e-mail kwam
ik in Otavalo aan. Het bleek dat er nog geen drager was gearriveerd.
Terwijl ik wachhte, had ik de nodige contact met Margarita. Zij was in Chili, ik
in Ecuador. Mijn romantische droom werd op de proef gesteld. Dat gold ook voor mijn
andere droom: de fietsreis. Na een dag wachten in Otavalo was de drager nog niet
gearriveerd. Na twee dagen niet, na drie dagen niet en na vier dagen ook niet. Na
negen dagen kwam eindelijk het verlossende bericht: de drager was gearriveerd.
Ik ging meteen naar het postkantoor om de drager op te halen. Zo eenvoudig bleek
het echter niet te werken. Weliswaar was de drager gearriveerd, maar ik had nog
wel goedkeuring van de douane in Quito nodig om de drager daadwerkelijk op te
mogen halen. De procedure zou twee dagen duren.
Na nog eens twee dagen wachten verscheen ik opnieuw op het kantoor.
"Helaas meneer, we hebben nog geen goedkeuringsbericht van de douane
ontvangen. Probeert u het mañana..."
'Mañana' is een sleutelbegrip in Zuid-Amerika. Mañana betekent letterlijk morgen,
maar het kan in de praktijk ook overmorgen, over een week, over een jaar of
helemaal nooit zijn. Het enige waar je zeker van kan zijn, is dat het in ieder geval
niet nú gaat gebeuren.
"Maar ik wacht nu al achttien dagen!!"
"Ja meneer, daar kunnen wij ook niets aan doen. U zult toch echt even geduld
moeten hebben."
De volgende dag ging ik opnieuw langs bij het postkantoor:
"En?"
"Helaas hebben we nog steeds geen goedkeuringsbericht. Je zult nog even
het weekeinde af moeten wachten..."
"Wát? Nóg langer wachten???"
Maandagmorgen, inmiddels 22 dagen na de bestelling, kwam ik voor de laatste
keer langs bij het postkantoor.
"Dat is dan 122 dollar, meneer."
"Hoéveel zegt u???"
"De administratiekosten bedragen 122 dollar: 117 dollar voor de douane en
5 dollar voor ons. Op de uitdraai staan de kosten gespecificeerd..."
Als ik mijn fietsreis wilde voortzetten, moest ik de zure appel tot de allerlaatste
wrange pit van het klokhuis opeten. Gelukkig bleek de fietsenmaker het goede
type te hebben opgestuurd en was deze ook nog eens in goede staat overgekomen.
Een kwartiertje later had ik de drager vervangen. Na vier weken reizen met
Margarita, vijftien dagen wachten op de drager in Otavalo en vijftien minuten
voor de demontage van de oude drager en de bevestiging van de nieuwe, was
ik plotsklaps en toch nog onverwacht in de positie om mijn fietsreis te hervatten.
Door een serie van groene valleien fietste ik noordwaarts. Enkele tientallen
kilometers voorbij Ibarra begon ik aan de klim naar El Ángel. Van 1.500 meter
hoogte voerde de weg omhoog naar 3.700 meter. Beneden was het klimaat
tropisch warm en vochtig. Met elke klimmende meter werd het een beetje kouder,
maar het tropische landschap veranderde nauwelijks. Totdat ik na tweeduizend
meter klimmen de koude, natte páramo bereikte. Het páramolandschap was
ondergedompeld in dikke, grijze wolken. Ik fietste door bossen van kleine grillige
polylepsis boompjes en bereikte een golvende hoogvlakte, gedomineerd door
de vreemde, gele frailejones, die enkele meters boven de gele grassen en venen
uitsteken. De dikke, grijze mist gaf een mysterieuze, spookachtige lading aan het
landschap. Uren lang trok ik over de hoogvlakte. De onverharde weg slingerde alle
kanten op en in de dichte mist raakte ik mijn oriëntatievermogen kwijt. Gelukkig
had ik mijn GPS nog. Ik bereikte het einde van de hoogvlakte en de páramo en
daalde af naar de noordelijke stad van Ecuador, Tulcán, en vervolgde mijn weg
over de Panamericana naar Colombia.
Hoge bergen en diepe dalen
Een steile groene vallei vormde de grens met Colombia. Wat te denken van dit
land? Natuurlijk heeft het een slechte reputatie door haar geschiedenis van
drugshandel en terrorisme, maar aan de andere kant was Colombia 'hot' onder de
Zuid-Amerikareizigers. De mensen zouden er zo vriendelijk zijn. En het terrorisme?
Nee, dat was van tien jaar geleden. En de FARC dan? Dat zou een gedateerde en
gemarginaliseerde organisatie zijn, die geen vaste grond onder de voeten meer zou
hebben. Alle reizigers in Zuid-Amerika spraken en fantaseerden over Colombia,
maar bijna niemand was er daadwerkelijk geweest. De enige manier om uit te
vinden hoe het er voor stond, was om zelf een kijkje te nemen.
Ik fietste over de Panamericana die van het zuiden naar het noorden van het
land voert. Het zuiden was bergachtig met diepe kloofdalen tussen de bergruggen.
De Panamericana stak enkele duizend meter diepe, intens groene kloofdalen over.
Hoe steil ook, er waren altijd wel vegetatiesoorten die tegen de klippen op wisten
te overleven in het verticale landschap. Bruggen overspanden de kloofdalen, tot
enkele honderden meters hoog boven de rivieren.
Er was een zware militaire aanwezigheid op de Panamericana, met name op strategisch
belangrijke plaatsen zoals deze bruggen. Daarnaast waren er elke vijf tot tien
kilometer controleposten. Het was blijkbaar toch nog niet helemaal pluis in
Colombia. Ik werd zelf nooit gecontroleerd en ik werd altijd vriendelijk behandeld
door de soldaten. Voor het eerst in Zuid-Amerika passeerde ik negroïde communes.
Veelal waren de dorpen nog rommeliger en chaotischer dan de overige dorpen, maar
het was een gezellige bedoening. De mensen waren nieuwsgierig. Ze wilden
weten wat ik aan het doen was en of ik Colombia een mooi land vond. De
sfeer in de hooglanden was gemoedelijk. Iedereen die ik tegenkwam, was in voor
een praatje. Ik moest de positivisten gelijk geven. Ik voelde me veilig.
In Colombia splitst de Andes in twee takken. De oostelijke tak voert naar
Bogotá en Venezuela om vlak voor de Caribische kust nog een keer een eindsprint
in te zetten en te eindigen bij een 5.700 meter hoge vulkaan met sneeuw op de
top, een laatste oprisping om vervolgens steil af te dalen in de Caribische Zee.
De westelijke tak voert naar Calí en Medellín om daarna snel hoogte te verliezen
om te eindigen als een serie van steeds lagere heuvelruggen. De keuze voor
de westelijke of oostelijke route liet ik afhangen van een aselecte steekproef
onder de bevolking. De meeste Colombianen bleken een voorkeur te hebben
voor de westelijke tak en Medellín werd over het algemeen gezien als de meest
aantrekkelijke stad van de Grote Drie (Bogotá, Calí en Medellín). En aldus koos ik
voor de westelijke tak.
Calí is de derde stad van het land met drie miljoen inwoners. Het was de meest
armoedige stad tot dusverre op mijn reis over het Amerikaanse continent. Ernstig
ondervoed en verwaarloosd schuimden duizenden mensen als hongerige dieren
over de straten, tussen het afval naar eetbaar materiaal zoals plantenafval of half
bedorven etensresten zoekend. Naast de grimmige misère van Calí was er ook de
schoonheid van de koloniale stad Popayán, geheel opgetrokken uit witgekalkte
huizen en kerken. In elk ander land zou het stadje uit zijn voegen barsten van de
toeristen, maar omdat Colombia een 'eng' land is, was ik de enige gringo.
Hoe verder ik naar het noorden fietste, hoe lager de dalen lagen en hoe
lager ook de bergruggen tussen de dalen. 's Morgens vroeg was het een graadje
of vijfentwintig en daarna ging de zon helemaal los. Ik had inmiddels een zware
cokeverslaving opgelopen. Het ging hierbij niet om de chemisch gedeformeerde en
illegale cocaproducten die in groten getale van Colombia naar de Verenigde Staten
werden geëxporteerd, maar om de eveneens chemisch gedeformeerde, maar
volledig legale frisdrank op basis van dezelfde cocaplanten die de tegengestelde
route aflegde. Met heel veel coke en heel veel water wist ik me staande te houden
in de verzengende hitte van Colombia. Wat het andere cokeproduct betreft,
onder de reizigers had de gedachte postgevat dat het inmiddels reuze meeviel
met de drugshandel en dat Colombia inmiddels een van de veiligste landen van
Zuid-Amerika was. Carmen, een openhartige, intellectuele vrouw, wilde me wel
even uit de droom helpen:
"De FARC is nog altijd diep geworteld in de samenleving."
"Ik had uit nieuwsbronnen begrepen dat de FARC veel terrein zou hebben
verloren. Is dat niet waar dan?"
"Ze hebben misschien wel terrein verloren, maar het is nauwelijks minder
gevaarlijk dan bijvoorbeeld tien jaar geleden. Naast het politiek geïnspireerde
geweld is er ook veel geweld in combinatie met diefstal en beroving."
"In andere landen van Zuid-Amerika zie je anders steeds meer stabiliteit en
een groeiende middenklasse."
Carmen verzuchtte:
"Overal in Zuid-Amerika gaat het goed, maar bij ons wil het blijkbaar maar
niet lukken."
Beroving op de Panamericana
Ik bevond me in de zogenaamde 'Koffiedriehoek' tussen Calí en Manizales, een overdadig
tropisch heuvellandschap waar voornamelijk koffiebonen werden verbouwd. Het
was zonnig, heet en klam in de heuvels en ik verrijkte de klims met de nodige
zweetdruppels. De laatste kilometers van de Koffiedriehoek gingen omlaag naar
de groene vallei van de Cauca. De rivier stroomde in machtige slingers door
het berglandschap. Tegelijk tropisch en woest bergachtig, dit was Colombia ten
voeten uit.
De broeierige hitte van de Caucavallei kostte me al liters zweet, maar dat
was nog niks vergeleken bij wat hierop volgde. Ik moest vanaf het dal 2.400
hoogtemeters klimmen om uiteindelijk op de pas te komen. Beneden was het een
graad of veertig Celsius. In de vijf uur die de klim duurde, had ik meer dan tien liter
water en coke geconsumeerd. Zelfs bovenop de pas was het nog steeds warm. Na
de klim volgde de afdaling. In vliegende vaart suisde ik naar de ruim vijf miljoen
zielen tellende stad Medellín.
Medellín bleek veel aantrekkelijker dan Calí. De stad kampte nog steeds
met een drugsimago, daterende van de Escobar-dynastie, maar de tijden
waren inmiddels veranderd. Het centrum was nog steeds shabby, maar in de
buitenwijken waren de nodige florerende buurten met uitstekende restaurants
en hotels. Ik dineerde met Erik en zijn Colombiaanse vriendin. Erik woonde al
twintig jaar in Medellín en was er volledig gesetteld. In het eettentje waar we
hadden afgesproken, legde hij uit dat Colombia een gelaagde samenleving heeft.
Een kleine groep mensen is erg rijk, er is een kleine middenklasse, er is een
grote klasse van mensen met laagbetaalde banen en er is een grote klasse met
mensen die feitelijk van niks moeten zien rond te komen. Het was duidelijk tot
welke klasse wij behoorden. 'Executive food for executive people' lazen we op de
menukaart van ons eettentje. In de beoordeling achteraf was de maaltijd wellicht
niet executive, maar dan toch in ieder geval de prijs.
Ik was aan de laatste beschietingen van de Andes toegekomen. Een laatste lange
klim zou van Medellín omhoog voeren naar een golvend heuvellandschap op
ongeveer 2.500 tot maximaal 3.000 meter hoogte.
"Het is extreem koud daar!!", waarschuwde de bevolking bezorgd.
"Zorg dat je warme kleding bij je hebt! Heb je een muts en een sjaal? Neem
wanten mee!!"
De extreme kou bleek reuze mee te vallen. In een graadje of dertig, in de brandende
zon, fietste ik omhoog. Ik was blij dat ik mijn wanten niet had aangetrokken. Na
een uurtje klimmen passeerde ik twee jongemannen met pech aan de motor. Ze
vroegen om gereedschap. We zijn er om elkaar te helpen, dacht ik, dus ik stopte
netjes om de jongemannen van dienst te kunnen zijn.
"Ja... euh... we hebben een sleutel nodig!"
"Wat voor sleutel hebben jullie precies nodig?"
"Ja... euh... om de motor te repareren..."
"Maar wat is er dan aan de hand?"
"Ja, de motor is stuk!"
Het werd er niet duidelijker op. Ik pakte een kleine multi-sleutel uit mijn stuurtas.
"Hebben jullie hier wat aan, jongens?"
"Nee, we hebben een baco nodig!"
De toon van de jongemannen werd steeds onvriendelijker en ik had mijn goesting
om te helpen nu al verloren. Aangezien de baco helemaal onderin een van mijn
tassen lag, was ik niet van plan om de boel overhoop te halen.
"Ik heb geen baco jongens, sorry..."
"Heb je dan een fietspomp?"
Nu begon het toch al twijfelachtige verhaal van de jongemannen echt te rammelen.
De banden waren zo te zien in perfecte staat.
"Jawel, maar die past niet. Kijk maar, mijn pomp is gemaakt voor een klein
ventiel en jullie motor heeft een groot ventiel. Sorry, jongens, niks aan te
doen..."
Ik begon me ongemakkelijk te voelen met de situatie. Het was duidelijk dat er
niks met de motor aan de hand was. Ik vermoedde dat motorpech wel eens een
voorwendsel zou kunnen zijn en beroving het werkelijke doel. Als ik de baco had
overhandigd, zouden ze er ongetwijfeld mijn schedel mee hebben ingeslagen. Ik
moest snel een elegante terugtocht bedenken. Veel tijd had ik daar niet voor. De
situatie escaleerde in rap tempo.
"Ik ga zelf wel zoeken..."
De jongeman die tot nu toe steeds het woord voerde, opende brutaal mijn voortas
om te kijken of er iets van zijn gading bij zat. Het was tijd om op te treden:
"Jij gaat helemaal niet zoeken naar gereedschap. Alleen als ík dat goed vind!"
Toen ik de woorden had uitgesproken, nam hij me in een snelle beweging in een
houdgreep. Op hetzelfde moment haalde zijn maat in even snelle bewegingen mijn
beide voortassen van mijn fiets. Binnen een seconde was ik mijn paspoort, mijn
bankpassen, mijn geld en mijn fototoestel kwijt en zat ik zelf in de greep, met mijn
fiets nog tussen mijn benen. De jongen die me in de greep had, was sterk. Ik had
het gevoel, dat hij mijn hoofd van mijn romp perste. Met zijn tweede hand kneep
hij mijn vingers om het stuur en daarbij wist hij een reeks van bloeduitstortingen
onder mijn nagels te creëren. Ik moest een list verzinnen. Ik had weinig trek om
de reis door een beroving te moeten beëindigen. Na stevig duw- en trekwerk en
met enig geluk wist ik me uit de greep te wurmen. Ik was inmiddels op stoom
gekomen en als een boze beer stormde ik op de andere knaap af, die mijn tassen
in bezit had. Deze was duidelijk minder brutaal dan zijn maat. Hij schrok zich het
apelazarus, toen ik op hem af stormde. De ene tas had ik in een ruk uit zijn handen
en de andere tas gooide hij in paniek weg.
De situatie was chaotisch. Mijn fiets lag aan de zijkant van de weg. Vier meter
bergafwaarts, midden op de weg, lag de ene voortas en vier meter bergopwaarts,
eveneens midden op de weg, de andere. De ene jongeman stond vlakbij de ene
voortas, de andere jongeman bij de andere tas. Ik stond zelf bij de fiets, tussen de
tassen in. De jongens discussieerden intussen voor welke buit ze zouden gaan:
"Zullen we voor de tassen gaan?"
"Nee, we nemen de fiets mee."
Ik moest de situatie snel en definitief in mijn voordeel ombuigen. Gelukkig werkten
de jongens slecht samen. Ik had precies genoeg tijd om tot een strategie te komen.
Vluchten had geen zin, zij waren sneller met hun motor. Vechten evenmin, want
zij waren samen sterker dan ik alleen. De chaotische situatie zou echter ook in
mijn voordeel kunnen werken. De weg was bezaaid met spullen. Zo was daar mijn
gevallen fiets en dan waren er de verspreide tassen midden op de weg. Ook mijn
zweetband was in het gevecht midden op de weg gevallen. De rondslingerende
spullen in combinatie met een fietser die om hulp roept, dat zou voor iedereen
herkenbaar moeten zijn als een poging tot beroving. Ik moest proberen tijd te
rekken totdat een auto langs zou komen.
Ik had geluk. Er kwám een auto aanrijden. Mijn enige kans om zonder
kleerscheuren en met al mijn spullen het strijdtoneel te verlaten, was NU... Ik
rende naar het midden van de weg, de hand opgeheven om aandacht te vragen:
"Stop, stop. Beroving!!!!"
Met piepende banden kwam de auto tot stilstand, vlakbij de brutale jongeman.
Twee tegen twee vechten, dat durfden de jongens toch niet aan. Halsoverkop
vluchtten de boeven, nog voordat er iemand uit de auto kon stappen. Ze konden in
de haast geen buit meer meepakken. In vliegende vaart verlieten de jongemannen
het strijdtoneel en scheurden weg op de motor. Zo te zien waren de banden nog
prima in orde. Een man en een vrouw stapten uit de auto, even later gevolgd door
hun dochter. Van het ene op het andere moment was ik verlost van een acute noodsituatie.
Ineens was de wereld om me heen vredig. De oorlog was voorbij.
Ik trakteerde mijn redders in nood op een drankje. Ze woonden in
Caucasia, een stad op twee dagen fietsafstand. De man was directeur van een
biljarttafelfabriek. Ik werd uitgenodigd om bij hun langs te komen; ze zouden het
leuk vinden om me nog eenmaal te treffen.
Na het afscheid stapte ik weer op de fiets. Ik vond het belangrijk om ondanks de
angst onmiddellijk door te gaan. Ik had besloten om weer te gaan genieten van de
camino en van de ontmoetingen met de mensen.
Uiteindelijk had ik aan het hele akkefietje niet meer dan de bloeduitstortingen
onder de vingernagels overgehouden. Langzaam maar zeker realiseerde ik me
dat het avontuur goed was afgelopen. En dat het voor hetzelfde geld heel anders
uit had kunnen pakken. Wat me een slecht gevoel gaf, was het voorwendsel van
motorpech dat ze gebruikten. Kun je dan nooit iemand proberen te helpen?
Moest ik me nu altijd achterdochtig afvragen of er achter alles slechte bedoelingen
steken? Uiteindelijk won het positieve. Ik was weerbaar gebleken en er waren
mensen die me in deze gevaarlijke situatie hadden geholpen.
Na twee dagen fietsen bereikte ik Caucasia en klopte ik aan bij mijn vrienden.
In een restaurant kaartten we nog even na over het incident.
"Ik moet eerlijk bekennen dat ik me na de mislukte beroving toch niet
helemaal veilig voelde in de bergdorpen..."
"Dat kan wel kloppen. Het zijn echte FARC-bolwerken."
Een moment stond ik perplex en wist ik niet wat te zeggen.
"...Komt-ie nu mee!" stamelde ik uit.
"Als ik onmiddellijk na de beroving had gezegd dat je FARC-gebieden zou
doorkruisen, zou je doodsbang zijn geweest."
‘Misschien had ik wel een andere route gekozen. Of had ik een bus gepakt."
"Het wordt pas echt gevaarlijk, als je bang bent. Als je je als prooi gedraagt,
zal het eerste het beste roofdier je aanvallen. Zonder dat je wist dat je door
FARC-gebieden reisde, heb je deze gebieden veilig doorkruist. Hoe denk je
dat het zou zijn gegaan, als je wél wist dat je in FARC-gebied was?"
Verboden Liefde
En toen was ik ineens en voorgoed de Andes uit gefietst. Vijfhonderd kilometers
savanne scheidden me nog van Cartagena en de Caribische Zee. Schaduw was er
nauwelijks op de laagvlakte. De brandende zon geselde het landschap en iedereen
die zich in dat landschap bevond. De broodmagere koeien, de armetierige bevolking
van de sporadische nederzettingen en de Eenzame Fietser. De hoogtepunten van
de dagen op de savanne waren de namiddagen, als tropische stortbuien voor
welkome afkoeling zorgden. Dagelijks kwamen de straten van de dorpen blank te
staan onder tien tot twintig centimeter water.
Ik was zo ongeveer de enige gringo in Colombia, maar dat maakte me niet
eenzaam. Een man op een brommer kwam naast me rijden.
"Kom je uit Europa?"
"Ja."
"Interessant."
"Hoezo?"
"Zo maar."
Er viel een ongemakkelijke stilte. Dat weerhield de jongeman er niet van om naast
me te blijven rijden. Na een minuut verbrak hij de stilte:
"Krijg je van al dat fietsen geen last van je geslachtsorganen?"
"Ik heb nergens last van, hoor."
"Ik heb anders gehoord dat je hele grote opgezwollen teelballen kunt krijgen."
Met zijn handen gaf hij een maatje tennisbal aan.
"Je moet niet alles geloven wat ze zeggen..."
"Ja maar ik fiets zelf ook en dan kun je van die rode uitslag krijgen op je
penis."
"Nou, ík heb in ieder geval nergens last van."
Na een nieuwe stilte, startte de jongeman een nieuwe discussie op:
"Weet je, ik heb gehoord dat mannen uit Europa een veel grotere penis
hebben dan in Zuid-Amerika. Is dat echt zo?"
"Ik kan het je niet zeggen. Ik heb Zuid-Amerikaanse vagina's gezien maar
geen Zuid-Amerikaanse penis..."
Ik wilde een sterk signaal uitzenden dat ik heterosexueel was en dat ik geen zin
had in een avontuurtje.
"O. Maar volgens mij is het wél waar. Europese mannen hebben een véél
grotere penis dan Zuid-Amerikaanse mannen."
"Misschien heb je gelijk, misschien ook niet."
"Mag ik anders even kijken? Dan weten we het maar."
Ik vond dat het tijd was om het beestje bij de naam te noemen:
"Hoe lang weet je al dat je homoseksueel bent"
"Hoe weet jíj nou dat ik homoseksueel ben??? Dat is een groot geheim!!"
"Dat dacht ik zo maar..."
"Ik weet het al sinds mijn vijftiende."
"Heb je een vriend?"
"Ik ben getrouwd."
"Met een vrouw?"
"Ja."
"Weet je vrouw dat je homoseksueel bent?"
"Nee."
"Ga je het haar eerlijk vertellen?"
De jongeman peilde zijn gevoelens.
"Dat weet ik niet. Nu nog niet in ieder geval. Het is verschrikkelijk om met
zo'n geheim te leven. Maar ik zie geen uitweg. De katholieke kerk is duidelijk
over homoseksualiteit. Dat is zondig."
"De sociale orde is voor jou dus belangrijker dan eerlijkheid?"
Hij keek me hulpeloos aan.
"Ik weet niet hoe ik verder wil. Colombia is een traditioneel land. Ik wil niet
meer met zo'n groot geheim leven. Maar ik wil ook niet verstoten worden."
Aan het einde van de savanne lag Cartagena, de koloniale stad aan de Caribische
Zee. Cartagena swingde op de Caribische ritmes, die alomtegenwoordig uit de
speakers knalden. In de hitte van de dag in een loom sensueel ritme en in de
zwoele avonden met vurige passie. De bont geverfde koloniale huisjes en de
nauwe straatjes waren het sfeervolle decor van een wereld van ritme. Latijns-
Amerika is met salsa, merengue, bachata, samba en tango het continent van de
dans en de Cariben vormen de wiegende heupen van het continent. Uitbundig,
heet en extatisch. Het vuur van de roes dooft nooit.
Terwijl de Colombianen dansten en swingden in de nacht, legde ik me toe op
de organisatie van het vervolg van de reis. Voor me lag de hindernis van de
zogenaamde Darian Gap. Over land was het zo goed als onmogelijk om van
Colombia over te steken naar Panama. Er waren geen wegen en de jungle
krioelde van de paramilitaire groepen die zich toelegden op de drugssmokkel.
De mogelijkheden om Panama te bereiken waren beperkt tot vliegen of varen.
Aangezien het laatste op voorhand de leukste optie was, moest ik in Cartagena
een boot zien te charteren.